21 research outputs found

    Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6 : Indeling in categorieën van causaliteit in relatie tot chroom-6-blootstelling

    Get PDF
    Dit rapport maakt onderdeel uit van een serie van tien rapporten over het onderzoek naar chroom-6 bij tROM Tilburg. Dit rapport bevat geen afzonderlijke publiekssamenvatting. Een overkoepelende publiekssamenvatting van de tien rapporten is te vinden op de website van het RIVM: "Chroom-6 bij het re-integratieproject tROM: gezondheidsrisico's en verantwoordelijkheden - Bevindingen uit het onderzoek op hoofdlijnen (RIVM Rapport 2018-0164)"Gemeente Tilbur

    Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door blootstelling aan hexamethyleen di-isocyanaat (HDI) : Literatuuronderzoek en consultatie van deskundigen

    Get PDF
    Dit rapport maakt onderdeel uit van een serie van acht rapporten over het onderzoek naar HDI uit CARC op de POMS-locaties van Defensie. Dit rapport bevat geen afzonderlijke publiekssamenvatting. Een overkoepelende publiekssamenvatting van de acht rapporten is te vinden op de website van het RIVM: "CARC op de POMS-locaties van Defensie: blootstelling en gezondheidsrisico's. Bevindingen uit het onderzoek op hoofdlijnen, met speciale aandacht voor het bestanddeel HDI" RIVM rapport 2020-0017Ministerie van Defensi

    Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door blootstelling aan hexamethyleen di-isocyanaat (HDI) : Literatuuronderzoek en consultatie van deskundigen

    No full text
    Dit rapport maakt onderdeel uit van een serie van acht rapporten over het onderzoek naar HDI uit CARC op de POMS-locaties van Defensie. Dit rapport bevat geen afzonderlijke publiekssamenvatting. Een overkoepelende publiekssamenvatting van de acht rapporten is te vinden op de website van het RIVM: "CARC op de POMS-locaties van Defensie: blootstelling en gezondheidsrisico's. Bevindingen uit het onderzoek op hoofdlijnen, met speciale aandacht voor het bestanddeel HDI" RIVM rapport 2020-001

    Bronnen van blootstelling aan bisfenol A via voedsel in Nederland

    No full text
    Bisfenol A (BPA) is een chemische stof die wordt gebruikt om een transparant plastic te maken (polycarbonaat), dat onder andere wordt gebruikt in voedselverpakkingsmaterialen. Verder wordt BPA gebruikt in coatings om de kwaliteit van ingeblikt voedsel en dranken te beschermen (de witte laag aan de binnenkant van het blik). Onder andere via deze verpakkingen kan BPA in voedsel terechtkomen. Producten als kassabonnen, bouwmaterialen (verf en coatings) en medische hulpmiddelen kunnen ook BPA bevatten. Uit berekeningen van het RIVM blijkt dat de totale hoeveelheid BPA die mensen in Nederland via het voedsel binnenkrijgen zeer beperkt is. Zelfs onder de meest ongunstige omstandigheden ligt de blootstelling nog 30 keer onder de huidige tolereerbare dagelijkse inname (TDI). Het onderzoek maakt ook duidelijk dat niet één voedselbron een grote bijdrage levert, maar alle voedselbronnen afzonderlijk hun eigen individuele 'kleine' bijdragen hebben. De focus in het RIVM-onderzoek is op voedselbronnen gelegd, omdat voedsel voor de gemiddelde consument de belangrijkste bron is van blootstelling aan BPA. Dit onderzoek volgt op eerder onderzoek van het RIVM (2016) waarin aandacht gevraagd werd voor nieuwe informatie over de TDI. De European Food Safety Authority (Europese voedselveiligheidsautoriteit, EFSA) is momenteel bezig met een nieuwe beoordeling van deze gezondheidsnorm. In afwachting van dit onderzoek vroeg het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het RIVM om te onderzoeken via welke bronnen mensen in Nederland het meest worden blootgesteld aan BPA en om welke hoeveelheden het daarbij gaat. Bisphenol A (BPA) is a chemical substance used to produce a transparent plastic (polycarbonate) that is used in food packaging materials. BPA is also used in coatings to protect the quality of canned food and drink (the white layer on the inside of the can). BPA can get into food via migration from this type of packaging. Products such as sales receipts, building materials (paint and coatings), and medical devices can also contain BPA. Calculations carried out by RIVM indicate that the total intake of BPA via food in the Netherlands is very limited. Even under the most unfavourable circumstances, the exposure would still be a factor of 30 times less than the tolerable daily intake (TDI). The study also clearly indicates that no single food source contributes largely to the exposure, but that all food sources each make their own 'small' contribution. The RIVM study was focused on food sources, because food is the main source of exposure to BPA for the average consumer. This study is a follow-up of a previous study by RIVM (2016) which drew attention to new information about the TDI of BPA. The European Food Safety Authority (EFSA) is currently re-evaluating this health limit. Pending this study, the Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS) asked RIVM to investigate which food sources contributed most to the exposure of BPA in the Netherlands, as well as the quantities involved. Ministerie van VW

    Adverse health effects and diseases caused by exposure to hexamethylene di-isocyanate (HDI). Update of the scientific literature

    No full text
    Tussen 1984 en 2006 hebben werknemers van Defensie op de zogenoemde POMS-locaties (Prepositioned Organizational Materiel Storage) in Nederland Amerikaans materieel onderhouden. Zij hebben daar onder andere gewerkt met CARC (Chemical Agent Resistant Coating), een beschermende toplaag voor legervoertuigen. Tijdens onderhoudswerk zijn werknemers mogelijk blootgesteld aan componenten in CARC. Hexamethyleen di-isocyanaat, afgekort HDI, is een belangrijk bestanddeel van CARC en heeft schadelijke eigenschappen. De kans om ziek te worden is groter naarmate iemand meer, vaker of langer aan HDI is blootgesteld. Het RIVM onderzoekt sinds 2019 of er wetenschappelijke aanwijzingen zijn voor een verband tussen blootstelling aan HDI en schadelijke gezondheidseffecten. In het eerste onderzoek (gepubliceerd in 2020) toonde het RIVM aan dat beroepsmatige blootstelling schadelijk is voor de gezondheid van werknemers en bepaalde ziekten kan veroorzaken. Onderzoek uit 2021 op basis van de nieuwste wetenschappelijke kennis, bevestigt deze conclusies. Er zijn geen nieuwe gezondheidseffecten in relatie tot blootstelling aan HDI aangetoond. Blootstelling aan HDI kan de volgende ziekten veroorzaken: vormen van astma, neus- en oogslijmvliesontsteking, contactdermatitis en de zeldzame longaandoening Hypersensitivity Pneumonitis. Er zijn geen aanwijzingen dat HDI kankerverwekkend is.Between 1984 and 2006, Ministry of Defence personnel maintained American equipment at the so-called POMS sites (POMS stands for Prepositioned Organizational Materiel Storage) in the Netherlands. They worked with several materials, including Chemical Agent Resistant Coating (CARC), a protective top coating for army vehicles. It is possible that workers were exposed to components of CARC during maintenance activities. Hexamethylene di-isocyanate, or HDI, is an important ingredient of this coating and has hazardous properties. The risk of becoming sick increases with the intensity, frequency and duration of exposure to HDI. Since 2019, RIVM studies whether there is scientific evidence for a relation between exposure to HDI and adverse health effects. In the first study (published in 2020), RIVM showed that occupational exposure causes adverse health effects and can cause certain diseases. The study carried out in 2021, based on the latest scientific knowledge, confirms these conclusions. No evidence was found indicating new adverse health effects due to HDI exposure. Exposure to HDI has been linked to the following diseases: different forms of asthma, inflammation of the mucous membranes of the nose and eye, contact dermatitis, and the rare lung disorder Hypersensitivity Pneumonitis. There are no indications that HDI is carcinogenic.Ministerie van Defensi

    Blootstelling aan en toxiciteit van methyl-, ethyl- en propylparabeen : Een literatuurreview met een focus op hormoonverstorende eigenschappen

    No full text
    Parabenen zijn stoffen die als conserveermiddel in verschillende consumentenproducten kunnen worden gebruikt, zoals persoonlijke verzorgingsproducten, voedsel en medicijnen. Ze gaan de groei van schimmels en bacteriën tegen. Parabenen worden er van verdacht dat ze een hormoonverstorende werking hebben. Hormoonverstorende stoffen kunnen de hormoonhuishouding in de war brengen. Het RIVM heeft in een literatuurstudie voor de drie meest gebruikte parabenen (methyl-, ethyl- en propylparabeen) onderzocht of deze als een hormoonverstorende stof beschouwd kunnen worden. De beschikbare gegevens uit dierstudies die in de literatuur zijn beschreven, leveren echter onvoldoende informatie om hierover een conclusie te trekken. In de studie is ook bekeken of de mogelijke hormoonverstorende effecten zijn meegenomen in de wettelijke beoordelingskaders die van toepassing zijn. Omdat er onvoldoende gegevens zijn, is dat niet het geval bij de huidige risicobeoordeling. De blootstelling door persoonlijke verzorgingsproducten is behoorlijk goed onderzocht en lijkt in het algemeen het meest aan de totale blootstelling bij te dragen. De blootstelling vanuit voedsel blijkt verwaarloosbaar. Voor een acceptabele, eerste schatting van de blootstelling vanuit medicijnen is te weinig informatie beschikbaar. Uit de studie blijkt verder dat de mate waarin mensen aan de afzonderlijke parabenen worden blootgesteld naar schatting lager lijkt te zijn dan de hoeveelheid waarbij een gezondheidseffect kan worden verwacht. Voor deze blootstellingsschattingen zijn veiligheidshalve zeer ongunstige aannames gebruikt. In de praktijk worden mensen echter aan een combinatie van verschillende stoffen blootgesteld. Het is nog onduidelijk of en hoe deze gecombineerde blootstelling aan de verschillende parabenen meegenomen kan worden in de risicobeoordeling. Om hiaten in de kennis te vullen adviseert het RIVM om aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijk hormoonverstorende werking van de parabenen en de blootstellingsschatting te verfijnen. Hiervoor worden aanbevelingen aangereikt. Parabens inhibit the growth of fungi and bacteria and, as such, are substances that can be used as preservatives in a variety of consumer products, such as personal care products, food and medicines. Parabens, however, are suspected of having an endocrine-disrupting effect. Endocrine-disrupting substances can disturb the hormonal system. On the basis of a literature review, RIVM has investigated whether the three most commonly-used parabens (methyl-, ethyl- and propylparaben) can be considered as endocrine-disrupting substances. However, the available data from animal studies described in the literature do not provide sufficient information to be able to reach this conclusion. This report also examines whether the possible endocrine-disrupting effects are included in the applicable legal assessment frameworks. Because there are insufficient data, this is not the case within the current risk assessment. Exposure via personal care products has been examined in some detail and generally seems to be the greatest contributor to total exposure. Exposure via food appears to be negligible. Too little information is available for an acceptable estimate of exposure via medicines. The report also shows that the extent to which people are exposed to the individual parabens appears to be lower than the level at which a health effect can be expected. For safety reasons, exposure assessments have been performed with very unfavourable assumptions. However, in practice, people are exposed to a combination of substances. It is still unclear whether and how combined exposure to individual parabens can be included in risk assessment. In order to fill the knowledge gaps, RIVM recommends that additional research should be undertaken into the possible endocrine-disrupting effect of parabens and refinement of the exposure assessment methods. Recommendations for this are provided. NVW

    Adverse health effects and diseases caused by chromium-6. Second update of the scientific literature

    No full text
    Tussen 1984 en 2006 hebben werknemers van Defensie op de zogenoemde POMS-locaties (Prepositioned Organizational Materiel Storage) in Nederland Amerikaans materieel onderhouden. Hierbij kon chroom-6 vrijkomen, dat vooral in de grondverf van het materieel zat. Chroom-6 heeft schadelijke eigenschappen waardoor mensen ziek kunnen worden als ze eraan worden blootgesteld. De kans om ziek te worden is groter naarmate iemand meer, vaker of langer aan chroom-6 is blootgesteld. In 2018 bracht het RIVM een overzicht uit van de schadelijke gezondheidseffecten en ziekten die kunnen worden veroorzaakt als mensen tijdens hun werk aan chroom-6 blootstaan. Dit overzicht wordt regelmatig geactualiseerd om nieuwe wetenschappelijke kennis mee te nemen. De kwaliteit en inhoud van de relevante nieuwe studies wordt met externe experts geëvalueerd. De eerste actualisatie verscheen in 2020. In deze tweede actualisatie (2021) worden de eerdere conclusies bevestigd. Er zijn geen nieuwe schadelijke gezondheidseffecten of ziekten in relatie tot blootstelling aan chroom-6 aangetoond. Beroepsmatige blootstelling aan chroom-6 kan de volgende ziekten veroorzaken: longkanker, neus- en neusbijholtekanker, chronische longziekten, chroom-6-gerelateerde allergische astma en rhinitis, allergisch contacteczeem en perforatie van het neustussenschot door chroomzweren. Beroepsmatige blootstelling aan chroom-6 wordt ervan verdacht strottenhoofdkanker en maagkanker te kunnen veroorzaken (wat betekent: er is beperkt wetenschappelijk bewijs). De actuele lijst met ziekten en schadelijke gezondheidseffecten staat op www.rivm.nl/chroom6/ziektelijst.Between 1984 and 2006, Ministry of Defence personnel maintained American equipment at the so-called POMS sites (POMS stands for Prepositioned Organizational Materiel Storage) located in the Netherlands. They may have been exposed at the workplace to chromium-6 which was primarily contained in the primer used to paint the equipment. The risk of developing diseases is greater the more, the more often, and/or the longer a person is exposed. In 2018, RIVM published an overview of the health effects and diseases which can be caused by chromium-6. This overview is updated regularly to include the latest scientific knowledge. The quality and findings of the relevant new studies are evaluated in consultation with external experts. The first update was published in 2020. The second update performed in 2021 confirms the conclusions that were drawn before. New scientific studies do not provide evidence for additional adverse health effects in relation to chromium-6 exposure. Exposure to chromium-6 at the workplace may cause the following diseases: lung cancer, nasal and paranasal sinus cancer, chronic lung diseases, chromium 6-related allergic asthma and rhinitis, allergic contact dermatitis and perforation of the nasal septum due to chromium ulcers. Chromium-6 is suspected to cause stomach cancer and laryngeal cancer in humans (which means: there is limited evidence). The current list of diseases and adverse health effects can be found at https://www.rivm.nl/en/chromium-vi-carc.Ministerie van Defensi

    Review on butylparaben: exposure, toxicity and risk assessment : With a focus on endocrine disrupting properties and cumulative risk assessment

    No full text
    Butylparabeen wordt als conserveermiddel gebruikt omdat het de groei van schimmels en bacteriën tegengaat, bijvoorbeeld in persoonlijke verzorgingsproducten. Maar butylparabeen wordt, net als andere parabenen, ervan verdacht een hormoonverstorende werking te hebben. Hormoonverstorende stoffen kunnen de hormoonhuishouding in het menselijk lichaam in de war brengen. Het RIVM kan nog niet bepalen of butylparaben daadwerkelijk als hormoonverstorende stof moet worden beschouwd. Vanwege de waarschijnlijk geringe mate waarin consumenten worden blootgesteld en de huidige informatie over gezondheidseffecten, lijkt er geen reden tot bezorgdheid te zijn. Aanvullend onderzoek is nodig om de onzekerheden in deze conclusie te verkleinen. Persoonlijke verzorgingsproducten zijn de belangrijkste bron van de totale berekende hoeveelheid butylparaben waar consumenten in aanraking mee komen. Bij deze berekening is veiligheidshalve uitgegaan van ongustige situaties. Ook zijn er aanwijzingen dat deze producten tegenwoordig veel minder vaak parabenen bevatten. Er is geen relevante informatie beschikbaar om de blootstelling via geneesmiddelen te kunnen schatten. De inname via voedsel speelt geen rol, onder andere omdat het gebruik als toevoeging in levensmiddelen of in materialen waar voedsel mee in contact kan komen, zoals verpakkingen, in Europa is verboden. Veel studies over de eigenschappen van butylparabeen laten zien dat het een hormoongerelateerde werking heeft, of duiden erop dat butylparabeen een hormoonverstorende stof is. Of deze gegevens voldoende bewijs leveren dat butylparabeen daadwerkelijk een hormoonverstorende stof is, zullen experts verder moeten onderzoeken. Zij toetsen dan of de stof aan criteria voldoet die recentelijk voor hormoonverstorende stoffen zijn opgesteld. Het kan ook zijn dat aanvullend bewijs nodig is. Voor de risicobeoordeling van butylparaben zijn er onzekerheden. De huidige berekende blootstelling is zeer waarschijnlijk te hoog. Daarnaast wordt mogelijk onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen effecten bij mensen en bij proefdieren

    Review over butylparabeen: blootstelling, toxiciteit en risicobeoordeling : Met een focus op hormoonverstorende eigenschappen en cumulatieve risicobeoordeling

    No full text
    Butylparabeen wordt als conserveermiddel gebruikt omdat het de groei van schimmels en bacteriën tegengaat, bijvoorbeeld in persoonlijke verzorgingsproducten. Maar butylparabeen wordt, net als andere parabenen, ervan verdacht een hormoonverstorende werking te hebben. Hormoonverstorende stoffen kunnen de hormoonhuishouding in het menselijk lichaam in de war brengen. Het RIVM kan nog niet bepalen of butylparaben daadwerkelijk als hormoonverstorende stof moet worden beschouwd. Vanwege de waarschijnlijk geringe mate waarin consumenten worden blootgesteld en de huidige informatie over gezondheidseffecten, lijkt er geen reden tot bezorgdheid te zijn. Aanvullend onderzoek is nodig om de onzekerheden in deze conclusie te verkleinen. Persoonlijke verzorgingsproducten zijn de belangrijkste bron van de totale berekende hoeveelheid butylparaben waar consumenten in aanraking mee komen. Bij deze berekening is veiligheidshalve uitgegaan van ongustige situaties. Ook zijn er aanwijzingen dat deze producten tegenwoordig veel minder vaak parabenen bevatten. Er is geen relevante informatie beschikbaar om de blootstelling via geneesmiddelen te kunnen schatten. De inname via voedsel speelt geen rol, onder andere omdat het gebruik als toevoeging in levensmiddelen of in materialen waar voedsel mee in contact kan komen, zoals verpakkingen, in Europa is verboden. Veel studies over de eigenschappen van butylparabeen laten zien dat het een hormoongerelateerde werking heeft, of duiden erop dat butylparabeen een hormoonverstorende stof is. Of deze gegevens voldoende bewijs leveren dat butylparabeen daadwerkelijk een hormoonverstorende stof is, zullen experts verder moeten onderzoeken. Zij toetsen dan of de stof aan criteria voldoet die recentelijk voor hormoonverstorende stoffen zijn opgesteld. Het kan ook zijn dat aanvullend bewijs nodig is. Voor de risicobeoordeling van butylparaben zijn er onzekerheden. De huidige berekende blootstelling is zeer waarschijnlijk te hoog. Daarnaast wordt mogelijk onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen effecten bij mensen en bij proefdieren.Butylparaben is used as a preservative because it inhibits the growth of fungi and bacteria in, for example, personal care products. However, butylparaben, just like other parabens, is suspected of having endocrine-disrupting properties or, to put it another way, of being an endocrine disruptor. Endocrine disruptors can compromise the hormonal system in the human body. As yet, RIVM has been unable to determine whether butylparaben must actually be considered an endocrine disruptor. Because of the likely limited extent to which consumers are exposed to butylparaben and the information currently available about its effect on health, there does not appear to be any reason for concern. Additional research is needed to reduce any uncertainties in this conclusion. Personal care products are the most significant source of the total calculated amount of butylparaben with which consumers come into contact. For safety's sake, this calculation is based on worst-case scenarios. There are also indications that such products are far less likely to contain parabens these days. There is no relevant information available for estimating exposure via medicines. Intake via food does not play a role in exposure because, among other reasons, butylparaben's use as an additive in foods or in food contact materials, such as packaging, is forbidden in Europe. Many studies on the properties of butylparaben show that it has an endocrine-related action or suggest that it is an endocrine disruptor. Experts will have to discuss further whether the data in question yields sufficient evidence to actually classify butylparaben is an endocrine disruptor. They will test whether the substance meets the criteria recently drawn up for endocrine disruptors. Additional evidence may also be necessary. The risk assessment of butylparaben entails uncertainties. It is highly likely that the current calculated exposure is higher than is actually the case and, moreover, it is possible that the differences between the effects on humans and the effects on laboratory animals are not being taken sufficiently into account.NVW
    corecore