21 research outputs found
Pygiopsylla Robinsoni (Rothschild) ♂
The female of this species has been described by the Hon. N. C. Rothschild in Novitates Zoologicae, Vol. 12, p. 483 (pl. XIII, fig. 6). The author states that it is allied to Ceratophyllus ahalae Rothsch., and indeed the head of the ♂ of this species, judging from the figure given by the British Suctoriologist in Novit. Zool. Vol. 11, pl. XI, fig. 51, resembles that of the present species as two peas. The male apparatus, however, differs, though not widely.
Head. The antennal groove, which is closed behind, reaches far dorsally, so that it is very near the vertex. The grooves are united by a very fine but distinct seam. In the anterior part of the head there are three eyelike organs, two near the fore margin, one above the implantation of the maxillary palp and behind the foremost row of bristles. In the posterior part of the head there are also three eyelike organs, two near the dorsal margin, and one above the middle of the antennal club and behind the foremost row of bristles. The foremost portion of the anterior part and that of the posterior part of the head are finely punctured i. e. provided with numerous extremely fine and minute hairs. Then follows in the anterior part an oblique row of six heavy bristles, behind which one observes a second row of four ditto; then between this row and the eye, eight heavy bristles irregularly placed. The eye itself is ellipsoidal; its fore half is brown, its hind half black; its fore half projects a little into the antennal groove. The gena is provided with a rounded transparent piece
Acari uit Ambon
Prof. Dr. E. D. VAN OORT, Directeur van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, was zoo vriendelijk, het materiaal aan Acari, door den Gouvernements-Arts Dr. PH. F. KOPSTEIN, thans te Weltevreden bij Batavia, gedurende zijn verblijf op Ambon 1922 en 1923 verzameld, mij ter determineering toe te zenden. De voorloopige diagnosen verschenen reeds in de Entomologische Berichten v. 7, n. 146, p. 29—33, 1 November 1925.
Laelaps soricis Oudms. 1925. (Fig. 1—7).
Laelaps soricis Oudms. in Ent. Ber. v. 7. n. 146. 1 Nov. 1925, p. 29.
Maten. Lengte van het idiosoma 910 µ; grootste breedte (♀), voorbij het midden, 610 µ; Lengte der pooten resp. 840, 610, 660 en 940 µ.
Vorm breed ovaal, top naar voren; eigenlijke schouders zijn er niet, maar tusschen de plaats, waar deze zouden zijn en den vertex is eene bocht naar buiten, die schoudervormig is. — Kleur geelachtig.
Rugzijde. (fig. 1). Het epistoom (fig. 2) is min of meer bijenkorfvormig, vooraan met 5 zeer korte lobben, of met 4 kartels. Over het epistoom ziet men nog eene fijne half-ovale lijn. Het rugschild, breed ovaal, vertoont wèl schouders, en, evenals het idiosoma, ook een paar schoudervormige uitbuigingen. Beharing. De meeste haren zijn lang (zoo lang als femur I), slap, en in hunne distale helft uiterst dun. De vertikaalharen (fig. 2) zijn korte, krachtige borstels; zij worden geflankeerd door 2 andere, kortere, en mediaad gebogene. Achter deze 4 staan 2 normaal gevormde, naar buiten en naar voren gerichte haren. Daarachter eene dwarsrij van 6. Verder zijn zij in grooter aantal aanwezig, dan bij de europeesche soorten. In het geheel tel ik op het schild 38 paa