13 research outputs found

    De assessment procedure voor buitenlandse artsen: een balans na 7 jaar

    No full text
    Doelstelling: in 2001 werd het ministerie van VWS vanwege de motie Hermann in de Tweede Kamer gedwongen om de verantwoordelijkheid te nemen voor aanvullende scholing voor buitenlandse artsen (van buiten de EER). Het ministerie van VWS en de 8 medische faculteiten werkten gedurende bijna 5 jaar samen ten einde een assessment procedure voor buitenlandse artsen te ontwikkelen. De nieuwe procedure trad in december 2005 in werking. Resultaten: Op grond van de toelatingen van buitenlandse artsen tot medische opleidingen voor en na de invoering van de assessment procedure is een vergelijking gemaakt. Gebleken is dat na de invoering van de assessment procedure een groot aantal buitenlandse artsen niet deelneemt aan de assessment. Van degenen die wel deelnemen aan de assessment is inschrijving voor aanvullende medische opleidingen beperkt. De achterliggende redenen voor de geringe doorstroom zijn kwestieus. Na 7 jaar ervaring te hebben opgedaan met de assessment procedure kan vastgesteld worden dat de bereikte resultaten haaks staan op de intentie achter de motie Hermann van de Tweede Kamer. Discussie: Na zeven jaar ervaring met de assessment procedure is het aantal kinderziekten rondom de procedure nog niet overwonnen. De voorbereidingsmogelijkheden op de AKV-toets zijn nog steeds niet structureel geregeld. Een fors aantal buitenlandse artsen neemt niet deel aan de (AKV van de) assessment procedure. Daarnaast valt een aantal deelnemers af tijdens of na afsluiting van de assessment procedure. Het presenteren van de Nederlandse assessment procedure als een voorbeeld dat navolging verdient in andere EER-landen is vooralsnog prematuur. * Met dank aan prof. dr. J.R.E. Haalboom (UMC Utrecht), Prof. dDoelstelling: in 2001 werd het ministerie van VWS vanwege de motie Hermann in de Tweede Kamer gedwongen om de verantwoordelijkheid te nemen voor aanvullende scholing voor buitenlandse artsen (van buiten de EER). Het ministerie van VWS en de 8 medische faculteiten werkten gedurende bijna 5 jaar samen ten einde een assessment procedure voor buitenlandse artsen te ontwikkelen. De nieuwe procedure trad in december 2005 in werking. Resultaten: Op grond van de toelatingen van buitenlandse artsen tot medische opleidingen voor en na de invoering van de assessment procedure is een vergelijking gemaakt. Gebleken is dat na de invoering van de assessment procedure een groot aantal buitenlandse artsen niet deelneemt aan de assessment. Van degenen die wel deelnemen aan de assessment is inschrijving voor aanvullende medische opleidingen beperkt. De achterliggende redenen voor de geringe doorstroom zijn kwestieus. Na 7 jaar ervaring te hebben opgedaan met de assessment procedure kan vastgesteld worden dat de bereikte resultaten haaks staan op de intentie achter de motie Hermann van de Tweede Kamer. Discussie: Na zeven jaar ervaring met de assessment procedure is het aantal kinderziekten rondom de procedure nog niet overwonnen. De voorbereidingsmogelijkheden op de AKV-toets zijn nog steeds niet structureel geregeld. Een fors aantal buitenlandse artsen neemt niet deel aan de (AKV van de) assessment procedure. Daarnaast valt een aantal deelnemers af tijdens of na afsluiting van de assessment procedure. Het presenteren van de Nederlandse assessment procedure als een voorbeeld dat navolging verdient in andere EER-landen is vooralsnog prematuur

    Buitenlandse artsen in Nederland

    No full text
    This thesis is about International Medical Graduates or foreign doctors, trained outside the European Economic Area, who settle permanently in the Netherlands. From the early nineties the number of foreign doctors residing in the Netherlands either as refugees or as partners/spouses of Dutch citizens has risen steadily. Foreign doctors who wish to practise medicine in the Netherlands must obtain a declaration of professional competence, issued by the Department of Public Health, Welfare and Sports (VWS). A considerable number of foreign doctors received negative decisions by the Health Department. They were not allowed to practise medicine in the Netherlands. As a result, from the mid nineties, a growing number of foreign doctors applied to the medical faculties for admission as medical students in order to obtain a Dutch medical degree. Therefore, in 1995, it was decided to institute the Committee Influx Foreign Doctors (CIBA), a central placing committee. Between 1996 and 2007 the CIBA has processed over a 1000 admission requests. Until 2002, in spite of the imminent shortage of doctors, the Department of Health had done little to enhance the use of the expertise brought in by the foreign doctors for the benefit of Dutch society. The focus of this investigation has been: 1. How is it guaranteed that foreign doctors meet the medical quality standards (knowledge, skills, attitude), or how is the assessment of these qualities measured. And 2. After obtaining permanent residency in the Netherlands, do foreign doctors have access to the profession for which they had qualified before in their country of origin or another non-EEA country? Late 2001 the Department of Health and the medical schools were stimulated to cooperate in order to improve the additional training programmes for foreign doctors. It led to the new assessement procedure for foreign doctors that came into force in December 2005. This thesis contains two reports on the medical careers of foreign doctors. These investigations showed that nearly all foreign doctors had managed to find jobs as doctors in the Netherlands after their graduation. To the question which had hindered them most in their medical careers many reported that the Dutch language was their main obstacle. A comparative study into the policies towards medical doctors in ten EEA-countries shows that there are enormous differences between the European countries. The most important difference is that in Denmark, Norway and Sweden one medical school per country organises additional training programmes for non-EEA doctors on special request by their Departments of Health. Another large difference is the duration of the additional training programmes. The study reveals that the participating EEA-countries are largely unaware of the assessment procedures regarding non-EEA doctors in other countries. The study offers a preview of the preconditions of a successful implementation of the new assessment procedure. New pitfalls are the lack of preparatory courses (Dutch as a second language, Medical Dutch, English, computer skills), the high costs of the assessment procedure and the lack of any link between the procedure candidates with a university. As yet it is not clear whether in the future local social services will allow foreign doctors to study while receiving social benefits. An evaluation study into the effects of the assessment procedure is recommended

    The assessment procedure for International Medical Graduates: an appraisal after 7 years.

    No full text
    Doelstelling: in 2001 werd het ministerie van VWS vanwege de motie Hermann in de Tweede Kamer gedwongen om de verantwoordelijkheid te nemen voor aanvullende scholing voor buitenlandse artsen (van buiten de EER). Het ministerie van VWS en de 8 medische faculteiten werkten gedurende bijna 5 jaar samen ten einde een assessment procedure voor buitenlandse artsen te ontwikkelen. De nieuwe procedure trad in december 2005 in werking. Resultaten: Op grond van de toelatingen van buitenlandse artsen tot medische opleidingen voor en na de invoering van de assessment procedure is een vergelijking gemaakt. Gebleken is dat na de invoering van de assessment procedure een groot aantal buitenlandse artsen niet deelneemt aan de assessment. Van degenen die wel deelnemen aan de assessment is inschrijving voor aanvullende medische opleidingen beperkt. De achterliggende redenen voor de geringe doorstroom zijn kwestieus. Na 7 jaar ervaring te hebben opgedaan met de assessment procedure kan vastgesteld worden dat de bereikte resultaten haaks staan op de intentie achter de motie Hermann van de Tweede Kamer. Discussie: Na zeven jaar ervaring met de assessment procedure is het aantal kinderziekten rondom de procedure nog niet overwonnen. De voorbereidingsmogelijkheden op de AKV-toets zijn nog steeds niet structureel geregeld. Een fors aantal buitenlandse artsen neemt niet deel aan de (AKV van de) assessment procedure. Daarnaast valt een aantal deelnemers af tijdens of na afsluiting van de assessment procedure. Het presenteren van de Nederlandse assessment procedure als een voorbeeld dat navolging verdient in andere EER-landen is vooralsnog prematuur. * Met dank aan prof. dr. J.R.E. Haalboom (UMC Utrecht), Prof. dDoelstelling: in 2001 werd het ministerie van VWS vanwege de motie Hermann in de Tweede Kamer gedwongen om de verantwoordelijkheid te nemen voor aanvullende scholing voor buitenlandse artsen (van buiten de EER). Het ministerie van VWS en de 8 medische faculteiten werkten gedurende bijna 5 jaar samen ten einde een assessment procedure voor buitenlandse artsen te ontwikkelen. De nieuwe procedure trad in december 2005 in werking. Resultaten: Op grond van de toelatingen van buitenlandse artsen tot medische opleidingen voor en na de invoering van de assessment procedure is een vergelijking gemaakt. Gebleken is dat na de invoering van de assessment procedure een groot aantal buitenlandse artsen niet deelneemt aan de assessment. Van degenen die wel deelnemen aan de assessment is inschrijving voor aanvullende medische opleidingen beperkt. De achterliggende redenen voor de geringe doorstroom zijn kwestieus. Na 7 jaar ervaring te hebben opgedaan met de assessment procedure kan vastgesteld worden dat de bereikte resultaten haaks staan op de intentie achter de motie Hermann van de Tweede Kamer. Discussie: Na zeven jaar ervaring met de assessment procedure is het aantal kinderziekten rondom de procedure nog niet overwonnen. De voorbereidingsmogelijkheden op de AKV-toets zijn nog steeds niet structureel geregeld. Een fors aantal buitenlandse artsen neemt niet deel aan de (AKV van de) assessment procedure. Daarnaast valt een aantal deelnemers af tijdens of na afsluiting van de assessment procedure. Het presenteren van de Nederlandse assessment procedure als een voorbeeld dat navolging verdient in andere EER-landen is vooralsnog prematuur

    Ombudsman Personeel: Aanwinst voor het Hoger Onderwijs

    No full text
    De functie van Ombudsman Personeel is in het hoger onderwijs nog vrij onbekend. In dit artikel belichten wij de taken, bevoegdheden en resultaten van deze ombudsman. Verdient de functie van Ombudsman Personeel grotere bekendheid? Of anders gezegd, in hoeverre heeft een ho-instelling baat bij de aanstelling van een Ombudsman Personeel

    Handleiding voor onderwijs in heterogene groepen. AGO (Adaptief Groeps Onderwijs): een werkwijze die met alle leerlingen rekening houdt. Met voorbeelden uit de wiskunde.

    Get PDF
    Deze handleiding is bedoeld voor docenten die werken met heterogene klassen in de eerste fase van het voortgezet onderwijs. De voorbeelden zijn ontleend aan het wiskunde-onderwijs. Centraal staat een model voor co-operatief leren: het model Adaptief Groeps Onderwijs(AGO). Het AGO-model is in de klassenpraktijk beproefd bij wiskunde en geschiedenis. De hoofdconclusie van deze onderzoekingen is positief. Het AGO-model is uitvoerbaar en effectief gebleken. De leereffecten zijn significant en betekenisvol voor de praktijk. Het AGO-model blijkt een haalbaar en effectief alternatief voor de eerste fase voortgezet onderwijs

    La coopération internationale en Afrique. Compte rendu des journées d'études tenues à Mogadiscio du 14 au 16 janvier 1960

    Get PDF
    Questo volume contiene gli atti del Convegno di Studi su "La cooperazione internazionale in Africa", che ha avuto luogo a Mogadiscio dal 14 al 16 gennaio 1960, in occasione dell'inaugurazione della sede dell'Istituto Universitario della Somalia.Buuggan waxaa ku urursan qoraalladii sherweynha daraasaadka ku saabsan "Iskaashiga Caalamiga ee Afrika" oo lagu qabtay Moqdisho 14-16 Jennayo 1960, munaasabada daahfurka Machadka Jaamacadda. Soomaaliya.This volume contains the proceedings of the Congress of Studies on "International cooperation in Africa"​​, which took place in Mogadishu on 14th-16th January 1960 on the occasion of the inauguration of the headquarters of the University of Somalia

    Project “Interne Differentiatie Wiskunde 12-16” (ID 12-16/SVO-project 0647)

    No full text
    Dit project betreft het onderzoek naar de implementatie en effecten van een nieuw programma voor wiskundeonderwijs voor leerlingen van 12-16 jaar: ‘Wiskunde voor iedereen’. Kenmerkend voor dit nieuwe wiskundeonderwijs is dat leerlingen - onder begeleiding van de leraar- in heterogene klassen en in heterogene subgroepen samenwerken aan de oplossing van wiskundige problemen. Het didactisch concept is gebaseerd op de theorie van Freudenthal en de uitwerking in concreet curriculummateriaal is gerealiseerd door de projectgroep voor de leerplanontwikkeling ‘Wiskunde 12-16’ van de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO). Het onderzoek is uitgevoerd in 3 projectscholen en 2 vergelijkingsscholen. In totaal deden 33 klassen en 763 leerlingen mee aan het onderzoek

    Aspects of Somali Literature in European Languages

    Get PDF
    The author analyses some aspects of Somali literature written directy or later translated into European languages.Qoraagu wuxuu wax ka baarayaa suugaanta soomaaliyeed ee si tooska ah loo qoray ama marka dambe loo tarjumay afafka reer galbeed.L'autore analizza alcuni aspetti della letteratura somala scritta direttamente o poi tradotta nelle diverse lingue europee.Thomas Labahn (ed.

    Effecten van een curriculum-innovatie in het voortgezet onderwijs bij wiskunde.

    Get PDF
    Dit artikel betreft een vergelijkend onderzoek naar de effecten van een curriculuminnovatie volgens het model Adaptief Groepsonderwijs (AGO-model). Het onderzoek is uitgevoerd in de tweede klas van het voortgezet onderwijs bij wiskunde. Daarbij waren 23 klassen en 572 betrokken. Het AGO-model blijkt een positief effect te hebben op de leerresultaten van de leerlingen. De leereffecten zijn statistisch significant en betekenisvol voor de praktijk

    Adaptief GroepsOnderwijs 12-16 (AGO 12-16, SVO-project)

    No full text
    Het doel van dit onderzoek was de ontwikkeling en evaluatie van een wiskunde curriculum, bedoeld voor heterogene groepen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Wiskunde curricula houden doorgaans weinig rekening met de verschillende begaafdheden en capaciteiten van leerlingen in heterogene klassen. Om in deze situatie verandering te brengen, werd een wiskunde curriculum met adaptieve kwaliteiten ontwikkeld. Het project draagt de naam Adaptief GroepsOnderwijs 12-16 (AGO 12-16); de cijfers verwijzen naar de beoogde leeftijdsgroep). Het evaluatieonderzoek verliep in twee fasen. Gedurende de eerste fase werd het nieuw ontwikkelde materiaal gebruikt in twee scholen, waarbij de nadruk lag op de uitvoerbaarheid van het materiaal. Ervaringen opgedaan tijdens de implementatie van het curriculum leiden tot verbeteringen van het materiaal. In de tweede fase van het project lag de nadruk op de effectiviteit van het curriculum. Het aantal scholen dat deelnam aan het onderzoek werd uitgebreid. In de experimentele of project conditie namen vier scholen deel (met negen leraren en vijftien klassen) en in de vergelijkingsconditie waren dat twee scholen (met vier leraren en acht klassen). In het onderzoek waren 572 leerlingen betrokken. De leraren in de project conditie ontvingen een training in het omgaan met het nieuwe materiaal. Leraren in de vergelijkingsconditie werkten met een bestaande methode op de voor hen gebruikelijke wijze. Het AGO-model, dat ten grondslag ligt aan het nieuwe wiskunde curriculum, combineert aspecten van coöperatief leren en adaptieve instructie. Het model bevat de volgende zes fasen, die in het onderzoek werden afgesloten met een eindtoets. Fases van het AGO-model: 1. Klassikale introductie 2. Samenwerken in kleine heterogene groepen aan de kern 3. Diagnostische toets 4. Alternatieve leerroutes afhankelijk van resultaten op de diagnostische toets. Deze verschillende routes zijn: a) individueel werk met de mogelijkheid andere leerlingen te raadplegen en te helpen b) het werken in een remediërende groep, die begeleid wordt door de leraar 5. Individueel werk in heterogene groepen met de mogelijkheid elkaar te raadplegen en te helpen 6. Klassikale afsluiting en evaluatie Een bestaande wiskunde methode werd qua fasering aangepast volgens het AGO-model. Het onderzoeksdesign is te typeren als een pretest-posttest design. Vier scholen met 15 klassen voerden het nieuwe curriculum uit, terwijl twee scholen met 8 klassen functioneerden als controlegroep. De leraren uit de controle-conditie werkten met de bestaande methode op de voor hen gebruikelijke wijze. De wiskundige inhoud van beide curricula was exact identiek. De belangrijkste veronderstelling die aan het onderzoek ten grondslag ligt, is dat de uitvoering van het experimentele curriculum leidt tot betere leerresultaten
    corecore