48 research outputs found
Stem cells and repair of lung injuries
Fueled by the promise of regenerative medicine, currently there is unprecedented interest in stem cells. Furthermore, there have been revolutionary, but somewhat controversial, advances in our understanding of stem cell biology. Stem cells likely play key roles in the repair of diverse lung injuries. However, due to very low rates of cellular proliferation in vivo in the normal steady state, cellular and architectural complexity of the respiratory tract, and the lack of an intensive research effort, lung stem cells remain poorly understood compared to those in other major organ systems. In the present review, we concisely explore the conceptual framework of stem cell biology and recent advances pertinent to the lungs. We illustrate lung diseases in which manipulation of stem cells may be physiologically significant and highlight the challenges facing stem cell-related therapy in the lung
Monster-Noord, gemeente Westland: IJzertijd op de flank van het duin : een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
Lit.opg., verklarende woordenlijs
Stahl kontra Aluminium? Werkstoff für Motorhauben unter dem Aspekt des passiven Fußgängerschutzes
De Lier, bedrijventerrein Leehove
In opdracht van de Gemeente Westland heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven met aanvullende boringen uitgevoerd voor het plangebied Bedrijventerrein Leehove in De Lier. Vooronderzoek toonde reeds aan dat zich op deze locatie mogelijke nederzettingsresten uit de Romeinse tijd (1tot 3e eeuw n. Chr.) en de Vroege Middeleeuwen (450-1050 n. Chr.) bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek komt inderdaad naar voren dat zich binnen het gebied met een zeer hoge verwachting nederzettingsresten uit de Romeinse tijd bevinden. Op basis van het vondstmateriaal lijktbewoning in de 3e eeuw aannemelijk. Iets ten zuiden van het gebied met een zeer hoge verwachting werd een geul gevonden met naast Romeins materiaal een behoorlijke component Karolingisch aardewerk. Door de geringe breedte van de beide aangelegde sleuven van twee meter en de zeer slechte weersomstandigheden bleek het niet mogelijk een duidelijk inzicht in de aard van de sporen te krijgen. De sporen lijken zich op twee niveaus te bevinden, waarbij het vooralsnog onduidelijk is of de niveaus enerzijds een vroegmiddeleeuwse fase vertegenwoordigen en anderzijds een inheems-Romeinse fase. Bij de Romeinse vindplaats werd in ieder geval een perceleringsgreppel aangesneden met hierin behoorlijk wat bouwpuin.In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn tijdens vooronderzoek twee vindplaatsen aangetroffen: direct ten noorden een Romeinse huisplaats en direct ten westen een Karolingische vindplaats. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat de Romeinse sporen en vondsten aan de huisplaats te koppelen zijn en de Karolingische vondsten in de geul aan de vindplaats die hier ten westen van gelegen is. Eventueel toekomstig onderzoek kan hier meer inzichten in verschaffen.Voorgesteld wordt om het selectieadvies op basis van het vooronderzoek te handhaven en tevens uit te breiden tot op de locatie van de aangesneden geul. Indien toekomstige bodemverstoringen plaatsvinden, wordt voorgesteld de westelijke punt van het gebied op de verwachtingskaart vlakdekkend op te graven. Met behulp van enkele aanvullende proefsleuven kan dan tevens buiten dit gebied de geul onderzocht worden en bepaald worden of hier nog een aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. Aanbevolen wordt om toekomstige resultaten te combineren met de uitgevoerde onderzoeken naar de Romeinse en de Karolingische vindplaats in de directe omgeving. Verder wordt aanbevolen eventueel toekomstig onderzoek niet in een natte periode uit te voeren en de mogelijkheden te onderzoeken tot bronbemaling. Tijdens het huidige onderzoek is namelijk gebleken dat het vlak door overvloedig regenwater, maar mogelijk ook door de grondwaterspiegel, zeer snel onleesbaar wordt voor gedegen archeologisch onderzoek
Stahl kontra Aluminium? Werkstoff für Motorhauben unter dem Aspekt des passiven Fußgängerschutzes
De Lier, bedrijventerrein Leehove
In opdracht van de Gemeente Westland heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven met aanvullende boringen uitgevoerd voor het plangebied Bedrijventerrein Leehove in De Lier. Vooronderzoek toonde reeds aan dat zich op deze locatie mogelijke nederzettingsresten uit de Romeinse tijd (1tot 3e eeuw n. Chr.) en de Vroege Middeleeuwen (450-1050 n. Chr.) bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek komt inderdaad naar voren dat zich binnen het gebied met een zeer hoge verwachting nederzettingsresten uit de Romeinse tijd bevinden. Op basis van het vondstmateriaal lijktbewoning in de 3e eeuw aannemelijk. Iets ten zuiden van het gebied met een zeer hoge verwachting werd een geul gevonden met naast Romeins materiaal een behoorlijke component Karolingisch aardewerk. Door de geringe breedte van de beide aangelegde sleuven van twee meter en de zeer slechte weersomstandigheden bleek het niet mogelijk een duidelijk inzicht in de aard van de sporen te krijgen. De sporen lijken zich op twee niveaus te bevinden, waarbij het vooralsnog onduidelijk is of de niveaus enerzijds een vroegmiddeleeuwse fase vertegenwoordigen en anderzijds een inheems-Romeinse fase. Bij de Romeinse vindplaats werd in ieder geval een perceleringsgreppel aangesneden met hierin behoorlijk wat bouwpuin.In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn tijdens vooronderzoek twee vindplaatsen aangetroffen: direct ten noorden een Romeinse huisplaats en direct ten westen een Karolingische vindplaats. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat de Romeinse sporen en vondsten aan de huisplaats te koppelen zijn en de Karolingische vondsten in de geul aan de vindplaats die hier ten westen van gelegen is. Eventueel toekomstig onderzoek kan hier meer inzichten in verschaffen.Voorgesteld wordt om het selectieadvies op basis van het vooronderzoek te handhaven en tevens uit te breiden tot op de locatie van de aangesneden geul. Indien toekomstige bodemverstoringen plaatsvinden, wordt voorgesteld de westelijke punt van het gebied op de verwachtingskaart vlakdekkend op te graven. Met behulp van enkele aanvullende proefsleuven kan dan tevens buiten dit gebied de geul onderzocht worden en bepaald worden of hier nog een aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. Aanbevolen wordt om toekomstige resultaten te combineren met de uitgevoerde onderzoeken naar de Romeinse en de Karolingische vindplaats in de directe omgeving. Verder wordt aanbevolen eventueel toekomstig onderzoek niet in een natte periode uit te voeren en de mogelijkheden te onderzoeken tot bronbemaling. Tijdens het huidige onderzoek is namelijk gebleken dat het vlak door overvloedig regenwater, maar mogelijk ook door de grondwaterspiegel, zeer snel onleesbaar wordt voor gedegen archeologisch onderzoek
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een hoogwaardig booronderzoek
ADC ArcheoProjectenheeft in augustus 2008 een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een hoogwaardig booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Almere Haven; Maatweg - Meesweg – Meentweg in Almere-Haven. Het onderzoeksgebied maakte deel uit van een plangebied dat ontwikkeld zou worden tot landschapszone met waterpartij. Voor deze waterpartijen zou tot maximaal 4,5 m onder maaiveld worden verdiept wat mogelijk aanwezige archeologische resten zou vernietigen. Op basis van de ligging van de locatie, op een hooggelegen dekzandrug die pas in het Midden Neolithicum onbruikbaar zou worden door de vernatting van het landschap was de verwachting voor archeologische resten hoog.
Tijdens het onderzoek van de locatie zijn sporen van extensief gebruik door de mens vastgesteld in de vorm van enkele restanten van kuilen en enkele vuursteen chips en één kling. De conclusie voor extensief gebruik van de locatie werd onderbouwd doordat het landschappelijk onderzoek uitwees dat antropogene sporen van intensief gebruik niet zouden kunnen zijn uitgewist door bodemkundige en/of erosieveprocessen.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de oorzaak en oorsprong van houtskool aanwezig in alle bodemhorizonten (een fenomeen dat door geheel Almere voorkomt en de interpretatie van vindplaatsen tijdens prospectie bemoeilijkt). Hierbij is de mogelijkheid van het gebruik van vuur door de mesolithische mens als vorm van flora en fauna beheer ter optimalisering van de leefomgeving onderzocht naast de opties van natuurlijke branden en de mogelijkheid dat het houtskool uit antropogene bronnen zoals haardkuilen afkomstig zou kunnen zijn. Hierbij is gebruik gemaakt van pollen onderzoek voor een vegetatie reconstructie, houtskoolonderzoek en 14Cdatering.
Hoewel aan de resultaten van het onderzoek geen definitieve conclusies kunnen worden verbonden zijn er wel sterke aanwijzingen dat antropogene factoren een rol hebben gespeeld als bron van het vele macroscopische houtskool in de bodemhorizonten.
Intensief gebruik werd dus niet vastgesteld terwijl de verwachting hiervoor hoog was. De reden voor de afwezigheid van intensief gebruik is onduidelijk, maar de omvang van de dekzandrug -waarop ander vindplaatsen al zijn vastgesteld- ten opzichte van het zeer kleine oppervlak dat onderzocht is maakt de kans groot dat een intensiever gebruikte vindplaats zich in de nabijheid bevind. Dit wordt ondersteunt door de conclusie dat een deel van het houtskool dat is aangetroffen in de bodemhorizonten uit haardkuilen afkomstig zou kunnen zijn vanwege het hoge percentage verglaasd houtskool aanwezig in de monsters (verglaasd houtskool is een bijproduct in haardkuilen die gebruikt worden voor de winning van teer). Het is echter eveneens duidelijk geworden dat op dit moment de stand van onderzoek, naar het al dan niet antropogeen zijn van houtskool, nog niet ver genoeg gevorderd is om tot definitieve uitspraken te komen. Dit geld eveneens voor het onderzoek naar de neerslag die bosbranden achterlaten in een ver verleden en hoe deze neerslag te interpreteren.
Dit onderzoek heeft naast enkele antwoorden eveneens veel nieuwe vragen en mogelijke richtingen van verder onderzoek opgeleverd die mee zullen worden genomen in toekomstig onderzoek