32 research outputs found

    Dwellings in the Netherlands with possibly higher radon concentrations : Research to support the implementation of Directive 2013/59/Euratom

    No full text
    In Nederland bevinden zich naar schatting 24.000 woningen met een jaargemiddelde radonconcentratie boven 100 becquerel (Bq) per kubieke meter. Vooral in eengezinswoningen met natuurlijke ventilatie in Zuid-Limburg en het Rivierengebied worden vaker overschrijdingen aangetroffen: 80 procent van de woningen met meer dan 100 Bq radon per kubieke meter bevindt zich daar. Dat komt doordat in deze gebieden gemiddeld genomen meer radon vanuit de bodem in de woning terechtkomt dan elders in Nederland. Het gaat hier om woningen uit 1930 of later; van oudere woningen zijn geen radongegevens bekend. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM. Hieruit volgt ook dat 100 Bq radon per kubieke meter in woningen voor Nederland haalbaar is als nationaal referentieniveau. Vanwege Europese regelgeving is elke lidstaat verplicht een nationaal referentieniveau vast te stellen om de gezondheidsrisico's door blootstelling aan radon in woningen te beperken. Omdat de radonconcentraties in Europa door verschillen in omstandigheden sterk uiteenlopen, moet elk land een eigen referentieniveau bepalen. De gekozen waarde mag echter niet hoger zijn dan 300 Bq per kubieke meter. Lidstaten moeten ook een nationaal actieplan radon opstellen met acties om uit te zoeken waar hogere radonconcentraties verwacht worden. Verder moeten zij aangeven welke maatregelen nodig zijn om radonconcentraties boven het gestelde referentieniveau terug te dringen. Radonconcentraties in woningen boven 200 Bq per kubieke meter komen in Nederland nauwelijks voor. Dit maakt het mogelijk om met relatief simpele maatregelen een overschrijding van de radonconcentratie terug te brengen tot onder het referentieniveau. Welke maatregel in welk geval passend is, zal per situatie beoordeeld moeten worden. Radon is een radioactief edelgas dat van nature ontstaat in de bodem en in daarvan gemaakte bouwmaterialen. Vanuit deze materialen kan radon in gebouwen terechtkomen. Als radon vervalt, ontstaan radioactieve stoffen die na inademing het risico op longkanker vergroten. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).There are approximately 24 thousand dwellings in the Netherlands with a time-averaged radon concentration higher than 100 becquerel (Bq) per cubic meter. Especially naturally ventilated single-family dwellings in either the southern part of Limburg or the Meuse-Rhine-Waal river delta are susceptible to higher radon concentrations: more than 80% of the Dutch dwellings with more radon than 100 Bq per cubic meter are found there. Soil characteristics in those regions cause more radon to enter the building, compared to elsewhere in the Netherlands. These results apply to dwellings built in 1930 or later; radon data from older dwellings are not available. These results were obtained from research conducted by RIVM. It was also shown that it is feasible for the Netherlands to adopt a national reference level for radon in dwellings of 100 Bq per cubic meter. The EURATOM directive 2013/59 compels member states to determine a national reference level for the time-averaged concentration of radon in dwellings. Due to very different local circumstances, radon concentrations vary over a wide range in Europe. Member states may therefore choose their own reference level, as long as it does not exceed 300 Bq per cubic meter. They should also establish a national radon action plan. Under this plan, member states shall promote action to identify dwellings with radon concentrations exceeding the reference level and will encourage, where appropriate by technical or other means, radon concentration-reducing measures in these dwellings. In contrast to many other countries in Europe and elsewhere, radon concentrations in dwellings above 200 Bq per cubic meter are very rare in the Netherlands. As a result, relatively simple and inexpensive measures in existing Dutch dwellings will be sufficient to reduce radon concentrations above the proposed national reference level of 100 Bq per cubic meter to values well below. Radon is a radioactive noble gas that is generated by natural means in soils and in building materials with soil ingredients. From there, it may enter a building. When radioactive decay products from radon are inhaled, they increase the risk of lung cancer. This study was commissioned by the Authority for Nuclear Safety and Radiation Protection (ANVS).Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS

    Onderzoek naar het stralingsniveau gemeten met NMR meetposten in Petten en omgeving in de periode september 2001

    Get PDF
    Na een melding van een derde partij over mogelijke ongecontroleerde lozingen op de Onderzoeks Locatie Petten (OLP) heeft de VROM-Inspectie Kernfysische Dienst aan het RIVM gevraagd om gegevens van het Nationaal Meetnet Radioactiviteit (NMR) op specifieke data en tijdstippen in september 2001 nader te analyseren. Het RIVM heeft twee compensatiemethodes toegepast om de variatie in de achtergrondstraling te analyseren op ongewone bijdragen. Uit die analyses worden onder meer de volgende conclusies getrokken: * Op de specifiek genoemde tijdstippen zijn in de NMR-gegevens geen bijzonderheden zichtbaar; * Uit de vergelijking van gemeten en berekende data blijkt dat het zeer aannemelijk is dat het grootste deel van de variatie in de data van Petten verklaard wordt door normale variaties in de natuurlijke achtergrond, onder andere veroorzaakt door het uitregenen van radondochters. Deze bewering kan echter niet onomstotelijk aangetoond worden, omdat de voor de berekening noodzakelijke invoerparameters voor de locatie Petten niet beschikbaar zijn; * Spikes in de data van Petten (1006), zoals onder meer waargenomen op 3, 7, 13, 17, 18, 26 en 28 september, worden niet verklaard door variaties in de natuurlijke achtergrond. Deze kortstondige verhogingen, die op geregelde tijden plaats lijken te vinden, zijn zeer waarschijnlijk het gevolg van transport van radiopharmaca op het terrein van de Onderzoeks Locatie Petten; * Met de MONET compensatiemethode zijn de daggemiddelde data van de NMR meetposten Petten (1006) en Julianadorp (1004) geanalyseerd op mogelijk toegevoegd dosistempo. Op alle dagen blijft het verschil onder de aantoonbaarheidsgrens voor significante afwijkingen; * Het is zeer onaannemelijk dat lichte verhogingen in het dosistempo het gevolg zijn van een lozing, omdat vergelijkbare structuren te zien zijn op andere NMR meetposten in alle windrichtingen t.o.v. de Onderzoeks Locatie Petten.Abstract not availableVROM Inspectie - KF

    [Toepassing van de FAG FHT59S luchtactiviteitsmonitor (totaal-alpha/beta) voor tijdsopgeloste bepalingen van Rn-222-dochter concentraties in lucht.]

    No full text
    Abstract niet beschikbaarAutomated monitors for the determination of airborne radioactivity are widely in use as 'early warning' systems for nuclear emergencies, but seldom applied in quantitative studies to the appearance of natural radioactivity (especially radon and short-lived decay-products). This report describes how a specific type of airborne gross-alpha/beta monitor (FAG FHT59S), which is used by the Dutch National Radioactivity Monitoring Network (NRM) for the surveillance of the inhalation pathway, can be applied for this purpose. The main focus is on the performance of the applied algorithm which recalculates actual air activity concentrations from primary measurements, especially for circumstances contradicting assumptions made by the manufacturer. Furthermore, a complete uncertainty analysis has been carried out. As a result, a formula has been derived which converts, within a reasonable degree of uncertainty, the monitor recordings to the equilibrium-equivalent decay-product concentration (EEDC) of Rn-222. NRM-data of Rn-222 (progeny) obtained in this way agree with results of previous radon surveys carried out in the Netherlands.RIV

    First progress report Nation-wide Radioactivity Monitoring Network

    No full text
    In dit rapport wordt de voortgang besproken van de opbouw van het LMR in de periode vanaf 1 januari 1988 tot 1 april 1989. Begin 1989 heeft dit geleid tot een tussenprodukt in de vorm van een proefmeetnet, bestaande uit 14 meetlocaties. Bij afnametesten en na installatie van de monitoren kwamen diverse ontwerpfouten aan het licht. Verwacht wordt echter dat na modificatie uiteindelijk alle apparatuur aan de fabrieksspecificaties zal voldoen. De FAG FHT 59S luchtstofmonitoren bleken na plaatsing in het veld uitermate storingsgevoelig te zijn. De energierespons van de Bitt monitor gaf aanleiding om het gammastralingsniveau voortaan niet meer als exposietempo (muR/h), maar als dosis-equivalenttempo (nSv/h) te presenteren. Het data-communicatiesysteem functioneert naar behoren. Tijdens de proeffase van het meetnet is voorzien in automatische storingsmelding en datapresentatie achteraf. De analyse van meetwaarden is in dit rapport beperkt gebleven tot meetgegevens opgenomen in Bilthoven. In de discussie worden voorlopige waarden voor waarschuwings- en alarmeringsniveau's gepresenteerd.Abstract not availableHIMH/T

    Exposure to natural sources of ionising radiation in the Netherlands

    No full text
    Iedereen staat de hele dag bloot aan straling. Het RIVM heeft uitgebreid beschreven wat er over natuurlijke straling bekend is. Een nieuw overzicht is nodig omdat de bijdrage van bronnen aan de totale stralingsdosis in de loop van de tijd verandert. Ook zijn soms de wetenschappelijke inzichten veranderd over het gezondheidsrisico dat een bron veroorzaakt. Natuurlijke straling komt vooral door radioactieve stoffen in de bodem en in bouwmaterialen die daarvan worden gemaakt, en uit de ruimte. Uit bouwmaterialen, zoals beton, bakstenen en gips, komen ook de radioactieve gassen radon en thoron vrij. Radon en thoron zijn de grootste bron van straling in woningen: inademing van hun radioactieve vervalproducten vergroot de kans op longkanker, vooral bij mensen die roken. Aan veel bronnen van natuurlijke straling is niets te doen, maar wel aan straling in woningen. Het RIVM geeft aanbevelingen om de hoeveelheid straling in woningen laag te houden. Het RIVM wijst daarbij vooral op de risico’s van thoron, waarvoor nog geen regelgeving bestaat. Voor de stralingsdosis in woningen geeft het RIVM twee schattingen. Internationaal gebruiken wetenschappers namelijk twee getallen om de hoeveelheid radioactieve stoffen in de lucht om te rekenen naar een stralingsdosis in huis (UNSCEAR en ICRP). Het is nog niet duidelijk welke omrekengetallen het beste zijn. ICRP schat de risico’s van radon en thoron hoger in dan UNSCEAR. Volgens de ICRP is de totale dosis straling van natuurlijke bronnen dus groter en hebben radon en thoron een groter aandeel aan het geheel. Het RIVM heeft het overzicht gemaakt in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). Het is onderdeel van een nieuwe studie naar de dosis die mensen door alle bronnen van straling oplopen. Hierna verschijnen nog onderzoeken over de bijdragen van straling door de industrie en door medisch onderzoek, de laatste in opdracht van het ministerie van VWS. De resultaten van alle drie de onderzoeken zullen op een publieksvriendelijke website van het RIVM worden toegelicht.Everyone is exposed to radiation the whole day long. RIVM has put together a detailed overview of what is currently known about natural radiation in the Netherlands. A new overview was necessary because the contributions made by different sources to the overall radiation dose change over time. Scientific insights regarding health risks relating to any one source can also change. Natural radiation originates primarily from natural radionuclides in soil, in building materials made from soil, and from space. Building materials, such as concrete, bricks and gypsum, release the radioactive gases radon and thoron as well. Radon and thoron are the largest sources of radiation in homes and they increase the risk of contracting lung cancer, particularly in people who smoke. There is little we can do about many sources of natural radiation, but we can reduce the radiation in homes. RIVM gives recommendations on how to keep the levels of radiation in homes low and points out the risks of thoron for which, as yet, there is no legislation. RIVM gives two estimates for the radiation doses in homes. Internationally speaking, scientists use two figures to convert the quantity of radioactive substances in the air to the radiation dose in homes (the United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic Radiation, UNSCEAR, and the International Commission on Radiological Protection, ICRP). Which of the two is the best is not clear yet. The ICRP figure produces a higher total radiation dose, and radon and thoron have a greater part in the whole. RIVM was commissioned by the Authority for Nuclear Safety and Radiation Protection (ANVS) to draw up this overview. It is part of a new study on the dose to which people are exposed as a result of all sources of radiation. Studies on the contributions to radiation by industry and medical research, the most recent commissioned by the Dutch Ministry of Health, Welfare and Sport, are yet to appear. The results of all three studies will be explained on an audience-friendly website.ANV

    Variaties in stralingsniveau's in het Nederlandse buitenmilieu

    No full text
    De van nature aanwezige achtergrond aan ioniserende straling varieert als functie van tijd en plaats. Deze variaties en de onderliggende processen zijn nauwkeurig onderzocht en beschreven. Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op de analyse van data afkomstig van het Landelijk Meetnet voor Radioactiviteit (LMR). De externe straling in het buitenmilieu wordt voornamelijk bepaald door kosmische straling, (natuurlijke) radioactiviteit in en op de bodem en natuurlijke radionucliden in de atmosfeer, voornamelijk Rn-222 en kortlevende vervalprodukten. Met behulp van een Geografisch Informatiesysteem (GIS) is de plaatsafhankelijkheid van het terrestrische stralingsniveau in kaart gebracht. Verder is een methode beschreven om op basis van drie goed bekende parameters de tijdsvariatie in het externe stralingsniveau tot binnen een kleine onzekerheidsmarge te kunnen berekenen. Met de beschreven techniek kunnen kleine afwijkingen in het stralingsniveau (bv. door industriele activiteiten of radiologische ongevallen) in een vroeg stadium worden opgespoord. De concentratie van Rn-222 en vervalprodukten in de buitenlucht vertoont grillige tijdspatronen. Gemiddelde waarden tonen echter een duidelijke seizoensafhankelijkheid en, in de zomerperiode, een dagelijkse oscillatie. Verder zijn correlaties gevonden tussen de concentratie van Rn-222 (dochters) enerzijds en de vertikale atmosferische menging, de windrichting en -snelheid, de atmosferische druk (bij verschillende windrichtingen), de luchtvochtigheid en de mate van regenval anderzijds. Tenslotte zijn de resultaten beschreven van een model dat op continentale schaal de verspreiding van Rn-222 berekent.The natural background of ionising radiation varies in space and time. These variations and the underlying processes are thoroughly investigated and described. A major part of the study is based on an analysis of data obtained from the Dutch 'National Radioactivity Monitoring Network (NRM)'. Outdoor external radiation levels are due to cosmogenic radiation, (natural) radioactivity in and on top of the soil and natural radionuclides in the air, the latter dominated by Rn-222 and short-lived decay products. The spatial variation in the terrestrial radiation level has been mapped, using a Geographical Information System (GIS). It is further shown that most of the temporal variations in the external radiation level are explained by three time-varying parameters, all of them readily available in practice. Based on these results, a compensation method for the natural radiation background was developed that can be used to identify unusual events, for instance, a radiological accident. Time-series of airborne concentrations of Rn-222 and decay products show capricious patterns. Averaged values, however, reveal a seasonal trend, as well as a diurnal oscillation in the summer period. A correlation was found between Rn-222 (progeny) on one hand, and the vertical atmospheric mixing, the wind velocity, the humidity of the air and the precipitation rate on the other hand. Finally, results are presented of model calculating the dispersion of outdoor Rn-222 on a continental scale.RIVM Rijksuniversiteit Groninge
    corecore