5 research outputs found
RAM 50
Tussen 1996 en 1999 verrichtte de afdeling Twente van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) in samenwerking met de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB, Amersfoort) een archeologisch onderzoek naar de resten van het St. Agnesklooster in Oldenzaal. Het onderzoek ging vooraf aan de bouwactiviteiten voor het project De Driehoek, dat voorzag in de aanleg van een parkeerkelder, een winkelcentrum en woningen in de historische stadskern van Oldenzaal. Tijdens het onderzoek werd een vrijwel complete plattegrond van een laat-middeleeuws stadsklooster vrijgelegd, het voormalige St. Agnesklooster.
De bijdrage van de ROB beperkte zich tot het onderzoek van een compleet stenen gebouw en een deel van de kloosterkerk, die al eerder door leden van de AWN waren ontdekt. In dit rapport worden de resultaten besproken van het onderzoek naar dit deel van het kloostercomplex, de aangetroffen vondsten (aardewerk, zaden, dierlijk botmateriaal en negen menselijke skeletten) en van het bouwhistorisch onderzoek van de steenbouw, uitgevoerd door het Instituut voor Bouwhistorische Inventarisatie en Documentatie (IBID) in Den Bosch.
Uit het bouwhistorische onderzoek werd duidelijk dat het oudste deel van het gebouw (het z.g. gebouw 1) waarschijnlijk aan het einde van de 14e eeuw werd gebouwd op slechte grond en oorspronkelijk vrijstaand was. Dit werd bevestigd door het archeologische onderzoek: het klooster bleek te zijn gebouwd op een dichtgegooid beekdal. Daarmee komt de locatiekeuze overeen met wat bekend is over contemporaine stadskloosters elders in de Nederlanden. In de loop der tijd breidde het gebouw zich uit tot een groter kloostercomplex. Op basis van de dateringen van het aangetroffen aardewerk konden de verschillende fasen van dit proces gedocumenteerd worden. Er werd geconcludeerd dat het gebouw met name omstreeks het midden van de 16e eeuw grote veranderingen heeft ondergaan.
Het onderzoek van het plantaardige en het dierlijke afval uit een beerput die bij het gebouw werd aangetroffen geeft een beeld van het voedselpatroon van de bewoners van het klooster. De als afval weggegooide fragmenten van glas, aardewerk, metaal en leer bieden inzicht in de materiële cultuur van de kloosterzusters. Hoewel de hoeveelheid vondstmateriaal beperkt is, wijzen vondsten als restanten van een kacheloven op een materiële levensstijl die te vergelijken is met die van de stedelijke burgerij.
De zusters zelf staan centraal in het onderzoek van een negental skeletten uit de kloostergang die zich naast het stenen gebouw bevond. Deze resten wijzen erop dat enkele zusters tijdens hun jeugd aan groeistoornissen leden, die waarschijnlijk werden veroorzaakt door een tekort aan voedsel of een te eenzijdig dieet. Het vermoeden bestaat dat de bewoonsters van het klooster niet afkomstig waren uit de maatschappelijke bovenlaag van de samenleving