15 research outputs found

    De Lier, Blaker (1376) 20070062 Rapportage IVO-P De Lier, Blaker - versie 1.2

    No full text
    In september 2020 heeft Transect b.v. een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd aan de Blaker in De Lier (gemeente Westland). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om herverkaveling toe te passen en nieuwe tuinbouwbedrijven te ontwikkelen op een aantal percelen aan de Blaker. De inrichting hiervan is nog niet bekend. Wel worden vooraf wijzigingen in het oppervlaktewater aangebracht. Enkele bestaande sloten worden gedempt die in noordoost-zuidwest richting over het terrein lopen. De bestaande sloot in het noorden wordt 5 meter verbreed en langs de oostzijde wordt een nieuwe watergang gegraven. De sloot in het zuiden wordt minimaal verbreed. In het bestemmingsplan heeft het plangebied een dubbelbestemming Waarde Archeologie (Glastuinbouwgebied Westland 2012). Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en groter dan 500 m2. In maart 2020 is als eerste stap in het onderzoeksproces een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek bleek een verwachting voor archeologische waarden uit de IJzertijd of Romeinse tijd in de top van de Gantel Laag en bleek in de noordelijke punt van het plangebied sprake te zijn van een erf uit tenminste het begin van de 18eeeuw. Uit het booronderzoek bleek dat in de top van de Gantel Laag geen sprake was van een vegetatiehorizont of gerijpte kleilaag die als niveau uit de IJzertijd of Romeinse tijd kan worden beschouwd. Wel werden nog sporen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd verwacht ter plaatse van het erf. Aangezien de bodemingrepen vrijwel zeker tot een verstoring van deze informatie zouden leiden, heeft de bevoegde overheid besloten dat vervolgonderzoek moest plaatsvinden in de noordelijke punt van het plangebied. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, karterende en waarderende fase (KNA 4.1, protocol 4003 Inventariserend veldonderzoek, proefsleuven), met mogelijkheid tot doorstart naar opgraven. Het onderzoek had als doel de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen door het opsporen en het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek moest, voor zover mogelijk, inzicht geven in de aard, datering, omvang, gaafheid, conservering van de mogelijk aanwezige archeologische resten. Het doel van een eventuele opgraving is het documenteren en ex situ veilig stellen van archeologische informatie die door de voorgenomen bodemingreep verloren dreigt te gaan. Echter is er geen doorstart naar opgraving uitgevoerd na overleg met de bevoegde overheid.Het proefsleuvenonderzoek heeft 5 grondsporen en 70 vondsten opgeleverd. Ook zijn drie monsters genomen. Het vondstmateriaal en de sporen dateren uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. De sporen bevonden zich in het eerste vlak, in de top van de laatmiddeleeuwse dekafzettingen (ca. 60-84 cm -Mv; ca. 1,92-2,24 m -NAP). In het tweede vlak, in de top van de Gantel Laag, zijn geen sporen aangetroffen. De aangetroffen sporen bestaan uit twee kuilen en twee sloten. Het vijfde grondspoor betreft het vlechtwerk. Deze zijn vermoedelijk te relateren aan historisch landgebruik. De sloot S.4heeft twee fasen en dateert uit de Vroege tot Midden Nieuwe Tijd, met een vermoedelijke oorsprong in de Late Middeleeuwen. De andere sporen dateren vermoedelijk uit de Midden tot Late Nieuwe Tijd.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat het plangebied in gebruik is geweest in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De vindplaats scoort voor wat betreft de fysieke kwaliteit hoog met zes punten. Er is hout bewaard gebleven, onder andere een kwetsbaar stuk vlechtwerk. De conservering van organisch materiaal is ook goed, getuige het bot. De vindplaats lijkt goed bewaard te zijn doordat deze grotendeels onder water heeft gelegen. Daarnaast is de stratigrafie intact. Inhoudelijk scoren de aangetroffen resten middelhoog met vier punten. Er zijn geen duidelijke structuren aangetroffen. De sporen geven daardoor weinig nieuwe informatie over het gebruik van het plangebied, behalve dat het in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in gebruik is geweest. De vindplaats is op basis van de KNA-waarderingssystematiek niet behoudenswaardig. Het scoort weliswaar bovengemiddeld op fysieke kwaliteit, maar benedengemiddeld op inhoudelijke kwaliteit. De sporen en structuren beperken zich tot sloten en een beschoeiing met een vlechtwerkscherm. Mogelijk vormen de sloten de begrenzing van een erf. Bij het onderzoek zijn geen resten van bebouwing uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Het hoofdgebouw van het erf bevindt zich buiten het plangebied. De noordoost zuidwest georiënteerde sloot lijkt overeen te komen met een brede watergang op de kaart van het Hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 en op het Kadastrale Minuutplan. Hierdoor lijkt ook het bijgebouw van het erf zich net ten noorden van het onderzoeksgebied te bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied. Als zodanig wordt geadviseerd het plangebied archeologisch vrij te gevenvoor de voorgenomen ontwikkelingen. De sloot S.3 loopt naar verwachting verder richting het zuidoosten en de sloot S.4 loopt verder naar het zuidwesten het onderzoeksgebied uit. Gezien een redelijk groot aantal beschoeiingspalen en een stuk vlechtwerk zijn aangetroffen in het onderzoeksgebied, is de kans groot dat deze ook in het verdere plangebied worden aangetroffen als daar bodemingrepen of verder onderzoek plaatsvinden. Gezien deze sloten al bekend zijn vanuit de historische kaarten, levert verder onderzoek waarschijnlijk weinig nieuwe informatie over het plangebied.Het proefsleuvenonderzoek betreft een steekproef. Wij attenderen erop, dat ondanks het uitgevoerde onderzoek bij grondwerkzaamheden alsnog archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Hiervoor geldt vanuit de Erfgoedwet een wettelijke verplichting om archeologische resten te melden. Dit kan via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort, dan wel via de gemeente

    De Lier, Blaker (1376) 20070062 Rapportage IVO-P De Lier, Blaker - versie 1.2

    No full text
    In september 2020 heeft Transect b.v. een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd aan de Blaker in De Lier (gemeente Westland). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om herverkaveling toe te passen en nieuwe tuinbouwbedrijven te ontwikkelen op een aantal percelen aan de Blaker. De inrichting hiervan is nog niet bekend. Wel worden vooraf wijzigingen in het oppervlaktewater aangebracht. Enkele bestaande sloten worden gedempt die in noordoost-zuidwest richting over het terrein lopen. De bestaande sloot in het noorden wordt 5 meter verbreed en langs de oostzijde wordt een nieuwe watergang gegraven. De sloot in het zuiden wordt minimaal verbreed. In het bestemmingsplan heeft het plangebied een dubbelbestemming Waarde Archeologie (Glastuinbouwgebied Westland 2012). Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en groter dan 500 m2. In maart 2020 is als eerste stap in het onderzoeksproces een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek bleek een verwachting voor archeologische waarden uit de IJzertijd of Romeinse tijd in de top van de Gantel Laag en bleek in de noordelijke punt van het plangebied sprake te zijn van een erf uit tenminste het begin van de 18eeeuw. Uit het booronderzoek bleek dat in de top van de Gantel Laag geen sprake was van een vegetatiehorizont of gerijpte kleilaag die als niveau uit de IJzertijd of Romeinse tijd kan worden beschouwd. Wel werden nog sporen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd verwacht ter plaatse van het erf. Aangezien de bodemingrepen vrijwel zeker tot een verstoring van deze informatie zouden leiden, heeft de bevoegde overheid besloten dat vervolgonderzoek moest plaatsvinden in de noordelijke punt van het plangebied. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, karterende en waarderende fase (KNA 4.1, protocol 4003 Inventariserend veldonderzoek, proefsleuven), met mogelijkheid tot doorstart naar opgraven. Het onderzoek had als doel de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen door het opsporen en het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek moest, voor zover mogelijk, inzicht geven in de aard, datering, omvang, gaafheid, conservering van de mogelijk aanwezige archeologische resten. Het doel van een eventuele opgraving is het documenteren en ex situ veilig stellen van archeologische informatie die door de voorgenomen bodemingreep verloren dreigt te gaan. Echter is er geen doorstart naar opgraving uitgevoerd na overleg met de bevoegde overheid.Het proefsleuvenonderzoek heeft 5 grondsporen en 70 vondsten opgeleverd. Ook zijn drie monsters genomen. Het vondstmateriaal en de sporen dateren uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. De sporen bevonden zich in het eerste vlak, in de top van de laatmiddeleeuwse dekafzettingen (ca. 60-84 cm -Mv; ca. 1,92-2,24 m -NAP). In het tweede vlak, in de top van de Gantel Laag, zijn geen sporen aangetroffen. De aangetroffen sporen bestaan uit twee kuilen en twee sloten. Het vijfde grondspoor betreft het vlechtwerk. Deze zijn vermoedelijk te relateren aan historisch landgebruik. De sloot S.4heeft twee fasen en dateert uit de Vroege tot Midden Nieuwe Tijd, met een vermoedelijke oorsprong in de Late Middeleeuwen. De andere sporen dateren vermoedelijk uit de Midden tot Late Nieuwe Tijd.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat het plangebied in gebruik is geweest in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De vindplaats scoort voor wat betreft de fysieke kwaliteit hoog met zes punten. Er is hout bewaard gebleven, onder andere een kwetsbaar stuk vlechtwerk. De conservering van organisch materiaal is ook goed, getuige het bot. De vindplaats lijkt goed bewaard te zijn doordat deze grotendeels onder water heeft gelegen. Daarnaast is de stratigrafie intact. Inhoudelijk scoren de aangetroffen resten middelhoog met vier punten. Er zijn geen duidelijke structuren aangetroffen. De sporen geven daardoor weinig nieuwe informatie over het gebruik van het plangebied, behalve dat het in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in gebruik is geweest. De vindplaats is op basis van de KNA-waarderingssystematiek niet behoudenswaardig. Het scoort weliswaar bovengemiddeld op fysieke kwaliteit, maar benedengemiddeld op inhoudelijke kwaliteit. De sporen en structuren beperken zich tot sloten en een beschoeiing met een vlechtwerkscherm. Mogelijk vormen de sloten de begrenzing van een erf. Bij het onderzoek zijn geen resten van bebouwing uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Het hoofdgebouw van het erf bevindt zich buiten het plangebied. De noordoost zuidwest georiënteerde sloot lijkt overeen te komen met een brede watergang op de kaart van het Hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 en op het Kadastrale Minuutplan. Hierdoor lijkt ook het bijgebouw van het erf zich net ten noorden van het onderzoeksgebied te bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied. Als zodanig wordt geadviseerd het plangebied archeologisch vrij te gevenvoor de voorgenomen ontwikkelingen. De sloot S.3 loopt naar verwachting verder richting het zuidoosten en de sloot S.4 loopt verder naar het zuidwesten het onderzoeksgebied uit. Gezien een redelijk groot aantal beschoeiingspalen en een stuk vlechtwerk zijn aangetroffen in het onderzoeksgebied, is de kans groot dat deze ook in het verdere plangebied worden aangetroffen als daar bodemingrepen of verder onderzoek plaatsvinden. Gezien deze sloten al bekend zijn vanuit de historische kaarten, levert verder onderzoek waarschijnlijk weinig nieuwe informatie over het plangebied.Het proefsleuvenonderzoek betreft een steekproef. Wij attenderen erop, dat ondanks het uitgevoerde onderzoek bij grondwerkzaamheden alsnog archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Hiervoor geldt vanuit de Erfgoedwet een wettelijke verplichting om archeologische resten te melden. Dit kan via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort, dan wel via de gemeente

    De Lier, Blaker (1376) 20070062 Rapportage IVO-P De Lier, Blaker - versie 1.2

    No full text
    In september 2020 heeft Transect b.v. een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd aan de Blaker in De Lier (gemeente Westland). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om herverkaveling toe te passen en nieuwe tuinbouwbedrijven te ontwikkelen op een aantal percelen aan de Blaker. De inrichting hiervan is nog niet bekend. Wel worden vooraf wijzigingen in het oppervlaktewater aangebracht. Enkele bestaande sloten worden gedempt die in noordoost-zuidwest richting over het terrein lopen. De bestaande sloot in het noorden wordt 5 meter verbreed en langs de oostzijde wordt een nieuwe watergang gegraven. De sloot in het zuiden wordt minimaal verbreed. In het bestemmingsplan heeft het plangebied een dubbelbestemming Waarde Archeologie (Glastuinbouwgebied Westland 2012). Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en groter dan 500 m2. In maart 2020 is als eerste stap in het onderzoeksproces een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek bleek een verwachting voor archeologische waarden uit de IJzertijd of Romeinse tijd in de top van de Gantel Laag en bleek in de noordelijke punt van het plangebied sprake te zijn van een erf uit tenminste het begin van de 18eeeuw. Uit het booronderzoek bleek dat in de top van de Gantel Laag geen sprake was van een vegetatiehorizont of gerijpte kleilaag die als niveau uit de IJzertijd of Romeinse tijd kan worden beschouwd. Wel werden nog sporen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd verwacht ter plaatse van het erf. Aangezien de bodemingrepen vrijwel zeker tot een verstoring van deze informatie zouden leiden, heeft de bevoegde overheid besloten dat vervolgonderzoek moest plaatsvinden in de noordelijke punt van het plangebied. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, karterende en waarderende fase (KNA 4.1, protocol 4003 Inventariserend veldonderzoek, proefsleuven), met mogelijkheid tot doorstart naar opgraven. Het onderzoek had als doel de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen door het opsporen en het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek moest, voor zover mogelijk, inzicht geven in de aard, datering, omvang, gaafheid, conservering van de mogelijk aanwezige archeologische resten. Het doel van een eventuele opgraving is het documenteren en ex situ veilig stellen van archeologische informatie die door de voorgenomen bodemingreep verloren dreigt te gaan. Echter is er geen doorstart naar opgraving uitgevoerd na overleg met de bevoegde overheid.Het proefsleuvenonderzoek heeft 5 grondsporen en 70 vondsten opgeleverd. Ook zijn drie monsters genomen. Het vondstmateriaal en de sporen dateren uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. De sporen bevonden zich in het eerste vlak, in de top van de laatmiddeleeuwse dekafzettingen (ca. 60-84 cm -Mv; ca. 1,92-2,24 m -NAP). In het tweede vlak, in de top van de Gantel Laag, zijn geen sporen aangetroffen. De aangetroffen sporen bestaan uit twee kuilen en twee sloten. Het vijfde grondspoor betreft het vlechtwerk. Deze zijn vermoedelijk te relateren aan historisch landgebruik. De sloot S.4heeft twee fasen en dateert uit de Vroege tot Midden Nieuwe Tijd, met een vermoedelijke oorsprong in de Late Middeleeuwen. De andere sporen dateren vermoedelijk uit de Midden tot Late Nieuwe Tijd.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat het plangebied in gebruik is geweest in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De vindplaats scoort voor wat betreft de fysieke kwaliteit hoog met zes punten. Er is hout bewaard gebleven, onder andere een kwetsbaar stuk vlechtwerk. De conservering van organisch materiaal is ook goed, getuige het bot. De vindplaats lijkt goed bewaard te zijn doordat deze grotendeels onder water heeft gelegen. Daarnaast is de stratigrafie intact. Inhoudelijk scoren de aangetroffen resten middelhoog met vier punten. Er zijn geen duidelijke structuren aangetroffen. De sporen geven daardoor weinig nieuwe informatie over het gebruik van het plangebied, behalve dat het in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in gebruik is geweest. De vindplaats is op basis van de KNA-waarderingssystematiek niet behoudenswaardig. Het scoort weliswaar bovengemiddeld op fysieke kwaliteit, maar benedengemiddeld op inhoudelijke kwaliteit. De sporen en structuren beperken zich tot sloten en een beschoeiing met een vlechtwerkscherm. Mogelijk vormen de sloten de begrenzing van een erf. Bij het onderzoek zijn geen resten van bebouwing uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Het hoofdgebouw van het erf bevindt zich buiten het plangebied. De noordoost zuidwest georiënteerde sloot lijkt overeen te komen met een brede watergang op de kaart van het Hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 en op het Kadastrale Minuutplan. Hierdoor lijkt ook het bijgebouw van het erf zich net ten noorden van het onderzoeksgebied te bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied. Als zodanig wordt geadviseerd het plangebied archeologisch vrij te gevenvoor de voorgenomen ontwikkelingen. De sloot S.3 loopt naar verwachting verder richting het zuidoosten en de sloot S.4 loopt verder naar het zuidwesten het onderzoeksgebied uit. Gezien een redelijk groot aantal beschoeiingspalen en een stuk vlechtwerk zijn aangetroffen in het onderzoeksgebied, is de kans groot dat deze ook in het verdere plangebied worden aangetroffen als daar bodemingrepen of verder onderzoek plaatsvinden. Gezien deze sloten al bekend zijn vanuit de historische kaarten, levert verder onderzoek waarschijnlijk weinig nieuwe informatie over het plangebied.Het proefsleuvenonderzoek betreft een steekproef. Wij attenderen erop, dat ondanks het uitgevoerde onderzoek bij grondwerkzaamheden alsnog archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Hiervoor geldt vanuit de Erfgoedwet een wettelijke verplichting om archeologische resten te melden. Dit kan via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort, dan wel via de gemeente
    corecore