2,560 research outputs found
Winst en verlies: een balans van 15 jaar neuro-oncologie in Rotterdam
Rede,
in verkorte vorm uitgesproken
ter gelegenheid van het aanvaarden
van het ambt van bijzonder
hoogleraar in de Neuro-Oncologie
aan het Erasmus MC, faculteit van de
Erasmus Universiteit Rotterdam
op 19 januari 200
Interobserver variation of the histopathological diagnosis in clinical trials on glioma: a clinicianās perspective
Several studies have provided ample evidence of a clinically significant interobserver variation of the histological diagnosis of glioma. This interobserver variation has an effect on both the typing and grading of glial tumors. Since treatment decisions are based on histological diagnosis and grading, this affects patient care: erroneous classification and grading may result in both over- and undertreatment. In particular, the radiotherapy dosage and the use of chemotherapy are affected by tumor grade and lineage. It also affects the conduct and interpretation of clinical trials on glioma, in particular of studies into grade II and grade III gliomas. Although trials with central pathology review prior to inclusion will result in a more homogeneous patient population, the interpretation and external validity of such trials are still affected by this, and the question whether results of such trials can be generalized to patients diagnosed and treated elsewhere remains to be answered. Although molecular classification may help in typing and grading tumors, as of today this is still in its infancy and unlikely to completely replace histological classification. Routine pathology review in everyday clinical practice should be considered. More objective histological criteria for the grade and lineage of gliomas are urgently needed
Relapse primary central nervous system lymphoma successfully consolidated with allogeneic stem cell transplantation with thiotepa/busulfan/fludarabine conditioning
Primary central nervous system lymphoma (PCNSL) is generally characterized by a poor prognosis and frequent relapsing disease. Consolidation therapy in the upfront setting usually consists of an autologous stem cell transplantation. We report the case of a 19-year-old Caucasian male who had previously undergone an allogeneic stem cell transplantation with complete engraftment for the treatment of juvenile myelomonocytic leukemia when he was 1 year old. He presented with two episodes of (donor-derived) PCNSL from allogeneic stem cells; however, after induction chemotherapy, he failed to harvest stem cells for the consolidation with autologous stem cell transplantation. He was consolidated successfully with a second allogeneic stem cell transplantation with another donor after conditioning with thiotepa, busulfan, and fludarabine
Het gebruik van polymethylmethacrylaat bij de cervicale anterieure discectomie
In veel klinieken worden patienten die veor operatie veor een cervicaal radiculair syndroom door
discuspathologie in aanmerking komen behandeld met een of andere variant van de anterieure
cervicale discectomie. In het Sint Lucas Ziekenhuis te Amsterdam gebeurde dit tot eind 1984
door anterieure discectomie gevolgd door fusie met autoloog bot. Daarbij wordt na het uitruimen
van de discus een bottransplantaat, verkregen uit de bekkenkam van
tussenwervelruimte gebracht zodat een benige vergroeiing tussen
wervellichamen ontstaat.
de patient, in de
de aangrenzende
Vanaf 1985 werd in plaats van bot 'botcement' of weI polymethylmethacrylaat (PMMA) in de
uitgeruimde tussenwervelruimte ingebracht. Het doe! van deze wijziging was:
- het vermijden van postoperatieve pijnklachten ter plaatse van de bekkenkam doordat
uitname van een transplantaat niet meer plaatsvond
- het verkrijgen van een snelle immobilisering van het geopereerde segment, zodat het
niet langer noodzakelijk zou zijn de cervica1e wervelkolom van de patienten tijdelijk te
immobiliseren met een gipskraag. Dit werd na het inbrengen van een bottransplantaat weI
wenselijk geacht, teneinde een goede fusie te verkrijgen.
Besloten werd deze wijziging te evalueren. Hiervoor is in eerste instantie een retrospectief
onderzoek verricht naar de resultaten van de anterieure discectomie met fusie met autoloog bot.
(8) Daarna is een prospectief onderzoek gestart naar de resultaten van anterieure discectomie
gevolgd door interpositie van PMMA. Omdat uit een aantal studies was gebleken cIat resultaten
van discectomie zonder fusie gelijkwaardig waren aan die van discectomie met fusie (87.91. 116),
is besloten het effect van discectomie met het inbrengen van PMMA te vergelijken met een
controlegroep die met alleen discectomie was behandeld. Daarbij is gekozen voor een
gerandomiseerde opzet, met beoordeling van het resultaat door een onafhankelijke beoordelaar.
Het onderzoek moet een antwoord geven op de volgende vragen:
1) Verbetert het klinisch resultaat van de anterieure discectomie als behandeling van een
cervicaal radiculair syndroom door een discusprolaps of door osteofyten indien hierna PMMA
wordt ingebracht in de uitgeruimde tussenwervelschijf? Maakt het inbrengen van PMMA
verschil voor wat betreft het persisteren of ontstaan van nekklachten na de ingreep?
2) Is er bij radiologisch naonderzoek een verschil zichtbaar tussen beide groepen in het
optreden of de progressie van degeneratieve afwijkingen in de aangrenzende segmenten?
Voldoet PMMA vanuit radiologisch perspectief aan de doelstellingen van het inbrengen van
een implantaat
- ā¦