33 research outputs found

    Reconstruction of sea surface temperatures from the oxygen isotope composition of fossil planktic foraminifera.

    Get PDF
    Knowledge of the historic surface temperature of sea water is of importance for the calibration of climate models. The oxygen isotope composition of the shells of several species of planktic foraminifera can be used as a measure for this sea surface temperature. In this paper we investigate how mathematical models can contribute to the process of extracting information about the temperature at which the foraminifera lived from measurement of the oxygen isotope composition of their shells. A simple model is proposed which captures both the average and the variability of the temperature. Preliminary findings suggest that this model forms a solid basis for future research

    Quantifying sea surface temperature ranges of the Arabian Sea for the past 20 000 years

    Get PDF
    The oxygen isotopic composition of planktonic foraminifera tests is one of the widest used geochemical tools to reconstruct past changes of physical parameters of the upper ocean. It is common practice to analyze multiple individuals from a mono-specific population and assume that the outcome reflects a mean value of the environmental conditions during calcification of the analyzed individuals. Here we present the oxygen isotope composition of individual specimens of the surface-dwelling species Globigerinoides ruber and Globigerina bulloides from sediment cores in the Western Arabian Sea off Somalia, inferred as indicators of past seasonal ranges in temperature. Combining the d18O measurements of individual specimens to obtain temperature ranges with Mg/Ca based mean calcification temperatures allows us to reconstruct temperature extrema. Our results indicate that over the past 20 kyr the seasonal temperature range has fluctuated from its present value of 16 °C to mean values of 13 °C and 11 °C for the Holocene and LGM, respectively. The data for the LGM suggest that the maximum temperature was lower, whilst minimum temperature remained approximately constant. The rather minor variability in lowest summer temperatures during the LGM suggests roughly constant summer monsoon intensity, while upwelling-induced productivity was lowered

    'A Leaking Ocean'

    No full text

    The seasonal distribution of living planktic foraminifera in the NW Arabian Sea.

    No full text

    RAM 93

    No full text
    De conclusies van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat: - de vindplaats Urk-E4 is gelegen op een rivierduin nabij een oude loop van de Vecht; - als gevolg van erosie is met name het hogere deel van de duin sterk aangetast, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan over de representativiteit van de aangetroffen bewoningssporen; - de duin is gedurende het Mesolithicum en Neolithicum bewoond geweest; - tot de mesolithische bewoningsfase (7300-5059 cal. BC) kunnen enkele vuurstenen werktuigen worden gerekend en een aantal diepe haardkuilen; - de vondstenlaag die over het duinoppervlak is aangetroffen heeft waarschijnlijk het loopvlak voor de mesolithische en neolithische bewoning gevormd, waardoor afval uit beide perioden vermengd is; - tot de neolithische bewoningsfase moet het grootste deel van het vuursteen, het aardewerk en het natuursteen worden gerekend; - het vuursteen maakt op typologische en technologische gronden een ‘late’ indruk door de beperkte rol van de klingtechnologie en het voorkomen van spitsen met oppervlakteretouche; - voor het vuursteen lijkt sprake van een breed activiteitenspectrum; - het aardewerk is overwegend gemagerd met steengruis en opgebouwd uit rolletjes; - de potten hadden overwegend een S-vormig profiel (met soms een scherpere knik op de buik) en ronde of puntvormige bodems (soms plat); - versiering komt vrij weinig voor en is vooral beperkt tot de rand en de hals; - sommige versieringsmotieven verwijzen naar Trechterbeker- of Rössenaardewerk; - de neolithische bewoning lijkt op grond van met name het aardewerk vooral aan het latere deel van de midden-Swifterbantcultuur en de late Swifterbantcultuur (ca. 4200-3400 cal. BC) te moeten worden toegeschreven; - er zijn geen aanwijzingen voor bewoning door de Trechterbekercultuur of de laat-neolithische bekerculturen, wat past bij het inzicht dat de duintop rond 3400 cal. BC onder het grondwater moet zijn verdwenen; - op de duin is kleinschalig geakkerd; - onder het botanisch materiaal zijn verkoolde resten van met name wilde planten aangetroffen, maar ook van cultuurgewassen (Triticum monococcum/dicoccum en Hordeum vulgare); - een datering van een graankorrel leverde een ouderdom van ca. 4200-4000 cal. BC op, maar deze datering geeft geen ouderdom voor de akkerlaag aan; - de akkerlaag moet gezien de diepteligging ten opzichte van NAP van vóór ca. 3800 cal. BC dateren; - onder het zwaar gefragmenteerde botmatriaal zijn resten van huisdieren (rund, schaap/geit en hond) en wilde dieren (wild zwijn, edelhert, bever, otter, das, wilde kat) aangetroffen, en een grote groep waarvan niet duidelijk is of het wild zwijn of tam varken betreft; - opvallend is de quasi-afwezigheid van vogel- en visresten, maar de betekenis hiervan is niet te schatten; - op het hogere deel van de duin is een grafveld aanwezig dat waarschijnlijk tot de Swifterbantcultuur moet worden gerekend; - in het grafveld zijn resten van minimaal tien individuen aangetroffen, waarbij het gaat om volwassen mannen en vrouwen en één jongere; - er is sprake van een variabele begravingswijze; - bijgaven zijn beperkt tot barnstenen kralen (waarschijnlijk met een snoer om het hoofd); - er zijn geen sporen van zwaardere woonconstructies zoals huisplattegronden herkend; - de gegevens reflecteren voor de neolithische bewoningsfase een breed spectrum economie die gebaseerd is op jacht, veeteelt, akkerbouw en waarschijnlijk visvangst; - op de duin zijn activiteiten van diverse aard ontwikkeld; - waarschijnlijk hebben we hier te maken met de resten van een basiskamp, maar er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de bewoningsduur
    corecore