13 research outputs found
Private use of rodenticides and green deposit removers
De overheid wil dat mensen thuis minder vaak chemische middelen gebruiken, zoals biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Niet-chemische bestrijdingsmethoden zijn vaak beter voor het milieu. Het ministerie van IenW wil daarom weten of de genomen maatregelen, zoals voorlichting als mensen deze producten kopen, effect hebben. Het RIVM heeft daarom uitgezocht hoeveel verpakkingen van twee soorten biociden tussen 2014 en 2019 zijn verkocht. Het gaat om biociden tegen ratten en muizen (rodenticiden) en tegen groene aanslag. Particulieren kochten tussen 2014 en 2018 ongeveer evenveel rodenticiden, rond de 230.000 verpakkingen per jaar. In 2019 steeg dat aantal naar 330.000 per jaar. Het is niet duidelijk of dit betekent dat mensen dit middel ook vaker hebben gebruikt. Dat is op basis van deze verkoopcijfers niet te zeggen. Deze stijging kan komen doordat in 2019 de verpakkingen kleiner zijn geworden. Mensen hebben daardoor mogelijk meer stuks gekocht om dezelfde hoeveelheid in huis te hebben. Uit een peiling onder consumenten blijkt dat zij vaker meerdere maatregelen tegelijk nemen om muizen te bestrijden. Ze kozen daarbij vaker voor rodenticiden (van 36 procent in 2017 naar 44 procent in 2019). De populairste maatregel is het gebruik van muizenvallen. Uit de peiling blijkt dat ongeveer evenveel consumenten muizenvallen gebruiken (66 à 69 procent). Wel zijn er meer muizenvallen verkocht. Het kan dus zijn dat deze consumenten in 2019 meer vallen gebruikten dan in 2017. Er zijn minder chemische middelen tegen groene aanslag verkocht. De verkoop daalde van 1.350.000 in 2017 naar ongeveer 1.000.000 verpakkingen in 2019. We denken dat deze middelen minder vaak zijn gebruikt – de verpakkingen zijn even groot gebleven. De populairste manier om groene aanslag weg te halen is de hogedrukspuit, zo blijkt uit het consumentenonderzoek. Meer dan de helft van de consumenten gebruikt hiervoor geen biociden of andere chemische middelen. Ongeveer 30 procent van de mensen die een chemisch middel gebruiken, doen dat onder andere met een biocide. De andere 70 procent gebruikt alleen een schoonmaakmiddel of een huismiddel zoals azijn.The government wants the public to reduce their use of chemicals, such as biocides and pesticides. Non-chemical control methods are often better for the environment. For this reason, the Ministry of Infrastructure and Water Management (IenW) is interested in knowing whether the measures, such as providing information when people buy such products, are effective. RIVM has therefore investigated how many packaging units of two types of biocides were sold between 2014 and 2019. The biocides concerned were rodenticides (used to control rats and mice) and green deposit removers. Between 2014 and 2018, consumers bought approximately the same quantity of rodenticides every year, that is, around 230,000 packaging units. In 2019, this number rose to 330,000 packaging units. It is not clear whether this means that people actually used the product in question more frequently; this conclusion cannot be drawn on the basis of these sales figures. The increase could be due to the fact that the size of the packaging units was reduced in 2019 and that people may therefore have bought more of them in order to have the same quantity. A survey among consumers shows that they often take several measures at the same time to get rid of mice and opted more frequently to use rodenticides (from 36% in 2017 to 44% in 2019). The use of mouse traps is the most popular measure. The survey shows that about the same number of consumers use mouse traps (66 to 69%). However, more mouse traps were sold. Consequently, these consumers may have used more traps in 2019 than they did in 2017. Fewer packaging units of green deposit removers were sold. Sales dropped from 1,350,000 in 2017 to approximately 1,000,000 packaging units in 2019. We think that these products were used less frequently – the packaging units remained the same size. According to the consumer survey, the most popular way to remove green deposits is to use a high-pressure cleaner. More than half of the respondents do not use biocides or other chemical products to remove green deposits. Around 30% of those who use a chemical product, use biocides, among other things. The other 70% only use a cleaning product or a household product such as vinegar.Ministerie van I&
Particulier gebruik van rodenticiden en middelen tegen groene aanslag
De overheid wil dat mensen thuis minder vaak chemische middelen gebruiken, zoals biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Niet-chemische bestrijdingsmethoden zijn vaak beter voor het milieu. Het ministerie van IenW wil daarom weten of de genomen maatregelen, zoals voorlichting als mensen deze producten kopen, effect hebben. Het RIVM heeft daarom uitgezocht hoeveel verpakkingen van twee soorten biociden tussen 2014 en 2019 zijn verkocht. Het gaat om biociden tegen ratten en muizen (rodenticiden) en tegen groene aanslag. Particulieren kochten tussen 2014 en 2018 ongeveer evenveel rodenticiden, rond de 230.000 verpakkingen per jaar. In 2019 steeg dat aantal naar 330.000 per jaar. Het is niet duidelijk of dit betekent dat mensen dit middel ook vaker hebben gebruikt. Dat is op basis van deze verkoopcijfers niet te zeggen. Deze stijging kan komen doordat in 2019 de verpakkingen kleiner zijn geworden. Mensen hebben daardoor mogelijk meer stuks gekocht om dezelfde hoeveelheid in huis te hebben. Uit een peiling onder consumenten blijkt dat zij vaker meerdere maatregelen tegelijk nemen om muizen te bestrijden. Ze kozen daarbij vaker voor rodenticiden (van 36 procent in 2017 naar 44 procent in 2019). De populairste maatregel is het gebruik van muizenvallen. Uit de peiling blijkt dat ongeveer evenveel consumenten muizenvallen gebruiken (66 à 69 procent). Wel zijn er meer muizenvallen verkocht. Het kan dus zijn dat deze consumenten in 2019 meer vallen gebruikten dan in 2017. Er zijn minder chemische middelen tegen groene aanslag verkocht. De verkoop daalde van 1.350.000 in 2017 naar ongeveer 1.000.000 verpakkingen in 2019. We denken dat deze middelen minder vaak zijn gebruikt – de verpakkingen zijn even groot gebleven. De populairste manier om groene aanslag weg te halen is de hogedrukspuit, zo blijkt uit het consumentenonderzoek. Meer dan de helft van de consumenten gebruikt hiervoor geen biociden of andere chemische middelen. Ongeveer 30 procent van de mensen die een chemisch middel gebruiken, doen dat onder andere met een biocide. De andere 70 procent gebruikt alleen een schoonmaakmiddel of een huismiddel zoals azijn
Exploration of the risk factors for biocidal use. Recommendations for enforcement, research and policy
Biociden zijn vaak nuttige en noodzakelijke bestrijdingsmiddelen die in veel verschillende sectoren worden gebruikt. Het gaat onder meer om desinfectiemiddelen, conserveermiddelen voor materialen, vloeistoffen en weefsels, middelen tegen plagen van bijvoorbeeld ratten of insecten en middelen die voorkomen dat algen en schelpen op schepen groeien. De gezondheidszorg en de voedingsmiddelenindustrie bijvoorbeeld kunnen niet zonder desinfectiemiddelen. In biociden kunnen stoffen zitten die schadelijk zijn voor de mens of voor planten en dieren. Daarom mogen biociden alleen worden verkocht als is beoordeeld dat ze veilig zijn en ze voor een bepaald gebruik zijn toegelaten. Verschillende toezichthouders in Nederland zien erop toe dat er alleen toegelaten biociden worden gebruikt, en op de goede manier. Om risico’s door biocidegebruik te verminderen, heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW(Infrastructuur en Waterstaat)) het RIVM gevraagd om aandachtspunten voor toezicht, onderzoek en beleid op een rij te zetten. Uit het overzicht blijkt onder andere dat: • Inspecteurs bij alle sectoren illegale of onjuist gebruikte biociden vinden. • De gevaarlijkste stoffen in de middelen zitten tegen ratten en muizen, in insecticiden en in conserveermiddelen voor hout. • Er weinig informatie is over restanten van biociden die onder andere in voedsel en oppervlaktewater kunnen terechtkomen. • Het vaak onduidelijk is welke biociden als conserveermiddelen worden gebruikt in materialen en vloeistoffen. • Niet bekend is in welke hoeveelheden biociden in Nederland worden gebruikt. Het RIVM beveelt toezichthouders aan om vooral inspecties uit te voeren naar de biociden met de gevaarlijkste stoffen. En aandacht te hebben voor sectoren waarbinnen maar heel weinig informatie is over het gebruik van biociden. Ook wordt geadviseerd om de chemische samenstelling te analyseren van bijvoorbeeld desinfectievloeistoffen of van conserveermiddelen in materialen. Het RIVM adviseert daarnaast dat toezichthouders erop blijven toezien dat gebruikers van bepaalde biociden de verplichte opleidingen volgen om ze op de juiste manier te kunnen gebruiken. Het RIVM doet ook aanbevelingen voor beleidsmakers en onderzoekers. Zo adviseert het RIVM om na te gaan welke verduidelijkingen in de gebruiksaanwijzingen nodig zijn om te zorgen dat biociden juist worden gebruikt. Verder beveelt het RIVM aan in kaart te brengen welke biociden in bijvoorbeeld voedsel, drinkwater, en het milieu kunnen zitten, en hoeveel. Tot slot is aandacht nodig voor resistentie-ontwikkeling bij micro-organismen tegen desinfectiemiddelen en het ontstaan van resistente schimmels.Biocides are often useful and necessary products used in a wide variety of sectors. They include disinfectants; preservatives for materials, liquids and tissues; pesticides for use against rats and insects; and products to prevent algae and shellfish growth on ships. Some sectors, such as healthcare and food, cannot operate without disinfectants. Biocides can contain substances that are harmful to humans, plants and/or animals. For this reason, biocides may be sold only if they have been assessed as safe and if they have been authorised for a specific use. Various enforcement authorities in the Netherlands ensure that only authorised biocides are used, and used correctly. To reduce the risks from biocidal use, the Ministry of Infrastructure and Water Management asked RIVM to compile an overview of focus areas for enforcement, research and policy. Among other things, this overview shows that: • Inspections in all sectors have uncovered the illegal or incorrect use of biocides. • The most hazardous substances can be found in products for use against rats and mice, insecticides, and preservatives for wood. • There is little information about biocidal residues that may end up in for instance food or surface water. • It is often unclear which biocides have been used as preservatives in materials and liquids. • It is not known in what quantities biocides are used in the Netherlands. RIVM recommends that the enforcement authorities focus on biocides containing the most hazardous substances, when performing inspections. And to devote attention to sectors for which information about the use of biocides is very limited. Furthermore, RIVM recommends analysing the chemical composition of for instance disinfection liquids and preservatives in materials. In addition, RIVM recommends that enforcement authorities continue to ensure that users of certain biocides complete mandatory training in the correct use of these biocides. RIVM also has recommendations for policymakers and researchers. For example, RIVM recommends determining what clarifications are needed in user instructions to ensure correct use of biocides. In addition, RIVM recommends identifying the biocides that may be found in food, drinking water and the environment, and in which quantities. Finally, attention should be given to the development by micro-organisms of resistance to disinfectants and the emergence of resistant fungi
Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen in bestrijdingsmiddelen
In Nederland geldt regelgeving om de uitstoot naar lucht en lozingen in water van Zeer Zorgwekkende Stoffen ( ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen )) door bedrijven te minimaliseren. Dit zijn stoffen waarover zorgen bestaan, bijvoorbeeld omdat ze kankerverwekkend zijn of zich opstapelen in de voedselketen. Er is een lijst van deze stoffen gemaakt. Voor bestrijdingsmiddelen gelden Europese regels. Deze middelen mogen alleen worden gebruikt als ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Ook het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen bevat regels voor zorgwekkende stoffen. Sommige van deze stoffen zijn verboden in bestrijdingsmiddelen en andere moeten waar mogelijk worden vervangen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ( IenW (Infrastructuur en Waterstaat)) wil dat er zo min mogelijk ZZS in het milieu terechtkomen, dus is benieuwd naar de ZZS in het milieu die van bestrijdingsmiddelen kunnen afkomen. Het ministerie wil daarom weten welke ZZS in bestrijdingsmiddelen zitten, en in hoeveel verschillende middelen. Ook wil het ministerie weten waarin de regels voor zorgwekkende stoffen in bestrijdingsmiddelen verschillen van de regels voor de uitstoot en lozingen van ZZS door bedrijven. Het ministerie wil namelijk zo min mogelijk verschillen in regels voor zorgwekkende stoffen. Het RIVM heeft deze vragen beantwoord. In ongeveer 20 procent van de bestrijdingsmiddelen in Nederland zitten ZZS. In ongeveer 10 procent zitten stoffen die ervan worden verdacht ZZS te zijn, en in ongeveer 5 procent per- en polyfluoralkylstoffen ( PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen )). Het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen accepteert alleen aanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor de bestrijdingsmiddelen die deze stoffen bevatten. Het RIVM wijst er wel op dat het huidige Nederlandse ZZS-beleid bedoeld is om ZZS uit het milieu te weren. Het ZZS-beleid heeft voor een deel dezelfde zorgwekkende stoffen in beeld als het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen. Maar er zijn ook verschillen. Zo is de definitie van een zorgwekkende stof in een bestrijdingsmiddel net iets anders dan de definitie van een ZZS. Hierdoor is een zorgwekkende stof in het ZZS-beleid soms geen zorgwekkende stof in een bestrijdingsmiddel, en andersom. Het RIVM geeft mogelijkheden om de verschillen tussen de twee soorten regels te verkleinen. Bijvoorbeeld door de verschillende definities van wat een zorgwekkende stof is op elkaar af te stemmen. Het RIVM beveelt aan ook te onderzoeken in welke hoeveelheden de verschillende bestrijdingsmiddelen met ZZS worden gebruikt
Private use of plant protection products
Particulieren gebruiken de laatste jaren meer bestrijdingsmiddelen in hun tuin. Deze middelen worden gewasbeschermingsmiddelen genoemd. Tuinbezitters gebruiken vooral steeds meer middelen tegen insecten. De hoeveelheid gebruikte middelen tegen onkruid blijft gelijk. Tegen onkruid gebruikt men wel steeds meer bestrijdingsmiddelen op basis van organische zuren en minder op basis van glyfosaat. Het Europese en Nederlandse beleid streeft naar vermindering van het particuliere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het doel is er voor te zorgen dat particulieren ziekten, plagen en onkruiden niet aanpakken met gewasbeschermingsmiddelen, maar door gebruik te maken van bijvoorbeeld gronddoek, schoffels en andere niet-chemische methoden. Er is een Green Deal gesloten tussen de overheid en brancheorganisaties, waarin maatregelen zijn afgesproken om dit doel dichterbij te brengen. Het RIVM heeft een analyse gemaakt van de verkoopgegevens van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren en hoe particulieren onkruid bestrijden. De gegevens gaan over de jaren 2014-2019. Uit de resultaten blijkt dat de maatregelen in de Green Deal niet hebben geleid tot een verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren. Gewasbeschermingsmiddelen die particulieren gebruiken zijn bestrijdingsmiddelen tegen onder andere onkruid, insecten, slakken en schimmels. Chemische middelen zoals (natuur)azijn en schoonmaakazijn behoren niet tot de groep van gewasbeschermingsmiddelen. De verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren is in de periode 2014-2019 gestegen. Dit is mede het gevolg van de verkoop van deze producten in discountwinkels. Die bieden hun producten tegen een lagere prijs aan. Particulieren kochten vooral onkruid- en insectenbestrijdingsmiddelen. Opvallend hierbij is dat zij meer onkruidbestrijdingsmiddelen zonder glyfosaat kochten. Mogelijk is dit deels het gevolg van discussies in de media over de schadelijke effecten van glyfosaat op het milieu en onze gezondheid. Wat de toename veroorzaakt van de verkoop van insectenbestrijdingsmiddelen aan particulieren is niet duidelijk en dit verdient nader onderzoek. Uit consumentenonderzoek blijkt dat twee van de vijf Nederlanders met een tuin geen onkruidbestrijdingsmiddelen gebruiken. Zij trekken het er met de hand uit of doen er niets tegen. Het aantal tuinbezitters dat wel onkruidbestrijdingsmiddelen gebruikt, is iets minder geworden. Maar zij gebruiken in plaats daarvan wel steeds meer azijn. Dit kan schadelijk zijn voor mens en milieu.In recent years, the home use of pesticides has increased, in particular products to control insects. The quantity of products used to control weeds remained stable, with an increase in products based on organic acids and a decrease of those based on glyphosate. European as well as Dutch policy aims to reduce the use of pesticides by non-professional consumers. The goal is to ensure that consumers do not deal with diseases, plagues, and weeds by using pesticides but instead via other means such as root cloth, hoes, and other non-chemical methods. A Green Deal has been concluded between government and sector organisations to help realise this goal. RIVM has made an analysis of the sales data of plant protection products to non-professional consumers and of how garden owners control weeds. The data covers the years from 2014 up to and including 2019. The results show that measures taken under the Green Deal have not led to a reduced use of plant protection products by non-professionals. Plant protection products used by consumers include products against weeds, insects, snails, and moulds. Chemical products (home remedies) such as (natural) vinegar and cleaning vinegar were not included in the sales data. The sales of plant protection products increased over the period from 2014 up to and including 2019. This was due in part to the sale in discount shops. Consumers purchased mostly products controlling weeds or insects. In recent years they purchased less weed control products with glyphosate and more with organic acids. This may be due in part to media attention on harmful effects of glyphosate on health and the environment. It is not clear why consumption of products against insects increased, and this deserves to be investigated further. Consumer research shows that two out of every five persons in the Netherlands with a garden do not use any chemical weed control products. They remove weeds by hand or do not take any action at all. The number of garden owners who do use chemical weed control products has decreased somewhat. However, they increasingly use vinegar as a home remedy, which can be harmful for humans and the environment.Ministerie van I&
Particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Particulieren gebruiken de laatste jaren meer bestrijdingsmiddelen in hun tuin. Deze middelen worden gewasbeschermingsmiddelen genoemd. Tuinbezitters gebruiken vooral steeds meer middelen tegen insecten. De hoeveelheid gebruikte middelen tegen onkruid blijft gelijk. Tegen onkruid gebruikt men wel steeds meer bestrijdingsmiddelen op basis van organische zuren en minder op basis van glyfosaat. Het Europese en Nederlandse beleid streeft naar vermindering van het particuliere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het doel is er voor te zorgen dat particulieren ziekten, plagen en onkruiden niet aanpakken met gewasbeschermingsmiddelen, maar door gebruik te maken van bijvoorbeeld gronddoek, schoffels en andere niet-chemische methoden. Er is een Green Deal gesloten tussen de overheid en brancheorganisaties, waarin maatregelen zijn afgesproken om dit doel dichterbij te brengen. Het RIVM heeft een analyse gemaakt van de verkoopgegevens van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren en hoe particulieren onkruid bestrijden. De gegevens gaan over de jaren 2014-2019. Uit de resultaten blijkt dat de maatregelen in de Green Deal niet hebben geleid tot een verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren. Gewasbeschermingsmiddelen die particulieren gebruiken zijn bestrijdingsmiddelen tegen onder andere onkruid, insecten, slakken en schimmels. Chemische middelen zoals (natuur)azijn en schoonmaakazijn behoren niet tot de groep van gewasbeschermingsmiddelen. De verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren is in de periode 2014-2019 gestegen. Dit is mede het gevolg van de verkoop van deze producten in discountwinkels. Die bieden hun producten tegen een lagere prijs aan. Particulieren kochten vooral onkruid- en insectenbestrijdingsmiddelen. Opvallend hierbij is dat zij meer onkruidbestrijdingsmiddelen zonder glyfosaat kochten. Mogelijk is dit deels het gevolg van discussies in de media over de schadelijke effecten van glyfosaat op het milieu en onze gezondheid. Wat de toename veroorzaakt van de verkoop van insectenbestrijdingsmiddelen aan particulieren is niet duidelijk en dit verdient nader onderzoek. Uit consumentenonderzoek blijkt dat twee van de vijf Nederlanders met een tuin geen onkruidbestrijdingsmiddelen gebruiken. Zij trekken het er met de hand uit of doen er niets tegen. Het aantal tuinbezitters dat wel onkruidbestrijdingsmiddelen gebruikt, is iets minder geworden. Maar zij gebruiken in plaats daarvan wel steeds meer azijn. Dit kan schadelijk zijn voor mens en milieu
Inventory of Dutch Substances of Very High Concern in pesticides
In Nederland geldt regelgeving om de uitstoot naar lucht en lozingen in water van Zeer Zorgwekkende Stoffen ( ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen )) door bedrijven te minimaliseren. Dit zijn stoffen waarover zorgen bestaan, bijvoorbeeld omdat ze kankerverwekkend zijn of zich opstapelen in de voedselketen. Er is een lijst van deze stoffen gemaakt. Voor bestrijdingsmiddelen gelden Europese regels. Deze middelen mogen alleen worden gebruikt als ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Ook het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen bevat regels voor zorgwekkende stoffen. Sommige van deze stoffen zijn verboden in bestrijdingsmiddelen en andere moeten waar mogelijk worden vervangen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ( IenW (Infrastructuur en Waterstaat)) wil dat er zo min mogelijk ZZS in het milieu terechtkomen, dus is benieuwd naar de ZZS in het milieu die van bestrijdingsmiddelen kunnen afkomen. Het ministerie wil daarom weten welke ZZS in bestrijdingsmiddelen zitten, en in hoeveel verschillende middelen. Ook wil het ministerie weten waarin de regels voor zorgwekkende stoffen in bestrijdingsmiddelen verschillen van de regels voor de uitstoot en lozingen van ZZS door bedrijven. Het ministerie wil namelijk zo min mogelijk verschillen in regels voor zorgwekkende stoffen. Het RIVM heeft deze vragen beantwoord. In ongeveer 20 procent van de bestrijdingsmiddelen in Nederland zitten ZZS. In ongeveer 10 procent zitten stoffen die ervan worden verdacht ZZS te zijn, en in ongeveer 5 procent per- en polyfluoralkylstoffen ( PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen )). Het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen accepteert alleen aanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor de bestrijdingsmiddelen die deze stoffen bevatten. Het RIVM wijst er wel op dat het huidige Nederlandse ZZS-beleid bedoeld is om ZZS uit het milieu te weren. Het ZZS-beleid heeft voor een deel dezelfde zorgwekkende stoffen in beeld als het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen. Maar er zijn ook verschillen. Zo is de definitie van een zorgwekkende stof in een bestrijdingsmiddel net iets anders dan de definitie van een ZZS. Hierdoor is een zorgwekkende stof in het ZZS-beleid soms geen zorgwekkende stof in een bestrijdingsmiddel, en andersom. Het RIVM geeft mogelijkheden om de verschillen tussen de twee soorten regels te verkleinen. Bijvoorbeeld door de verschillende definities van wat een zorgwekkende stof is op elkaar af te stemmen. Het RIVM beveelt aan ook te onderzoeken in welke hoeveelheden de verschillende bestrijdingsmiddelen met ZZS worden gebruikt.In the Netherlands, regulations apply to minimise emissions by companies into the air and discharges into water of Dutch Substances of Very High Concern (ZZS). These are substances about which there are concerns, for example because they are carcinogenic or accumulate in the food chain. A list of these substances has been compiled. With regard to pesticides, European rules apply. These products may only be used if they are safe for humans, animals and the environment. The authorisation policy for pesticides also contains rules for substances of concern. Some of these substances are banned in pesticides, while others should be replaced whenever possible. Given that the Ministry of Infrastructure and Water Management wants as few ZZS as possible to end up in the environment, it is curious about the ZZS in the environment that potentially originate from pesticides. The ministry would therefore like to know which ZZS are used in pesticides, and in how many different products. The ministry would also like to know how the rules for substances of concern in pesticides differ from the rules for the emission and discharge of ZZS by companies. This is because the ministry wants to keep differences in rules for substances of concern to a minimum. RIVM has provided answers to these questions. About 20 percent of pesticides in the Netherlands contain ZZS. About 10 percent contain substances suspected of being ZZS, and about 5 percent contain per- and polyfluoroalkyl substances (PFAS). The authorisation policy for pesticides only accepts acceptable risks for humans, animals and the environment. This also applies to pesticides containing these substances. RIVM pointed out that the aim of the current Dutch ZZS policy is to keep ZZS out of the environment. The ZZS policy partially covers the same substances of concern as the authorisation policy for pesticides, but there are some differences. For example, the definition of a substance of concern in a pesticide is slightly different from the definition of a ZZS. As a result, a substance of concern in the ZZS policy is sometimes not a substance of concern in a pesticide, and vice versa. RIVM gave a number options for reducing the differences between the two types of rules, such as harmonising the different definitions of what constitutes a substance of concern. In addition, RIVM recommended investigating the quantities in which the various pesticides that contain ZZS are used
Duurzame en effectieve knaagdierbeheersing : Verkennend onderzoek effectiviteit en optimalisatie geïntegreerde knaagdierbeheersing
Ratten en muizen veroorzaken gezondheidsproblemen, economische schade en overlast. In het verleden zijn ze vooral met chemische middelen bestreden, maar die zijn voor de mens, andere zoogdieren en vogels zeer giftig. Sinds 1 januari 2017 is IPM, oftewel Integrated Pest Management, verplicht bij de bestrijding van ratten buiten gebouwen. Het doel van dit beleid is bepaalde chemische middelen (anticoagulantia) zo min mogelijk in te zetten door ratten- en muizenplagen zo veel mogelijk te voorkomen. Als preventieve maatregelen niet genoeg werken, horen eerst mechanische producten zoals klapvallen worden ingezet. Pas daarna mogen, indien nodig, de dieren worden bestreden met anticoagulantia. Om die middelen buiten te mogen gebruiken is een opleiding én een certificaat nodig. Rond 2023 wordt deze aanpak ook verplicht voor de bestrijding van ratten én muizen binnen gebouwen. Voor particulieren blijven na 2023 naar verwachting wel andere chemische bestrijdingsmiddelen tegen muizen beschikbaar, zonder de genoemde IPM-verplichtingen. Vanwege de uitbreiding van de IPM-aanpak beschrijft het RIVM knelpunten en mogelijke oplossingen om dit beleid voor knaagdieren zo goed mogelijk te laten werken. Een van de genoemde knelpunten is onduidelijkheid over de rollen en verantwoordelijkheden van de overheidspartijen. Bij het knaagdierbeleid zijn vier ministeries betrokken (Infrastructuur, Landbouw, Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken). Ook hebben provincies en gemeenten een rol. Meer duidelijkheid is nodig wie de regie heeft over welke maatregel. Om overlast te voorkomen is het belangrijk dat huizen, gebouwen, bedrijven en de ruimte eromheen schoon blijven. Dan is er geen voedsel voor ratten en muizen. Dit is vooral 's nachts belangrijk, omdat knaagdieren juist dan actief zijn. Voorlichting kan helpen, net als een goed afvalbeleid (geen plastic zakken gebruiken maar afgesloten containers) en een doordachte ruimtelijke inrichting (geen plaatsen waar ratten zich kunnen nestelen)
Sustainable and effective rodent control : Exploratory study into effectiveness and optimization of integrated rodent control
Ratten en muizen veroorzaken gezondheidsproblemen, economische schade en overlast. In het verleden zijn ze vooral met chemische middelen bestreden, maar die zijn voor de mens, andere zoogdieren en vogels zeer giftig. Sinds 1 januari 2017 is IPM, oftewel Integrated Pest Management, verplicht bij de bestrijding van ratten buiten gebouwen. Het doel van dit beleid is bepaalde chemische middelen (anticoagulantia) zo min mogelijk in te zetten door ratten- en muizenplagen zo veel mogelijk te voorkomen. Als preventieve maatregelen niet genoeg werken, horen eerst mechanische producten zoals klapvallen worden ingezet. Pas daarna mogen, indien nodig, de dieren worden bestreden met anticoagulantia. Om die middelen buiten te mogen gebruiken is een opleiding én een certificaat nodig. Rond 2023 wordt deze aanpak ook verplicht voor de bestrijding van ratten én muizen binnen gebouwen. Voor particulieren blijven na 2023 naar verwachting wel andere chemische bestrijdingsmiddelen tegen muizen beschikbaar, zonder de genoemde IPM-verplichtingen. Vanwege de uitbreiding van de IPM-aanpak beschrijft het RIVM knelpunten en mogelijke oplossingen om dit beleid voor knaagdieren zo goed mogelijk te laten werken. Een van de genoemde knelpunten is onduidelijkheid over de rollen en verantwoordelijkheden van de overheidspartijen. Bij het knaagdierbeleid zijn vier ministeries betrokken (Infrastructuur, Landbouw, Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken). Ook hebben provincies en gemeenten een rol. Meer duidelijkheid is nodig wie de regie heeft over welke maatregel. Om overlast te voorkomen is het belangrijk dat huizen, gebouwen, bedrijven en de ruimte eromheen schoon blijven. Dan is er geen voedsel voor ratten en muizen. Dit is vooral 's nachts belangrijk, omdat knaagdieren juist dan actief zijn. Voorlichting kan helpen, net als een goed afvalbeleid (geen plastic zakken gebruiken maar afgesloten containers) en een doordachte ruimtelijke inrichting (geen plaatsen waar ratten zich kunnen nestelen).Rats and mice cause health problems, economic damage and nuisance. In the past, these pests were primarily controlled by means of chemical agents, but these are very toxic for humans, other mammals and birds. Since 1 January 2017, Integrated Pest Management (IPM) is mandatory when controlling rats outside buildings. The objective of this policy is to minimise the use of certain chemical agents (anticoagulants) by preventing rat and mouse infestations as much as possible in the first place. If preventive measures are inadequate, firstly mechanical devices like snap mouse traps, for example, should be used. Only then may anticoagulants be used, if needed. Before being allowed to use these products outside, professionals must be trained and certified. This approach will also become mandatory for controlling rats and mice indoors around 2023. After 2023, it is expected that other chemical products for use against mice will remain available to consumers without the aforementioned IPM obligations. Because the IPM approach is being expanded, RIVM has described the bottlenecks and possible solutions to ensure that this policy for controlling rodents is as effective as possible. One of the bottlenecks named is the lack of clarity regarding the roles and responsibilities of governmental bodies as four ministries are involved, as well as provincial governments and municipalities. More clarity is required regarding which measures fall under whose authority. To prevent nuisance, it is important that houses, factories and other buildings, and the areas around them, remain free of food that would attract rats and mice. This is particularly important at night because rodents are nocturnal animals. Providing information can help, as can a good waste policy (use closed containers rather than plastic bags) and a well-considered spatial layout (so that there are no places where rats can nest).Ministerie van Infrastructuur en Waterstaa
Inventory of active substances in hand disinfectants
Door de uitbraak van het coronavirus SARS-CoV-2 zijn mensen vaker desinfectiemiddelen voor hun handen gaan gebruiken. Het is mogelijk dat deze toename in het gebruik risico’s geeft voor de gezondheid van mensen en voor het milieu.
Het RIVM heeft eerder mogelijke gezondheidsrisico’s onderzocht van het toegenomen gebruik van handdesinfectiemiddelen op basis van ethanol. Naar aanleiding daarvan heeft het RIVM een overzicht gemaakt van alle werkzame stoffen die in handdesinfectiemiddelen kunnen zitten.
Handdesinfectiemiddelen mogen alleen in Nederland verkocht worden als is beoordeeld dat ze veilig zijn en goed werken. In de 174 toegestane handdesinfectiemiddelen zitten in totaal 12 werkzame stoffen. Deze stoffen zijn: ethanol, wijnsteenzuur, natriumbenzoaat, propaan-2-ol, chloorhexidinedigluconaat, 1-propanol, natriumhypochloriet, melkzuur, didecyldimethylammoniumchloride, waterstofperoxide, bifenyl-2-ol en 2 fenoxyethanol. Van deze stoffen wordt ethanol het vaakst gebruikt (in 92 producten).
Handdesinfectiemiddelen veroorzaken bij normaal gebruik geen gezondheids- of milieurisico’s. De beoordelingsmethodiek gaat wel uit van gebruik onder normale omstandigheden. Daarom adviseert het RIVM om uit te zoeken of de huidige beoordelingsmethodiek ook geschikt is voor een situatie zoals tijdens de coronapandemie, waarin meer mensen deze producten vaker gebruiken.
Bij onjuist gebruik kunnen veel handdesinfectiemiddelen ernstig oogletsel of -irritatie veroorzaken. Het is daarom raadzaam om desinfectiepompen of -zuilen in de openbare ruimte niet op ooghoogte van kinderen te plaatsen. Dit maakt de kans kleiner dat zij per ongeluk irriterende middelen in hun ogen krijgen. De vloeistof of damp van de meeste handdesinfectiemiddelen is ook (licht) ontvlambaar. Minder vaak veroorzaken de producten slaperigheid of duizeligheid. Verder kunnen sommige handdesinfectiemiddelen schadelijke gevolgen hebben voor planten en dieren die in het water leven.
Mensen die handdesinfectiemiddelen gebruiken, hoeven dit soort klachten niet te ervaren. De kans op klachten neemt toe naarmate iemand meer, vaker of langer aan deze desinfectiemiddelen wordt blootgesteld, of deze producten op een onjuiste manier gebruikt.To prevent spreading of the coronavirus (SARS-CoV-2), more people have started using hand disinfectants more frequently. It is possible that this increase in use poses risks to human health and the environment.
RIVM has previously looked into possible health risks of an increased use of hand disinfectants containing ethanol (alcohol). In the present report, RIVM has made an overview of all active substances that hand
disinfectants may contain.
In the Netherlands, hand disinfectants may only be sold when they have been assessed and are considered safe and effective. In total, there are 174 authorised hand disinfectants on the Dutch market. There are 12 different active substances that can be used in these products: ethanol,
propane-2-ol, chlorhexidine digluconate, 1-propanol, sodium hypochlorite, lactic acid, biphenyl-2-ol, hydrogen peroxide, 2- phenoxyethanol, didecyldimethylammonium chloride, tartaric acid and sodium benzoate. Ethanol is the most commonly used of these substances (in 92 products).
Hand disinfectants do not cause risks for human health or the environment with normal use. The assessment method is based on usage under normal conditions. That is why RIVM recommends determining if the methodology is still applicable in situations like the coronavirus pandemic, when more people use these hand disinfectants more frequently.
When used incorrectly, these products can lead to serious eye irritation or eye injury. This should be taken into account when placing hand disinfection stations at a certain height, to minimise the chance of eye exposure (for children in particular) to irritating products. The vapor or liquid of most hand disinfectants is (slightly) flammable. Some products can also cause sleepiness or dizziness, although this is less common. Also, some hand disinfectants may have adverse effects on the aquatic environment.
It is not a given that these adverse effects occur when hand disinfectants are used. The chance of experiencing e.g. eye irritation increases when people use hand disinfectants more, more often or for a longer period of time, or if they use the products incorrectly