21 research outputs found

    ZAN 21

    No full text
    Conclusies en Aanbevelingen In het plangebied zijn twee teiTeinen archeologisch onderzocht door middel van proefsleuven. Hierbij bleek dat zich op beide terreinen nederzettingssporen bevinden. Op het in gebied 1 onderzochte terreindeel ligt een aantal paalkuilen en greppels die vermoedelijk uit de Ijzertijd en/of de Romeinse tijd dateren. Het gaat om een vindplaats van beperkte omvang naast het talud van de N 269. De sporen zijn gedateerd op basis van de kleur en structuur van de kuilvullingen. Met uitzondering van een laatmiddeleeuwse aardewerkscherf uit een jongere greppel zijn geen dateerbare mobilia gevonden. In het noordelijker gelegen gebied 2 bevindt zich eveneens een vindplaats met nederzettingssporen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Hoewel de precieze omvang van de vindplaats nog niet vast staat, is te verwachten dat het hier gaat om enkele compleet bewaarde boerderij erven uit verschillende perioden. In de nederzettingssporen en in de direct daarboven liggende grond is zowel niet nader determineerbaar handgevormd aardewerk uit de Ijzertijd als aardewerk uit de vroege-, de midden- en de laat- Romeinse tijd gevonden. De vindplaats in gebied 1 is geheel ingesloten door recente wegen en vermoedelijk deels verstoord. Als gevolg van de te verwachten minder goede conservering blijft de score op fysieke kwaliteit in de waarderingstabel (tabel 1) onder de vier punten. Ook op inhoudelijke kwaliteit komt de score van de vindplaats niet boven de vijf punten wat niet genoeg is om aan de vindplaats het predikaat hehoudenswaardig te kunnen verlenen. Op grond van de score 6 op fysieke kwaliteit en 7 punten voor de inhoudelijke kwaliteit kan de in gebied 2 liggende vindplaats in principe als hehoudenswaardig worden aangemerkt (tabel 2). Gezien het vergevorderde stadium van het bouwplan en de waardestelling van de vindplaats, is behoud in situ (ter plaatse) van vindplaats 2 naar onze mening geen reële optie. De voorgenomen bouwactiviteiten zullen de op het terrein liggende behoudenswaardige archeologische resten vernietigen of aantasten. We bevelen dan ook aan om het terrein op te graven. De precieze omvang van de vindplaats(en) in gebied 2 is echter ook na het (eigenlijk te beperkte) proefsleuvenonderzoek nog niet duidelijk. Het ontbreken van deze informatie is niet van invloed op dit selectieadvies, maar wel bepalend voor de oppervlakte waarop dit advies betrekking heeft. Een betere dekking van proefsleuven over het gebied zou meer duidelijkheid hebben verschaft in de omvang van de voor nader onderzoek in aanmerking komende delen van het terrein. Ervan uitgaande dat de in proefsleuf 1 aangetroffen grondsporen deel uitmaken van een nederzettingsareaal met verspreide clusters grondsporen (waarvan er twee in de proefsleuf 1 zijn geraakt) kan nu niet anders geconcludeerd worden dan dat er sprake is van een op te graven vindplaats binnen het plangebied met een omvang van 1.5 tot 2.5 hectare. Het is zeer waarschijnlijk dat met de aanleg van extra proefsleuven het op te graven areaal verder ingeperkt kan worden. Om tijd en kosten te besparen adviseren wij om het vervolgonderzoek (DAO) uit te voeren door middel van een aanvullend proefsleuvenonderzoek dat direct gecombineerd kan worden met het vlakdekkend opgraven van relevante terreindelen. Op basis van de resultaten van de aanvullende proefsleuven (zie voorstel bijlage 8) dient in overleg tussen uitvoerder, bevoegd gezag en opdrachtgever een besluit te worden genomen welke terreindelen voor verder onderzoek in aanmerking komen. Aanbevolen wordt het onderzoek in verband met deze constructie uit te voeren op regiebasis

    ZAN 4

    No full text
    Conclusies en Aanbevelingen Op de bij Lieshout gelegen terreinen 1 en 2 zijn naar verwachting geen archeologische waarden aanwezig en wordt dan ook geen archeologisch onderzoek aanbevolgen. Voor wat betreft het terrein aan de Pater Becanusstraat in Berg en Donk is het niet uit te sluiten dat op het terrein archeologische resten aanwezig zijn. Vanwege de hoge grondwaterstanden zou het dan met name kunnen gaan om relatief moeilijk te traceren archeologische elementen van beperkte omvang. De kans op het aantreffen van dergelijke archeologische fenomenen is niet hoog maar zeker niet uit te sluiten. Bovendien kan het gaan om resten met een hoge wetenschappelijke waarde. De graafwerkzaamheden die gepaard gaan met de realisatie van de ecologische verbingszone kunnen een verstorende werking hebben op eventueel ter plaatse liggend archeologische resten. Om deze redenen adviseren wij in het planproces rekening te houden met de aanwezigheid van archeologische resten. Gezien de te verwachten aard van de resten - relatief kleine puntelementen- gaat onze voorkeur uit naar een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden

    ZAN 78

    No full text
    Conlcusie en Aanbevelingen Van de directe omgeving van het terrein waar de vijver gerealiseerd gaat worden, zijn zes archeologische monumenten en tientallen archeologische waarnemingen bekend. Tijdens de boringen bleek echter dat de vijver aangelegd gaat worden op het laagste en daarmee natst gelegen deel van het terrein. Verder bleek dat het bodemprofiel ter plekke deels afgegraven moet zijn tijdens de aanleg van de bij het landgoed horende tuin in de jaren zestig van de vorige eeuw. Op basis van de verwachte verstoring van het terrein en de relatief natte en lage ligging is de trefkans op behoudenswaardige archeologische resten onzes inziens bijzonder klein. Wij achten verder archeologisch veldonderzoek dan ook niet zinvol. Deze aanbeveling betreft uitdrukkelijk alleen het laagst gelegen deel van het terrein waar de vijver aangelegd gaat worden

    ZAN 26

    No full text
    Conclusies en Aanbevelingen In het plangebied Wijnbergen is op twee terreinen en archeologische inventarisatie door middel van proefsleuven uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek bleek dat op het terrein Ziiidduin vermoedelijk geen behoudenswaardige archeologische resten onder het maaiveld verborgen zijn. Op het noordelijker de Kap daarentegen is sprake van behoudenswaardige archeologische resten uit verschillende perioden. Ter hoogte van de proefsleuven 5 en 8 op de Kap ligt één grotere of liggen twee of meer kleinere vuursteenconcentraties. De tot dusver aangetroffen vuursteenartefacten zijn afkomstig van hetzelfde niveau waarop ook grondsporen herkenbaar waren èn uit de boven dit niveau liggende begraven B-horizont en het onderste colluvium. In verticale zin moet dus vanaf de laatste 35 cm boven het aan te leggen archeologische vlak gerekend worden met de aanwezigheid van vuursteenartefacten. De omvang in horizontale zin en de conservering van deze vuursteenconcentraties als geheel, zijn echter nog niet duidelijk waardoor voor de vuusteenvindplaatsen nog geen selectieadvies kan worden gegeven. Het is dan ook aan te bevelen om ter hoogte van de vuursteenconcentraties aanvullend onderzoek uit te voeren. Op het ten oosten van de Oude Doetinchemseweg gelegen deel van de Kap zijn in de proefsleuven 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 16 nederzettingssporen aan het licht gekomen waaronder minstens vier gebouwplattegronden. De vindplaats beslaat waarschijnlijk een fors deel van het ten oosten van de Oude Doetinchemseweg gelegen deel van het onderzochte terrein. Op basis van de hoge scores op fysieke- (5 punten) en inhoudelijke kwaliteit (8 punten) is de vindplaats behoudenswaardig. Eveneens behoudenswaardig is een uit de Late Middeleeuwen of Vroege Nieuwe Tijd daterend complex kuilen met afval van preïndustriële baksteenfabricage met een score van vijf punten op fysieke- en zeven punten op inhoudelijke kwaliteit. Ofschoon op de Kap verschillende behoudenswaardige complexen liggen, lijken deze zich ruimtelijk voornamelijk te concentreren op een ten oosten van de Oud Doetinchemse weg gelegen terreindeel van ca. 1,7 ha grootte (bijlage 16). Verder is op basis van het onderzoek te verwachten dat in het relatief laag gelegen terrein ten westen van de Oude Doetinchemseweg met het nederzettingsareaal samenhangende off-site-structuren liggen. Aanbevolen wordt om - bij eventueel vervolgonderzoek - het gebied ten oosten van de Oude Doetinchemseweg op te graven. Voor wat betreft het complex kuilen met afval van preïndustriële baksteenfabricage lijkt het zinvol om, na documentatie van het geheel in het vlak, de kuilen selectief te couperen. Dit gezien de te verwachten omvang van het complex. De middeleeuwse en prehistorische nederzettingssporen moeten daarentegen alle geheel worden onderzocht om helderheid te krijgen over de precieze datering van de grondsporen. Verder is het zinvol om in het ten westen van de Oude Doetinchemseweg gelegen gebied enkele sleuven te graven om grip te krijgen op de hier liggende greppelsystemen

    ZAN 90

    No full text
    Conclusie De tijdens de graafwerkzaamheden waargenomen archeologische resten zijn getoetst op hun potentiële behoudenswaardigheid conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (ver. 2.2 hfst. 5). De ter hoogte van de retentievijver aangetroffen grondsporen en artefacten bleken niet behoudenswaardig te zijn

    ZAN 65

    No full text
    Conclusie en Selectieadvies Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een tweetal kuilen aan het licht gekomen. Bij beide sporen gaat het om losse kuilen. Met een score van in totaal 6 punten is de vindplaats (of zijn de vindplaatsen) niet behoudenswaardig. Het is naar onze mening dan ook niet zinvol om op het onderzochte deel van het terrein verder archeologisch onderzoek uit te voeren

    ZAN 85

    No full text
    Conclusie en Aanbevelingen Het plangebied ligt aan de rand van een complex oude bouwlanden en ligt langs een oude doorgaande weg. De bodemopbouw wordt gekenmerkt door een relatief vochtige humeuze toplaag van meer dan 50 cm dikte die deels ontstaan is door eeuwenlange plaggenbemesting en deels gevolg is van (sub-)recent grondverzet. Tijdens het inventariserend booronderzoek op het terrein zijn geen indicatoren voor onder de humeuze toplaag verborgen archeologische waarden aan het licht gekomen. De onder de dikke toplaag aangetroffen resten van oude bodemvorming (humusinspoeling) maken echter duidelijk dat het niveau waarop behoudenswaardige oudere archeologische resten kunnen dagzomen niet of nauwelijks verstoord is. Verder kunnen de aangetroffen verstoringen in het plaggendek samenhangen met jongere bewoningssporen uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Anderzijds zal het perceel gedurende de prehistorie en de Volle Middeleeuwen langere tijd minder geschikt zijn geweest voor bewoning vanwege de hoge grondwaterstand. Om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrend de aanwezigheid en de kwaliteit van de archeologische waarden adviseren wij om op het terrein een beperkt proefsleuvenonderzoek uit te voeren

    ZAN 101

    No full text
    Conclusie en aanbeveling Het plangebied ligt op de overgang van een dekzandrug naar en relatief natte dekzandvlakte waar vroeger de extensief gebruikte heidevelden lagen. De plaatselijk aangetroffen resten van oude bodemvorming (humusinspoeling) maken duidelijk dat het niveau waarop behoudenswaardige oudere archeologische resten in theorie zouden kunnen dagzomen niet of nauwelijks verstoord is. Ondanks dat gebruik werd gemaakt van een relatief dicht boorgrid zijn echter geen indicatoren aangetroffen die de aanwezigheid van archeologische resten bevestigen. Verder zijn tijdens een in november 2005 vlakbij het plangebied uitgevoerd proefsleuvenonderzoek geen archeologische resten aan het licht gekomen. Wij achten het dan ook niet zinvol om op beide percelen verder archeologisch onderzoek uit te voeren en adviseren om het terrein voor de nieuwbouw vrij te geven

    ZAN 28

    No full text
    Conclusies In het plangebied Oosseld is door het ACVU-HBS een viertal onderzoekslocaties onderzocht. Op drie locaties (nrs. 2 tot en met 4) zijn geen archeologische resten gevonden en is de bodem grotendeels verstoord als gevolg van (sub)reccnt grondverzet. Op de meest westelijk gelegen locatie 1 kwamen tijdens het onderzoek echter wél archeologische resten aan het licht. Al tijdens de archeologische begeleiding van het graven van een kabelsleuf werden enkele prehistorische vondsten geborgen en was te zien dat de bodem relatief onverstoord is. Bij het proefsleuvenonderzock dat vervolgens plaatsvond werden twee goed behouden gebleven clusters met prehistorische kuilen aangetroffen. De kuilen concentreerden zich in het midden en noorden van de locatie. De zuidelijke concentratie is opgegraven omdat de daar liggende archeologische resten bij de aanleg van een woonwagenterrein verloren zouden gaan. De noordelijke concentratie grondsporen is dankzij een wijziging van het bouwplan in situ bewaard blijven. Tijdens de opgraving van het te realiseren woonwagenterrein zijn de plattegronden van drie kleine gebouwtjes voor de opslag van de oogst (spiekers) en een aantal losse kuilen aan het licht gekomen. De grondsporen dateren alle uit de periode Late Bronstijd -Ijzertijd. Voor de interpretatie van de aangetroffen grondsporen is het van belang dat het om een concentratie van beperkte omvang lijkt te gaan en dat er geen grotere structuren zoals boerderij plattegronden aangetroffen zijn. Bovendien neemt de dichtheid van het in het midden van het opgravingsvlak gelegen sporencluster naar buiten toe af en is bekend dat spiekers op tientallen meters afstand van de bijbehorende boerderijen kunnen liggen. Het gaat bij de op locatie 1 aangetroffen archeologische resten naar alle waarschijnlijklieid om zogenaamde off-site-structuren die niet direct deel uit maken van een boerderijerf en/of nederzetting. De kans is dan ook erg klein dat op het direct aan de opgraving grenzende deel van het terrein nog behoudenswaardige archeologische resten liggen. Op basis van deze resultaten is het naar onze mening weinig zinvol om aan de verdere realisering van het bestaande bouwplan eveneens archeologisch onderzoek vooraf te laten gaan. Wel zou er bij veranderingen in het plan rekening moeten worden gehouden met de ten noorden van het opgravingsterrein (ter hoogte van proefsleuf 3) liggende tweede concentratie ncderzettingssporen

    ZAN 91

    No full text
    Conclusie en Aanbeveling Het plangebied ligt op de relatief natte voormalige heidevelden ten westen van Someren-Eind. De plaatselijk aangetroffen resten van oude bodemvorming (humusinspoeling) maken duidelijk dat het niveau waarop behoudenswaardige oudere archeologische resten zouden kunnen dagzomen niet of nauwelijks verstoord is. Ondanks dat gebruik werd gemaakt van een relatief dicht boorgrid zijn echter geen indicatoren aangetroffen die de aanwezigheid van archeologische resten bevestigen. Wij achten het dan ook niet zinvol om op beide percelen verder archeologisch onderzoek uit te voeren en adviseren om het terrein voor de nieuwbouw vrij te geven
    corecore