99 research outputs found

    Nematoden als bestrijders van trips?

    Get PDF
    Er is, vooral in de sierteelt, vraag naar nieuwe, betere tripsbestrijders. De laatste tijd worden insectenpathogene aaltjes naar voren geschoven als bestrijders van de californische trips. Ze worden verkocht zowel voor bodemtoepassing tegen de poppen als voor bladtoepassing tegen larven en adulten. Bij telers leven echter nog veel vragen over de effectiviteit van deze producten tegen trips onder veld-omstandigheden. De evaluatie daarvan in de praktijk is gebrekkig: de plaagdichtheid is doorgaans te laag, een goede evaluatiemethode ontbreekt, het proces in de bodem is sowieso onzichtbaar, en de try-outs worden vaak verstoord door chemische ingrepen. Wereldwijd worden aaltjes vooral ingezet tegen keverlarven en rupsen. Over hun bruikbaarheid als tripsbestrijders is veel minder informatie beschikbaar. In dit verslag wordt een overzicht gegeven van wat er momenteel bekend is over de toepassing van insectenpathogene nematoden tegen tripsen

    Biologische bestrijding van wittevlieg in de sierteelt

    Get PDF
    In de glastuinbouw vormen wittevliegen een oprukkend probleem. Naast de bekende kaswittevlieg, Trialeurodes vaporariorum, wordt ook tabakswittevlieg, Bemisia tabaci, steeds belangrijker. In de vruchtgroenteteelten wordt veel gebruik gemaakt van natuurlijke vijanden: de roofwants Macrolophus caliginosus en de sluipwespen Encarsia formosa en Eretmocerus eremicus. In de sierteelt stoelt de beheersing van deze plaag voornamelijk op het gebruik van insecticiden. In 2006 moesten zelfs geïntegreerde telers veelvuldig corrigeren met Admiral, Applaud, Actara, Calypso, Gazelle en Admire. Het Productschap Tuinbouw financiert in 2007 onderzoek bij Wageningen UR Glastuinbouw naar de biologische bestrijding van wittevlieg. Via internationale contacten en producenten van natuurlijke vijanden werden natuurlijke vijanden opgespoord. In insectendichte kassen van de nieuwe vestiging te Bleiswijk werd de interactie tussen de verzamelde natuurlijke vijanden en wittevlieg bestudeerd. Predatoren zijn getest op gerbera, roos en poinsettia zowel op afzonderlijke planten in kooien als in een gewas. Er werd gewerkt met “haardopruimers” en “onderhoudsagenten”. Onderzocht werd in hoeverre geselecteerde natuurlijke vijanden bestand zijn tegen moderne chemische middelen, en hoe zij zich handhaven bij korter wordende dag. Uiteindelijk werden bestrijdingsstrategieën getoetst bij drie telers

    Inventarisatie van muggenlarven in de sierteelt onder glas

    Get PDF
    Verschillende soorten muggenlarven kunnen een plaag vormen in de sierteelt. Ze leven op of in de bodem en in rottende plantenresten. Daar voeden ze zich voornamelijk met dood organisch materiaal en de schimmels die daarop groeien. Sommige soorten doen schade door aan jonge wortels en zachte plantendelen te eten. In de sierteelt treden de laatste jaren problemen op met muggenlarven van het geslacht Lyprauta, die men in de wandelgangen “potworm” heeft gedoopt. Deze worden tot de familie van de langhoornmuggen gerekend. Hun larven veroorzaken problemen in met name potorchideeën, maar worden ook gemeld in Anthurium, gerbera en enkele groene potplanten

    Kader 4. De rol van biodiversiteit bij plaagbeheersing in kasteelten

    Get PDF
    In de moderne glastuinbouw wordt het ecosysteem zo veel mogelijk versimpeld en is biodiversiteit teruggebracht tot een minimum. Door de grotendeels gesloten ruimte zijn de technische mogelijkheden daartoe groter dan in enige andere teelt; denk bijvoorbeeld in aan telen zonder grond, ontsmetten van recirculatiewater, rigide hygiënische maatregelen bij teeltwisseling, van de omgeving afwijkende binnenklimaat en telen in de winter. Alles is gericht op het realiseren van een uniforme hoogproductieve monocultuur, die vrij is van ziekten en plagen. Niets in deze wereld is echter volmaakt: een klein aantal plaagsoorten slaagt er elk jaar weer in de teeltwisseling te overleven of naderhand de kas binnen te bringen. Er worden de meest gebruikte methoden te bevordering van de biologische bestrijding in de kasteelt opgesom

    Moleculaire analyse van Amblyseius (Neoseiulus) cucumeris van verschillende bronnen

    Get PDF
    In de glastuinbouw, de fruitteelt en de boomkwekerij vormen roofmijten de basis van de geïntegreerde bestrijding. Bij de geïntegreerde bestrijding van trips wordt de roofmijt Amblyseius (Neoseiulus) cucumeris al tientallen jaren losgelaten in allerlei kasgewassen. In sommige gewassen zoals paprika vestigt deze soort zich zeer gemakkelijk. Zelfs als er geen of weinig trips aanwezig is, vermeerderen de roofmijten zich op paprikastuifmeel. Na loslating in roos echter wordt N. cucumeris nauwelijks of helemaal niet meer teruggevonden. Deze roofmijt lijkt zich op (kas)roos niet goed thuis te voelen. Het was dus verrassend dat roofmijten die waren verzameld van wilde rozen in Hongarije, werden gedetermineerd als N. cucumeris. De vraag rees of dit mogelijk een andere soort is, die op morfologische kenmerken niet te onderscheiden is. Traditioneel worden roofmijten gedetermineerd aan de hand van microscooppreparaten. Dit kan alleen met volwassen roofmijten. Deze worden eerst opgehelderd, waarna met doorvallend licht de uiterlijke en inwendige kenmerken worden bekeken. Sommige soorten verschillen slechts op minieme details. In zo’n geval biedt DNA-onderzoek een welkome ondersteuning. In een voorafgaand project heeft PPO Bloembollen, Boomteelt en Fruitteelt in Lisse de verschillende in kassen gebruikte roofmijten onderzocht, en waar nodig de ontbrekende soort-specifieke primers gedefinieerd. Daarmee konden alle roofmijtsoorten eenduidig van elkaar worden onderscheiden. De verwantschap tussen de soorten stemde ook goed overeen met de “stamboom” die op basis van morfologische kenmerken was opgesteld

    Macrolophus en CO2: Invloed van CO2-dosering op vestiging van de roofwants Macrolophus caliginosus in tomaat

    Get PDF
    Onderzocht werd of het kunstmatig verhogen van de CO2 een negatief effect heeft op de vestiging en populatiegroei van de roofwants Macrolophus caliginosus in een winterplanting van tomaat. In de maanden februari en maart werden in 6 proefkasjes overdag verschillende CO2 –concentraties aangebracht, te weten 400 (geen dosering), 600, 800, 1.000, 1.500 en 2.000 p.p.m. Vanaf week 5 werden herhaaldelijk grote aantallen volwassen roofwantsen losgelaten. Er werd gezorgd voor een overvloedig voedsel-aanbod: nimfen van wittevlieg en eitjes van meelmotten. Mogelijk remmende factoren werden achterwege gelaten: zwavelen, pesticidengebruik, blad plukken, dieven. De populatie-ontwikkeling werd bemonsterd in week 11 tot en met 13 met vangplaten, Berlese-trechters en spoelen. Hoewel de omstandigheden voor de roofwantsen optimaal waren gemaakt, werden relatief weinig nakomelingen teruggevonden, ook in “onbehandeld”. De cijfers suggereren een licht remmend effect van de CO2, maar de verschillen waren niet significant. Ook bij de extreem hoge doseringen plantten de roofwantsen zich voort. Zorgwekkend is de vaststelling dat ook zonder CO2 –dosering de roofwantsen zich slecht vestigden en de populatie-trend in deze tijd van het jaar zelfs negatief was. Geconcludeerd wordt dat er een nog onbekende factor is die het “aanslaan” van Macrolophus caliginosu

    Literatuurstudie over de rozeschildluis Aulacaspis rosae

    Get PDF
    Problemen met schildluis treden de laatste jaren vaker op door het wegvallen van breedwerkende bestrijdingsmiddelen. In Nederlandse kassen is schildluis traditioneel een probleem op cymbidium, maar momenteel meldt men ook vaak Aulacaspis rosae (Bouché, 1933) op roos. Chemische bestrijding van schildluis is per definitie moeilijk, doordat het insect het grootste deel van zijn leven verborgen zit onder een ondoordringbaar schildje
    • …
    corecore