Hadron shower decomposition in the highly granular CALICE analogue hadron calorimeter

The spatial development of hadronic showers in the CALICE scintillator-steel analogue hadron calorimeter is studied using test beam data collected at CERN and FNAL for single positive pions and protons with initial momenta in the range from 10 to 80 GeV/c. Both longitudinal and radial development of hadron showers are parametrised with two-component functions. The parametrisation is fit to test beam data and simulations using the QGSP_BERT and FTFP_BERT physics lists from Geant4 version 9.6. The parameters extracted from data and simulated samples are compared for the two types of hadrons. The response to pions and the ratio of the non-electromagnetic to the electromagnetic calorimeter response, h/e, are estimated using the extrapolation and decomposition of the longitudinal profiles.Comment: 38 pages, 19 figures, 5 tables; author list changed; submitted to JINS

Mikroskopische Studien ueber Gesteine aus den Molukken. 1. Gesteine von Ambon und den Uliassern. Mit einem französischen Résumé

Dans le traité précédent j’ai décrit les types les plus caractéristiques parmi les échantillons de roche recueillis par M. MARTIN pendant ses voyages dans les Moluques. Ainsi il s’agit des Granites à biotite, des Péridotites, des Dacites, des Andésites à pyroxène, des Brèches volcaniques et aussi des Calcaires en ce qui concerne leur tenue en minéraux accessoires. Les Granites ont un trait commun, c’est à dire leur richesse considerable de plagioclase. Parmi les minéraux accessoires c’est le cordiérite qui a le plus d’importance. Il renferme de longs prismes de aillimanite et des grains irréguliers de pléonaste. Le polychroisme y fait absolument défaut. Tous les échantillons de Granite ont été trouvés en Leitimor, presqu’île méridionale d’Amboine. Les Péridotites sont d’une constitution assez variable. Tantôt c’est l’ amphibole presqu’ incolore qui prévaut, tantôt le pyroxène; assez souvent des lamelles très minces d’ ’augite se trouvent intercalées dans du pyroxène rhombique. Presque tous les échantillons portent la marque d’une déformation dynamique plus ou moins énergique telle que l’extinction ondulée du péridot etc. Presque toujours les roches susdites sont plus on moins complètement transformées en Serpentine. Les Dacites se divisent en deux groupes bien distinctes. D’abord il y a les Dacites riches en pyroxène rhombique. Les cristaux de quartz, le plus souvent usés et corrodés ne sont jamais entourés de pyroxène. Dans quelques échantillons le sanidine manque entièrement. Au pyroxène se joignent l’ amphibole et le biotite, tantôt entourés d’opacite, tantôt dépourvus de chaque marque de corrosion. La pâte se compose d’un verre incolore avec des traînées plus ou moins régulières de petits c

Over het meten van den galvanischen geleidingsweerstand inzonderheid bij metalen

Title page also in latin, with doctorate statement by Academia Rheno-Trajectina.Thesis (Pro gradu doctoratus) - Rijksuniversiteit, Utrecht.Bibliographical footnotes.Mode of access: Internet

Ueber den Unterschied zwischen todten Naturkräften, Lebenskräften und Seele

eine Vorlesung von J.L.C. Schroeder van der Kolk, Professor der Medicin zu Utrecht ; mit einer Vorrede von Dr. J.F.H. Albers, Professor zu BonnOriginal nach der 2. holländischen Ausgabe übersetz

Nasporingen omtrent Vaatvlechten bij Onderscheiden Diervormen

In het najaar van 1847 bood de tweede onzer aan de Eerste Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut het eerste gedeelte aan eener monographie, over den drievingerigen Luiaard, waarin hij het zoo belangrijk vaatstelsel van dit merkwaardige dier beschreef. De eerste onzer, door de Klasse benoemd tot het geven van berigt omtrent het opnemen dezer Verhandeling in hare werken, maakte daarbij melding van eene, toen ter tijde door hem ontdekte, aderlijke vlecht in de voorste ledematen van een’ Kraanvogel. Uit de vermelding van dit belangrijk en tot heden onbeschreven feit is voortgevloeid eene reeks van gemeenschappelijke nasporingen, waartoe de voorwerpen, op de meest onbekrompen wijze, door het Bestuur des Zoölogischen Genootschaps te Amsterdam verstrekt zijn. De tweede onzer nam daaruit aanleiding tot het terug vragen van het eerste gedeelte zijner voormelde Verhandeling, dat, met de uitkomsten der gemeenschappelijke nasporingen tot één geheel gebragt, nu, in zijn nieuwen daartoe omgewerkten vorm, den ontleedkundigen wordt aangeboden, als eerste der Bijdragen, welke door het Zoölogisch Genootschap te Amsterdam uitgegeven worden. Wij verdeelen onzen arbeid in twee afdeelingen, waarvan de eerste aan de slagaderlijke en aderlijke vaatvlechten van den Luiaard, de tweede aan de aderlijke, door ons ontdekte, vlechten der ledematen in de Vogels gewijd is