25 research outputs found

    Ontwikkelingen in het monitoren van de effectiviteit van de Nitraatrichtlijn Actieprogramma's : Resultaten van de tweede MonNO3-workshop, 10-11 juni 2009

    No full text
    Lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om de waterkwaliteit en de effecten van hun mestbeleid daarop te monitoren en hierover te rapporteren aan de Europese Commissie. Uit een internationale workshop blijkt dat landen hun monitoringsverplichting verschillend invullen doordat voorschriften ontbreken. Een andere bevinding is dat de meeste landen de afgelopen zes jaren hebben geïnvesteerd in een uitbreiding van de monitoring van de waterkwaliteit. Deze uitbreiding kwam voort uit een discussie tussen de lidstaten en de Commissie over de wijze waarop het mestbeleid moet worden vormgegeven. Lidstaten proberen hun standpunten hierover te onderbouwen met aanvullende monitoring. Een andere reden voor een uitgebreidere monitoring is dat lidstaten die pas recentelijk bij de Unie zijn aangesloten, hun monitoringssysteem moeten aanpassen aan de richtlijnen. Het RIVM heeft de workshop in 2009 met het Deense Milieuonderzoeksinstituut (DMU), de Geologische Dienst voor Denemarken en Groenland (GEUS) en het LEI, onderdeel van Wageningen UR, georganiseerd. Aan deze tweede MonNO3- workshop namen twaalf landen uit Noordwest- en Midden-Europa deel. De workshop richtte zich vooral op de ontwikkelingen sinds 2003, het jaar dat de eerste MonNO3 workshop heeft plaatsgevonden. De tweede workshop heeft, net als de eerste, eraan bijgedragen dat landen kennis en informatie over het monitoren van effecten van het mestbeleid uitwisselen. De workshop stimuleerde bijvoorbeeld de discussie over voor- en nadelen van gebruikte benaderingen van de waterkwaliteitsmonitoring. Daarnaast was er aandacht voor het gebruik van de monitoringgegevens voor andere doeleinden dan de waterkwaliteitsmonitoring, bijvoorbeeld om maatregelen voor het mestbeleid te onderbouwen. Ten slotte stonden de deelnemers stil bij verbeteringen en uitbreidingen van meetnetten.Member States of the European Union are obliged both to monitor the quality of their waters and the effect of their Action Programmes on these waters and to report the results to the European Commission. These monitoring obligations have been interpreted differently by the various countries due to the lack of specific guidelines. Most countries, however, have increased their efforts to monitor water quality the last six years, primarily as a consequence of the discussion between the Member States and the European Commission on how the fertiliser policy should be designed and implemented. Member States try to underpin their position on monitoring with the results from additional monitoring efforts. Another factor contributing to the increase in monitoring is the requirement for Member States that recently joined the EU to adapt their monitoring systems to comply with the obligations of the European Directives. These are the findings of an International Workshop ('MonNO3' workshop) organised in 2009 by the RIVM together with the Danish National Environmental Research Institute (DMU), the Geological Survey for Denmark and Greenland (GEUS) and LEI, part of Wageningen University and Research Centre. Twelve countries from Northwest and Central Europe participated in the second MonNO3 workshop. The focus was on developments since 2003, the year that the first MonNO3 workshop was held. Similar to the first 'MonNO3' workshop, the second one has also contributed to the exchange of knowledge and information - at the international level - on monitoring the effects of the fertiliser policy. Attention was also paid to the use of monitoring data for purposes other than providing information on the status of and trends in water quality; for example, to use data for underpinning measures to be included in the fertiliser policy. In closing, the participants discussed possible amelioration and expansion of the monitoring networks. Keywords:Ministerie van Economische ZakenLandbouw en Innovati

    Leaching of nitrogen surplus to groundwater and surface waters on farms

    No full text
    In deze studie is per grondsoort berekend in welke mate een stikstofoverschot bij bouwland en grasland uitspoelt naar het grond- en oppervlaktewater. De uitspoeling verschilt namelijk tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt negentig procent van het stikstofoverschot uit. Bij grasland op veengrond is dat slechts vijf procent. Een stikstofoverschot is het verschil tussen de aanvoer van stikstof, bijvoorbeeld via kunstmest en dierlijke mest, en de afvoer van stikstof, bijvoorbeeld bij de oogst van gewas. Van de drie grondsoorten, die in deze studie zijn onderzocht, neemt de uitspoeling af in de volgorde: zand - klei - veen. Bij de zandgronden is de uitspoeling het grootst bij droge gronden en het laagst bij natte gronden. De uitspoeling is bovendien bij bouwland groter dan bij grasland. Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van stikstofgebruiksnormen ontwikkeld waarmee zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest wordt gereguleerd. Voor de akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lossgrond zijn voor de jaren 2008 en 2009 nog geen stikstofgebruiksnormen vastgesteld. Deze informatie zal door de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen worden gebruikt bij de afleiding van milieuverantwoorde gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik en het stikstofgebruik met dierlijke mest. Voor de studie zijn meetgegevens gebruik van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en het LEI.In this study the degree of leaching of the nitrogen surplus to groundwater and surface waters is calculated per soil type for arable land and grassland. Leaching differs between soil types and forms of land use. For arable land on well drained sandy soils about 90% of the nitrogen surplus leaches from the root zone. For grassland on peat soils this is only 5%. A nitrogen surplus is the remainder of nitrogen supply, for example via artificial fertiliser and manure, and nitrogen removal, for example via harvest of crops. Of the three soil types considered leaching of nitrogen decreases in the order: sand - clay - peat. For sandy soils leaching is largest for well drained soils with relatively deep groundwater levels and smallest for poor drained soils with shallow groundwater. In addition leaching is larger for arable land than for grassland. This data is of importance to prevent too much leaching of nitrogen to groundwater and surface waters due to fertilisation. The Nitrates Directive obliges all Member States to prevent this. The Netherlands have developed a system of nitrogen use standards that limits both total nitrogen use and nitrogen use via animal manure. For arable and horticultural crops grown on sandy soils or loess nitrogen use standards are not yet available for 2008 and 2009. This data will be used by an official working group to derive environmentally safe use standards for total nitrogen use and use of animal manure nitrogen. For this study data is used collected by the National Mineral Policy Monitoring Programme (LMM) of RIVM and LEI.VROM-BWLLNV-D

    Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. Resultaten van de monitoring van waterkwaliteit en bemesting in meetjaar 2006 in het derogatiemeetnet

    No full text
    Engelse vertaling van rapport 680717004Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2006 op graslandbedrijven die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven. De waterkwaliteit gemeten in 2006 is het gevolg van de bemestingspraktijk in eerdere jaren en geeft dus nog niet de gevolgen weer van de praktijk in 2006. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) hebben in 2006 in Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenaamde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken (derogatie) van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In dit rapport worden de resultaten voor 2006, het eerste meetjaar, gepresenteerd. Voor 293 bedrijven waren gegevens over bemesting beschikbaar. De waterkwaliteitsmetingen zijn uitgevoerd op 202 bedrijven.This report provides an overview of fertilisation practices and water quality in 2006 on grassland farms using more animal manure than the limit set in European legislation. Water quality measured in 2006 is related to agricultural practices in previous years, and the reported values do not reveal the consequences of fertilisation practices in 2006. The European Nitrates Directive obliges Member States to limit the use of animal manure to a specified maximum. A Member State may request the European Commission for permission to deviate from this obligation under specific conditions. In December 2005 the Commission granted the Netherlands the right to derogate from the obligation from 2006 up to and including 2009. One of the underlying conditions of the derogation is that the Netherlands set up a monitoring network and report the results to the European Commission. In 2006 the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Agricultural Economics Research Institute (LEI) set up a derogation monitoring network aimed at determining the effects of allowing farmers to deviate from the European use-standard for livestock manure (derogation). The monitoring network comprises 300 grassland farms and is part of the Minerals Policy Monitoring Programme. This report provides the monitoring results for 2006, which was the first year that the network was functional. Information on fertiliser use is available for 293 farms and water quality measurements are reported for 202 farms.VROMLN

    Minerals Policy Monitoring Programme. Results for 2006 on water quality and fertilisation practices within the framework of the derogation monitoring network

    No full text
    In het engels verschenen met rapportnummer 680717005Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2006 op graslandbedrijven die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven. De waterkwaliteit gemeten in 2006 is het gevolg van de bemestingspraktijk in eerdere jaren en geeft dus nog niet de gevolgen weer van de praktijk in 2006. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) hebben in 2006 in Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenaamde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken (derogatie) van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In dit rapport worden de resultaten voor 2006, het eerste meetjaar, gepresenteerd. Voor 293 bedrijven waren gegevens over bemesting beschikbaar. De waterkwaliteitsmetingen zijn uitgevoerd op 202 bedrijven.This report provides an overview of fertilisation practices and water quality in 2006 on grassland farms using more animal manure than the limit set in European legislation. Water quality measured in 2006 is related to agricultural practices in previous years, and the reported values do not reveal the consequences of fertilisation practices in 2006. The European Nitrates Directive obliges Member States to limit the use of animal manure to a specified maximum. A Member State may request the European Commission for permission to deviate from this obligation under specific conditions. In December 2005 the Commission granted the Netherlands the right to derogate from the obligation from 2006 up to and including 2009. One of the underlying conditions of the derogation is that the Netherlands set up a monitoring network and report the results to the European Commission. In 2006 the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Agricultural Economics Research Institute (LEI) set up a derogation monitoring network aimed at determining the effects of allowing farmers to deviate from the European use-standard for livestock manure (derogation). The monitoring network comprises 300 grassland farms and is part of the Minerals Policy Monitoring Programme. This report provides the monitoring results for 2006, which was the first year that the network was functional. Information on fertiliser use is available for 293 farms and water quality measurements are reported for 202 farms.VROMLN

    De uitspoeling van het stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven

    No full text
    In deze studie is per grondsoort berekend in welke mate een stikstofoverschot bij bouwland en grasland uitspoelt naar het grond- en oppervlaktewater. De uitspoeling verschilt namelijk tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt negentig procent van het stikstofoverschot uit. Bij grasland op veengrond is dat slechts vijf procent. Een stikstofoverschot is het verschil tussen de aanvoer van stikstof, bijvoorbeeld via kunstmest en dierlijke mest, en de afvoer van stikstof, bijvoorbeeld bij de oogst van gewas. Van de drie grondsoorten, die in deze studie zijn onderzocht, neemt de uitspoeling af in de volgorde: zand - klei - veen. Bij de zandgronden is de uitspoeling het grootst bij droge gronden en het laagst bij natte gronden. De uitspoeling is bovendien bij bouwland groter dan bij grasland. Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van stikstofgebruiksnormen ontwikkeld waarmee zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest wordt gereguleerd. Voor de akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lossgrond zijn voor de jaren 2008 en 2009 nog geen stikstofgebruiksnormen vastgesteld. Deze informatie zal door de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen worden gebruikt bij de afleiding van milieuverantwoorde gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik en het stikstofgebruik met dierlijke mest. Voor de studie zijn meetgegevens gebruik van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en het LEI

    Final report on the evaluation of the LMM : including programme scenarios to be initiated in 2011

    No full text
    De bijlagen van dit rapport zijn verschenen in rapport 680717013Het RIVM en het LEI hebben de manier waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is opgezet, geevalueerd. Op basis hiervan zijn vervolgens drie scenario's opgesteld om het LMM vanaf 2011 vorm te geven. Alle drie de scenario's bieden mogelijkheden om te bezuinigen. De mate waarin dat gebeurt, en de mate waarin wordt voldaan aan de eisen die de ministeries van VROM, LNV en VenW stellen aan het LMM, verschillen per scenario. Het LMM levert informatie over de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit die nodig is om te voldoen aan zowel Europese verplichtingen als de nationale beleidsbehoefte voor het Nederlandse mestbeleid. Aanleiding voor de evaluatie is de start van het zogeheten Vierde Nitraatrichtlijn Actieprogramma, waarin afspraken tussen Nederland en de Europese Commissie staan over de invulling van de Europese Nitraatrichtlijn. Daarnaast is voor Nederland een nieuwe derogatieperiode ingegaan, waarmee onder voorwaarden mag worden afgeweken van het maximum dat de Europese Nitraatrichtlijn aan het gebruik van dierlijke mest stelt. Het eerste scenario vult de monitoring van de landelijke trends die nodig zijn voor rapportageverplichtingen aan de Europese Commissie beperkt in. Bij dit scenario wordt juist uitgebreid voldaan aan de eisen vanuit nationaal beleid. Zo worden naast landelijke trends innovatieve bedrijven gevolgd en zijn er programma's om specifieke bedrijfsgroepen te monitoren. Het tweede scenario is omgekeerd: landelijke trends voor Brussel worden uitgebreider ingevuld, maar de nationale beleidsbehoefte komt beperkt aan bod. In het derde scenario zijn zowel de rapportageverplichting aan Brussel als de invulling van de nationale beleidsbehoefte beperkt ingevuld.The RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre, have evaluated the organization and functioning of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid). Based on this evaluation, they have formulated three scenarios for the continuation of the LMM from 2011 onwards. Each of the three scenarios provides opportunities to economize on expenditures. The actual amount of cost savings and the extent to which the requirements of the Ministries of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), Agriculture Nature and Food quality (LNV) and Transport and Water Management (VandW) are met differs per scenario. Final report on the evaluation of the LMM including programme scenarios to be initiated in 2011 The RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre, have evaluated the organization and functioning of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid). Based on this evaluation, they have formulated three scenarios for the continuation of the LMM from 2011 onwards. Each of the three scenarios provides opportunities to economize on expenditures. The actual amount of cost savings and the extent to which the requirements of the Ministries of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), Agriculture Nature and Food quality (LNV) and Transport and Water Management (VandW) are met differs per scenario. The first scenario provides for only a limited monitoring of the national trends stipulated in the reporting obligations to the European Committee while largely meeting the national policy requirements. This scenario not only assesses national trends but also includes provisions for the monitoring of innovative farms and of specific types of farming. The second scenario is a mirror image of the first: national trends to be reported to Brussels will be assessed more comprehensively, while the national policy needs will only be met to a limited extent. In the third scenario, both the reporting obligations to Brussels and national policy needs will be met to a limited extent.VROMLNVV&

    Agricultural practice and water quality at grassland farms under derogation. Results for 2007 within the framework of the derogation monitoring network

    No full text
    In het Engels verschenen met nummer 680717009Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2007 op graslandbedrijven in Nederland die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven (derogatie). De gegevens uit dit onderzoek kunnen worden gebruikt om de gevolgen voor de waterkwaliteit te bepalen. De waterkwaliteit gemeten in 2007 geeft de gevolgen weer van de landbouwpraktijk in 2006, het eerste jaar dat de derogatie in de praktijk werd toegepast. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het RIVM en het LEI hebben in 2006 Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenoemde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Van iets minder dan driehonderd bedrijven is gerapporteerd doordat sommige achteraf geen derogatie toepasten of kregen.This report provides an overview of fertilisation practices and water quality in 2007 on grassland farms that are allowed to use more animal manure than the limit set in European legislation (derogation). Data in this report can be used to study the consequences of this derogation on the water quality. The water quality values measured in 2007 reflect agricultural practices in 2006, which was the first year in which the derogation was applied. The European Nitrates Directive obliges Member States to limit the use of animal manure to a specified maximum. A Member State may request the European Commission for permission to deviate from this obligation under specific conditions. In December 2005, the Commission granted the Netherlands the right to derogate from the obligation from 2006 up to and including 2009. One of the underlying conditions of the derogation is that the Netherlands establish a monitoring network and report the results to the European Commission. In 2006, the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Agricultural Economics Research Institute (LEI) set up a derogation monitoring network aimed at determining the effects of allowing farmers to deviate from the European use-standard for livestock manure. The monitoring network comprises 300 grassland farms and is part of the Minerals Policy Monitoring Programme. Fewer that 300 farms are reported in the network due to the fact that some farms ultimately did not make use of this option (derogation).VROMLN

    Leaching of nitrogen surplus to groundwater and surface waters on farms : Recalculation of leaching fractions

    No full text
    Per grondsoort is berekend in welke mate een stikstofoverschot bij akkerland en grasland tussen 1991 en 2009 uitspoelde naar het grond- en oppervlaktewater. Het stikstofoverschot is het verschil tussen de hoeveelheid stikstof die op het land wordt aangevoerd door het gebruik van mest en kunstmest, en de hoeveelheid die met de oogst wordt afgevoerd. Deze hoeveelheid die in de bodem achterblijft kan uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. De mate waarin dat gebeurt blijkt te verschillen tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. De resultaten van dit onderzoek verschillen nauwelijks van eerder onderzoek naar de mate van uitspoeling tussen 1991 en 2004. De resultaten worden gebruikt om met behulp van een model de gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik te bepalen die verantwoord zijn voor het milieu. Mate van uitspoeling stikstofoverschot verschilt tussen grondsoorten Van de drie grondsoorten die in deze studie zijn onderzocht, is de mate van uitspoeling in zandgronden het grootst, gevolgd door klei en ten slotte veen. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt 90% van het stikstofoverschot uit. Bij natte zandgronden is dat percentage lager. Dat komt doordat de omstandigheden in de bodem gunstiger zijn om nitraatstikstof af te breken, zodat het niet in het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Bij grasland op veengrond is spoelt slechts 5% van het stikstofoverschot uit. Hier wordt nagenoeg alle nitraatstikstof afgebroken. Nieuwe stikstofnormen in 2014 Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van normen ontwikkeld om zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest te reguleren. Deze gebruiksnormen worden elke vier jaar geëvalueerd; voor de periode 2014-2017 worden ze opnieuw vastgesteld. Voor de het onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum.In this study, the degree of leaching of the nitrogen surplus to groundwater and surface waters is calculated per soil type for arable land and grassland for the 1991-2009 period. The nitrogen surplus is the difference in the amount of nitrogen, for example, from inputs via artificial fertilisers and manure and removals of nitrogen from the harvest of crops. This amount of nitrogen that remains in the soil can leach to groundwater and surface waters. Leaching differs between soil types and methods of land use. The results of this study differ only slightly from the results of a previous study where data for the 1991-2004 period were used. These data will be used to derive standards (with the use of a model) for environmentally safe use of total nitrogen and animal manure nitrogen. Leaching differs between soil types Of the three soil types considered, nitrogen leaching levels were highest in sandy soils, followed by clay soils and lowest in peat soils. For arable land on well-drained sandy soils, about 90% of the nitrogen surplus leaches from the root zone. This percentage is lower, however, for poorly drained sandy soils with shallow groundwater. This is due to the more favourable soil conditions for the degradation of nitrate nitrogen so that nitrate does not leach to the ground and surface waters. For grassland on peat soils, only 5% of the nitrogen surplus leaches. Here, almost all nitrate nitrogen is degraded. New nitrogen use standards in 2014 These data are important in the prevention of too much leaching of nitrogen to groundwater and surface waters due to fertilisation. The European Nitrates Directive obliges all Member States to prevent this from occurring. The Netherlands have developed a system of nitrogen use standards that limits both total nitrogen use and nitrogen use via animal manure. These standards are evaluated every four years; they will be determined again for the 2014-2017 period. For this study, data were used from the Mineral Policy Monitoring Programme (LMM) of RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre.Ministerie van Infrastructuur en Milie

    Agricultural practice and water quality on farms registered for derogation. Results for 2007 in the derogation monitoring network

    No full text
    Engelse vertaling van rapport 680717008<br

    Eindrapport van de evaluatie van het LMM : Scenario's voor het programma vanaf 2011

    No full text
    De bijlagen van dit rapport zijn verschenen in rapport 680717013<br
    corecore