36 research outputs found

    Blood Donation and Colorectal Cancer Incidence and Mortality in Men

    Get PDF
    Background: Although blood donations may reduce body iron stores, to date, prospective data on frequent blood donation and colorectal cancer risk are limited. Methodology/Principal Findings: We tested whether frequent blood donation is associated with a lower risk of colorectal cancer in the Health Professionals Follow-up Study. We prospectively followed 35,121men who provide the information on lifetime number of blood donations in 1992 through 2008. Serum ferritin levels were measured in a random sample of 305 men. Cox proportional hazard regression models were used to calculate the multivariable relative risks (RRs, 95%CIs) after adjusting for age and other established colorectal cancer risk factors. We documented 684 incident colorectal cancer cases and 224 deaths from colorectal cancer. The mean serum ferritin levels varied from 178 µg/L for men who did not donate blood to 98 µg/L for men who had at least 30 donations. Age-adjusted results for both incidence and mortality were essentially the same as the multivariable-adjusted results. Comparing with non-donors, the multivariable RRs (95%CIs) for colorectal cancer incidence were 0.92 (0.77, 1.11) for 1–5 donation, 0.85 (0.64, 1.11) for 6–9 donations, 0.96 (0.73, 1.26) for 10–19 donations, 0.91 (0.63, 1.32) for 20–29 donations, and 0.97 (0.68, 1.38) for at least 30 donations (Ptrend = 0.92). The multivariable RRs for colorectal cancer mortality were 0.99 (0.72, 1.36) for 1–5 donation, 0.93 (0.57, 1.51) for 6–9 donations, 0.85 (0.50, 1.42) for 10–19 donations, and 1.14 (0.72, 1.83) for at least 20 donations (Ptrend = 0.82). The results did not vary by cancer sub-sites, intake levels of total iron, heme iron, or family history of colorectal cancer. Conclusions/Significance: Frequent blood donations were not associated with colorectal cancer incidence and mortality in men. Our results do not support an important role of body iron stores in colorectal carcinogenesis

    Gezondheidseffecten bij schoolkinderen na recreatie in zoet oppervlaktewater ; Opzet voor een gerandomiseerde expositiestudie

    No full text
    To study the health effects of bathing in freshwaters that meet current water quality standard, large epidemiological studies are needed. A design is presented of a study among primary school children, that aims to evaluate current water quality standard. The study concerns a randomised exposure survey of which the feasibility and methods were tested in the summer of 1996. 69 bathers and 74 non-bathers, aged 9-14 year, participated at random in closely supervised water activities (relay race or hit ball) or in non-water related games during two trial days. Water quality at the beach met European water quality standard. Intensive water quality monitoring was used to estimate exposure to microbiological indicator organisms and detailed questionnaires were used to measure health effects. It was concluded that health effects of freshwater bathing can be studied among primary school children using a slight modification of the design used in the summer of 1996. The study, however, will be time consuming and complex and strongly dependent on the ability to find volunteers to participate in the study and on weather conditions.Om eventuele gezondheidseffecten van recreatie in zoetwaterplassen die voldoen aan de huidige zwemwaternormen vast te stellen, is grootschalig epidemiologisch onderzoek bij baders nodig. Een opzet wordt beschreven van een onderzoek bij schoolkinderen, dat uiteindelijk tot doel heeft de huidige zwemwaternormen te evalueren. Het betreft een gerandomiseerde expositiestudie, waarvan in de zomer van 1996 een pilot is uitgevoerd om de haalbaarheid van het onderzoek en de gehanteerde onderzoeksmethoden uit te testen. 69 zwemmers en 74 niet-zemmers in de leeftijd van 9-14 jaar namen gedurende twee onderzoeksdagen at random deel aan estafetteraces en trefbal in het water, of aan sport- en spelactiviteiten op de kant. Het zwemwater, dat goedgekeurd was door de provincie, werd op de onderzoeksdag uitvoerig bemonsterd om blootstelling van de zwemmers aan microbiologische waterkwaliteitsparameters vast te stellen. Met behulp van vragenlijsten werd het optreden van gezondheidsklachten nagegaan. Uit de pilotstudie is gebleken dat gezondheidseffecten van recreatie in zoet water kunnen worden bestudeerd bij leerlingen op een basisschool met behulp van geringe wijzigingen in de gepresenteerde onderzoeksopzet. Wel is gebleken dat het onderzoek tijdrovend en complex is en sterk afhankelijk van de bereidheid van scholen en ouders om deel te nemen, alsmede van de weersomstandigheden in de zomer

    Gezondheidseffecten bij schoolkinderen na recreatie in zoet oppervlaktewater ; Opzet voor een gerandomiseerde expositiestudie

    No full text
    Om eventuele gezondheidseffecten van recreatie in zoetwaterplassen die voldoen aan de huidige zwemwaternormen vast te stellen, is grootschalig epidemiologisch onderzoek bij baders nodig. Een opzet wordt beschreven van een onderzoek bij schoolkinderen, dat uiteindelijk tot doel heeft de huidige zwemwaternormen te evalueren. Het betreft een gerandomiseerde expositiestudie, waarvan in de zomer van 1996 een pilot is uitgevoerd om de haalbaarheid van het onderzoek en de gehanteerde onderzoeksmethoden uit te testen. 69 zwemmers en 74 niet-zemmers in de leeftijd van 9-14 jaar namen gedurende twee onderzoeksdagen at random deel aan estafetteraces en trefbal in het water, of aan sport- en spelactiviteiten op de kant. Het zwemwater, dat goedgekeurd was door de provincie, werd op de onderzoeksdag uitvoerig bemonsterd om blootstelling van de zwemmers aan microbiologische waterkwaliteitsparameters vast te stellen. Met behulp van vragenlijsten werd het optreden van gezondheidsklachten nagegaan. Uit de pilotstudie is gebleken dat gezondheidseffecten van recreatie in zoet water kunnen worden bestudeerd bij leerlingen op een basisschool met behulp van geringe wijzigingen in de gepresenteerde onderzoeksopzet. Wel is gebleken dat het onderzoek tijdrovend en complex is en sterk afhankelijk van de bereidheid van scholen en ouders om deel te nemen, alsmede van de weersomstandigheden in de zomer.To study the health effects of bathing in freshwaters that meet current water quality standard, large epidemiological studies are needed. A design is presented of a study among primary school children, that aims to evaluate current water quality standard. The study concerns a randomised exposure survey of which the feasibility and methods were tested in the summer of 1996. 69 bathers and 74 non-bathers, aged 9-14 year, participated at random in closely supervised water activities (relay race or hit ball) or in non-water related games during two trial days. Water quality at the beach met European water quality standard. Intensive water quality monitoring was used to estimate exposure to microbiological indicator organisms and detailed questionnaires were used to measure health effects. It was concluded that health effects of freshwater bathing can be studied among primary school children using a slight modification of the design used in the summer of 1996. The study, however, will be time consuming and complex and strongly dependent on the ability to find volunteers to participate in the study and on weather conditions.DGM/DW

    Microbiological freshwater quality in relation to health complaints; a prospective cohort study among triathletes

    No full text
    A prospective cohort study was conducted among athletes to determine the possible health effects of bathing in fresh waters. The study was spread over two summers, during which 827 triathletes (swimmers) in seven quarter triathlons and 773 run-bike-runners (non-swimmers) participated. Detailed questionnaires were used to collect data on disease occurrence and potential confounding factors, and intensive water quality monitoring was used to assess exposure. Swimmers had a two-fold increased risk of health complaints than non-swimmers in the week after the event. The risk of gastroenteritis increased with the concentrations of thermotolerant coliforms and E. coli in the water. Bathing in waters with thermotolerant coliform concentrations above 100/100 ml, relative to bathing in waters with concentrations of 100/100 ml or lower was associated with a three to five-fold increased risk of gastroenteritis, dependent on the case-definition that was used. After bathing in waters with concentrations below 100/100 ml the risks were comparable with the risks among the non-bathers. A relation with other indicators of water quality was not observed. All bathing locations met the Dutch standards for thermotolerant coliforms at the time of the triathlon (less than 2000/100 ml). The occurrence of a swimming-associated health risk after bathing in waters that meet current water quality standards means that the current standards can not realize the Dutch policy to achieve absence of a health risk from bathing in Dutch surface waters by the year 2010. The standards should be revised if the nature and frequency of the complaints are considered unacceptable.Inleiding: Door middel van een prospectief cohort onderzoek bij triatleten en deelnemers aan run-bike-run wedstrijden werden de mogelijke gezondheidsrisico's van zwemmen in zoet oppervlaktewater onderzocht. Doel van het onderzoek was een kwantitatieve relatie tussen microbiologische waterkwaliteitsparameters en het risico op gezondheidsklachten (met name maag-darmklachten) vast te stellen, teneinde de Nederlandse zwemwaternormstelling voor oppervlaktewater te kunnen baseren op een acceptabel gezondheidsrisico. Methoden: Het onderzoek werd verricht onder 827 deelnemers aan zeven kwart triathlons (zwemmers) en 773 deelnemers aan vijftien run-bike-run wedstrijden (niet-zwemmers) in de zomers van 1993 en 1994. Middels een uitgebreide vragenlijst werd informatie verzameld over het optreden van gezondheidsklachten in de week na de wedstrijd en tijdens het zwemonderdeel van de triathlon vond intensief waterkwaliteitsonderzoek plaats. Resultaten: Zwemmers hadden in de week na de wedstrijd vaker klachten van het maagdarm-kanaal (5,2% vs. 2,1%), de luchtwegen (8,4% vs. 4,0%), de huid en slijmvliezen (3,1% vs. 1,5%) en totaal klachten (15,9% vs. 8,3%) dan niet-zwemmers. Gastro-enteritis werd, afhankelijk van de gehanteerde case-definitie, gerapporteerd door 0,4 tot 3,6% van de zwemmers en 0% tot 1,7% van de niet-zwemmers. Het risico op gastro-enteritis nam toe met de faecale verontreiniging van het zwemwater, gemeten aan de hand van thermotolerante bacterien van de coligroep en Escherichia coli. Er werd geen relatie gevonden met andere microbiologische waterkwaliteits parameters. In water waar de concentraties thermotolerante bacterien van de coligroep hoger waren dan 100 kve per 100 ml was het risico op gastro-enteritis 3 tot 5 maal zo groot dan in water waar de concentraties rond 100 kve per 100 ml of minder bedroegen. In deze laatste wateren was het risico vergelijkbaar met het risico voor niet-zwemmers. De risico's waren onafhankelijk van andere risicofactoren voor gastro-enteritis. Alle onderzochte zwemplaatsen voldeden ten tijde van de wedstrijd ruim aan de wettelijke waterkwaliteitsnormen voor thermotolerante bacterien van de coligroep (minder dan 2000/100 ml). Conclusie: In zwemwater dat voldeed aan de huidige waterkwaliteitsnormen hadden zwemmers een twee maal zo groot risico op gezondheidsklachten dan niet-zwemmers en was het risico op gastro-enteritis onder de zwemmers positief gerelateerd aan de concentraties thermotolerante bacterien van de coligroep en Escherichia coli in het zwemwater. Het optreden van een meetbaar gezondheidseffect van zwemmen in water dat ruim aan de huidige normen voldoet betekent dat deze norm de in het NMP geformuleerde beleidsdoelstelling dat in 2010 zwemmen in alle Nederlandse oppervlaktewateren mogelijk moet zijn zonder er ziek van te worden niet kan verwezenlijken. Indien de incidentie en aard van de klachten onacceptabel gevonden worden zouden de huidige zwemwaternormen verscherping behoeven

    Microbiological freshwater quality in relation to health complaints; a prospective cohort study among triathletes

    No full text
    Inleiding: Door middel van een prospectief cohort onderzoek bij triatleten en deelnemers aan run-bike-run wedstrijden werden de mogelijke gezondheidsrisico's van zwemmen in zoet oppervlaktewater onderzocht. Doel van het onderzoek was een kwantitatieve relatie tussen microbiologische waterkwaliteitsparameters en het risico op gezondheidsklachten (met name maag-darmklachten) vast te stellen, teneinde de Nederlandse zwemwaternormstelling voor oppervlaktewater te kunnen baseren op een acceptabel gezondheidsrisico. Methoden: Het onderzoek werd verricht onder 827 deelnemers aan zeven kwart triathlons (zwemmers) en 773 deelnemers aan vijftien run-bike-run wedstrijden (niet-zwemmers) in de zomers van 1993 en 1994. Middels een uitgebreide vragenlijst werd informatie verzameld over het optreden van gezondheidsklachten in de week na de wedstrijd en tijdens het zwemonderdeel van de triathlon vond intensief waterkwaliteitsonderzoek plaats. Resultaten: Zwemmers hadden in de week na de wedstrijd vaker klachten van het maagdarm-kanaal (5,2% vs. 2,1%), de luchtwegen (8,4% vs. 4,0%), de huid en slijmvliezen (3,1% vs. 1,5%) en totaal klachten (15,9% vs. 8,3%) dan niet-zwemmers. Gastro-enteritis werd, afhankelijk van de gehanteerde case-definitie, gerapporteerd door 0,4 tot 3,6% van de zwemmers en 0% tot 1,7% van de niet-zwemmers. Het risico op gastro-enteritis nam toe met de faecale verontreiniging van het zwemwater, gemeten aan de hand van thermotolerante bacterien van de coligroep en Escherichia coli. Er werd geen relatie gevonden met andere microbiologische waterkwaliteits parameters. In water waar de concentraties thermotolerante bacterien van de coligroep hoger waren dan 100 kve per 100 ml was het risico op gastro-enteritis 3 tot 5 maal zo groot dan in water waar de concentraties rond 100 kve per 100 ml of minder bedroegen. In deze laatste wateren was het risico vergelijkbaar met het risico voor niet-zwemmers. De risico's waren onafhankelijk van andere risicofactoren voor gastro-enteritis. Alle onderzochte zwemplaatsen voldeden ten tijde van de wedstrijd ruim aan de wettelijke waterkwaliteitsnormen voor thermotolerante bacterien van de coligroep (minder dan 2000/100 ml). Conclusie: In zwemwater dat voldeed aan de huidige waterkwaliteitsnormen hadden zwemmers een twee maal zo groot risico op gezondheidsklachten dan niet-zwemmers en was het risico op gastro-enteritis onder de zwemmers positief gerelateerd aan de concentraties thermotolerante bacterien van de coligroep en Escherichia coli in het zwemwater. Het optreden van een meetbaar gezondheidseffect van zwemmen in water dat ruim aan de huidige normen voldoet betekent dat deze norm de in het NMP geformuleerde beleidsdoelstelling dat in 2010 zwemmen in alle Nederlandse oppervlaktewateren mogelijk moet zijn zonder er ziek van te worden niet kan verwezenlijken. Indien de incidentie en aard van de klachten onacceptabel gevonden worden zouden de huidige zwemwaternormen verscherping behoeven.A prospective cohort study was conducted among athletes to determine the possible health effects of bathing in fresh waters. The study was spread over two summers, during which 827 triathletes (swimmers) in seven quarter triathlons and 773 run-bike-runners (non-swimmers) participated. Detailed questionnaires were used to collect data on disease occurrence and potential confounding factors, and intensive water quality monitoring was used to assess exposure. Swimmers had a two-fold increased risk of health complaints than non-swimmers in the week after the event. The risk of gastroenteritis increased with the concentrations of thermotolerant coliforms and E. coli in the water. Bathing in waters with thermotolerant coliform concentrations above 100/100 ml, relative to bathing in waters with concentrations of 100/100 ml or lower was associated with a three to five-fold increased risk of gastroenteritis, dependent on the case-definition that was used. After bathing in waters with concentrations below 100/100 ml the risks were comparable with the risks among the non-bathers. A relation with other indicators of water quality was not observed. All bathing locations met the Dutch standards for thermotolerant coliforms at the time of the triathlon (less than 2000/100 ml). The occurrence of a swimming-associated health risk after bathing in waters that meet current water quality standards means that the current standards can not realize the Dutch policy to achieve absence of a health risk from bathing in Dutch surface waters by the year 2010. The standards should be revised if the nature and frequency of the complaints are considered unacceptable.DG

    Prospective cohort study into the occurrence of health complaints after participation in a swimming race in a fresh water lake containing Pseudomonas Aeruginosa

    No full text
    In de zomer van 1994 was er, met name in de provincie Gelderland, een zwemwatergerelateerde epidemie van otitis externa, veroorzaakt door aanwezigheid van Pseudomonas aeruginosa in de recreatieplassen. Teneinde een incidentieschatting van gezondheidsklachten, en in het bijzonder otitis externa, na zwemmen in oppervlaktewater te kunnen geven is in augustus 1994 een cohortstudie uitgevoerd onder deelnemers aan een zwemwedstrijd in recreatiegebied Bussloo (Gelderland) en een groep niet zwemmende controles. Van het zwemwater in Bussloo was bekend dat er daags voor de wedstrijd P. aeruginosa aanwezig was. De plas voldeed wel aan de richtlijnen van het Besluit Hygiene en Veiligheid Zwemwatergelegenheden (BHVZ). Tijdens de wedstrijd is de microbiele verontreiniging van het zwemwater gemeten en gedurende de twee weken na de wedstrijd hebben zwemmers en niet-zwemmers een vragenlijst ingevuld. De geometrisch gemiddelde P. aeruginosa-concentratie tijdens de wedstrijd was 8 kvp (kolonievormende partikels)/l (95%-b.i. 0-58 kvp/l). De faecale verontreiniging van het water was gering. Aan het onderzoek hebben 112 zwemmers deelgenomen, dit is 25% van de deelnemers aan de zwemwedstrijd. Van 46 niet-zwemmers is informatie ontvangen. De groepen zwemmers en niet-zwemmers bleken onderling niet goed vergelijkbaar te zijn: zwemmers waren jonger, beter getraind, hadden meer gezwommen in de periode rond de wedstrijd en hadden meer last van huidklachten (eczeem) en minder van algemene klachten (migraine) dan niet-zwemmers. Oorklachten in de twee weken na de wedstrijd kwamen alleen voor bij zwemmers ; luchtweg-, huid-, en oogklachten in de week na de wedstrijd kwamen relatief meer voor bij zwemmers; maag-darmklachten en algemene klachten kwamen meer voor bij niet-zwemmers. Geen van deze verschillen was significant. Zes personen raadpleegden voor de klachten de huisarts of gebruikten medicijnen. Hoewel de risicoschattingen niet significant zijn en de groepen niet goed vergelijkbaar waren, wijzen de resultaten mogelijk op een risico op oorklachten na deelname aan de wedstrijd in Bussloo en mogelijk ook op een risico op luchtweg-, huid- en oogklachten. Dit onderzoek laat zien dat voor het bestuderen van zwemwater-gerelateerde klachten een grote onderzoekspopulatie nodig is, omdat de incidentie van klachten laag is.In the summer of 1994 a swimming water-related outbreak of otitis externa occurred, mainly in the Province of Gelderland. The outbreak was caused by the presence of Pseudomonas aeruginosa in fresh water lakes, used for recreational purposes. A prospective cohort study was conducted among participants of a swimming race in a fresh water lake, containing Pseudomonas aeruginosa and among controls who had not taken part in this race, in August 1994. The goal was to estimate the incidence of health complaints, especially otitis externa. The swimming water met the Dutch water quality standards. The microbiological contamination was measured during the match. In the two weeks following the match, swimmers and non-swimmers completed a questionnaire. 112 swimmers took part in the survey (25% of the contestants in the match) and 46 non-swimmers. The groups of swimmers and non-swimmers turned out to be different: swimmers were younger, better trained, had swam more in the past two weeks and suffered from more skin complaints (eczema) but less general complaints (migraine). The geometric mean concentration of Pseudomonas aeruginosa was 8 cfp (colony forming particles) per litre and faecal contamination was low. Ear complaints in the two weeks after the race occurred among swimmers only ; respiratory-, skin- and eye complaints in the week after the race were reported more frequently by swimmers than by non-swimmers ; gastro-intestinal illness, as well as fever and headache was more frequent among non-swimmers. None of these differences reached statistical significance. Although the risk estimates are not statistically significant and the groups are not entirely comparable, the results suggest a possible risk for earcomplaints after taking part in the race and possibly also an increased risk for respiratory, skin and eye complaints. This research shows that a large study population is needed to study health complaints in relation to swimming water, because of the low incidence of complaints.DGM/DW

    Interim-report of a research into gastro-enteritis in sentinel practices in the Netherlands, 1996-1997. Methods and results of the first five months

    No full text
    Vanaf januari 1996 worden consulten wegens gastro-enteritis geregistreerd door NIVEL-peilstationartsen in Nederland. Tevens wordt sinds mei 1996 een patient-controleonderzoek uitgevoerd onder deze patienten en op leeftijd gematchte controles die de huisarts consulteren met andere klachten dan gastro-enteritis. Patienten en controles worden gevraagd een vragenlijst in te vullen en een faecesmonster te verzamelen. Met behulp van een vragenlijst wordt informatie verzameld over onder andere leeftijd, geslacht, hoogst voltooide opleiding, nationaliteit, bezoek aan buitenland, zwemmen, geconsumeerde voedselproducten, voedselbehandeling, chronische maag-darmklachten en huisdierbezit. Faecesmonsters worden onderzocht op Salmonella, Campylobacter, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV en alle darmparasieten. In dit rapport worden de studie-opzet en de resultaten tot september 1996 gepresenteerd. De incidentie van gastro-enteritis, gebaseerd op de registratie van januari tot september 1996 was 0,8 per 100 persoonjaren. Een vragenlijst en faecesmonter werden ontvangen van 64% van de geregistreerde patienten. In 53% van de patienten en in 53% van de controles werd een pathogeen micro-organisme gevonden. Deze studie wordt in 1997 voortgezet.From January 1996 consultations of gastro-enteritis are being registered in sentinel practices in the Netherlands. In parallel, from May 1996, a case-control study is carried out among patients consulting a general practitioner with gastro-enteritis and age-matched controls consulting the same practitioner with other complaints. Patients and controls were asked to complete a questionnaire and to collect a stool sample. With a questionnaire information was obtained about age, gender, highest education, nationality, visits abroad, swimming, consumed foods, foodhandling, chronic gastro-intestinal complaints, pet ownership and others. Stool samples were examined for Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV and all intestinal parasites. This report presents the study design and results until September 1996. The overall incidence of gastro-enteritis based on the sentinel registration from January until September 1996 was 0.8 per 100 person years. A questionnaire and stool sample were received of 64% of the registered patients. In 53% of patients and 53% of controls a pathogen was found. The registration and the case-control is being continued in 1997.VI/IG

    Interim-report of a research into gastro-enteritis in sentinel practices in the Netherlands, 1996-1997. Methods and results of the first five months

    No full text
    From January 1996 consultations of gastro-enteritis are being registered in sentinel practices in the Netherlands. In parallel, from May 1996, a case-control study is carried out among patients consulting a general practitioner with gastro-enteritis and age-matched controls consulting the same practitioner with other complaints. Patients and controls were asked to complete a questionnaire and to collect a stool sample. With a questionnaire information was obtained about age, gender, highest education, nationality, visits abroad, swimming, consumed foods, foodhandling, chronic gastro-intestinal complaints, pet ownership and others. Stool samples were examined for Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV and all intestinal parasites. This report presents the study design and results until September 1996. The overall incidence of gastro-enteritis based on the sentinel registration from January until September 1996 was 0.8 per 100 person years. A questionnaire and stool sample were received of 64% of the registered patients. In 53% of patients and 53% of controls a pathogen was found. The registration and the case-control is being continued in 1997.Vanaf januari 1996 worden consulten wegens gastro-enteritis geregistreerd door NIVEL-peilstationartsen in Nederland. Tevens wordt sinds mei 1996 een patient-controleonderzoek uitgevoerd onder deze patienten en op leeftijd gematchte controles die de huisarts consulteren met andere klachten dan gastro-enteritis. Patienten en controles worden gevraagd een vragenlijst in te vullen en een faecesmonster te verzamelen. Met behulp van een vragenlijst wordt informatie verzameld over onder andere leeftijd, geslacht, hoogst voltooide opleiding, nationaliteit, bezoek aan buitenland, zwemmen, geconsumeerde voedselproducten, voedselbehandeling, chronische maag-darmklachten en huisdierbezit. Faecesmonsters worden onderzocht op Salmonella, Campylobacter, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV en alle darmparasieten. In dit rapport worden de studie-opzet en de resultaten tot september 1996 gepresenteerd. De incidentie van gastro-enteritis, gebaseerd op de registratie van januari tot september 1996 was 0,8 per 100 persoonjaren. Een vragenlijst en faecesmonter werden ontvangen van 64% van de geregistreerde patienten. In 53% van de patienten en in 53% van de controles werd een pathogeen micro-organisme gevonden. Deze studie wordt in 1997 voortgezet
    corecore