8 research outputs found

    Reductions of greenhouse gases in 2020. An outlook for possibilities to implement policies and for effects on environment and economy

    No full text
    In de Vervolgnota Klimaatverandering is aangekondigd dat er een verkenning zal worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om in Nederland een reductie van de broeikasgassen van 1% a 2% per jaar te realiseren in de periode 2000-2020. Deze studie, uitgevoerd door ECN, RIVM en CPB, verkent de mogelijkheden om de emissies van broeikasgassen met 2% per jaar te reduceren. Hierbij ligt de nadruk op het verkennen van de mogelijkheden voor het voeren van nationaal CO2-beleid. Hiervoor zijn twee beleidspakketten (sturing en markt) uitgewerkt. De pakketten zijn beoordeeld op hun effecten op milieu en economie tegen de achtergrond van het Global Competion scenario uit de Lange termijn verkenning van het CPB. De belangrijkste conclusies zijn dat 1) voor het bereiken van vergaande CO2-reducties opties als het importeren van biomassa en de opslag van CO2 nodig zijn, 2) de macroeconomische gevolgen van een forse intensivering van het klimaatbeleid beperkt zijn en 3) de beleidspakketten tegelijkertijd tot een daling van de emissies van NOx, SO2, PM10 en VOS leidenIn the Second Memorandum on Climate Change the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment announced that a long-term climate outlook would be conducted to investigate the possibilities and costs of an extreme reduction in greenhouse gas emissions. The outlook, conducted by the Netherlands Energy Research Foundation (ECN), RIVM and the Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis (CPB), investigated the possibilities for reducing the greenhouse gas emissions by 2% per year. The study focuses on the possibilities for national policies to reduce CO2 emissions. Two policy alternatives (stiring and market) were worked out. The alternatives were assessed on their effects on the environment and economy using the Global Competition scenario developed in CPB's Long Term Outlook.The main conclusions are that: 1) in order to reach such extreme CO2-reduction options, such as the import of biomass and the capture and storage of CO2, 'backstops' are required; 2) the macro-economic impact of the policies considered is rather small and 3) the policy alternatives have, in addition, a positive effect on the emissions of NOx, SO2, PM10 and VOC.Ministerie van VROM; Directie Lucht en Energi

    [Current EU climate policy and the Netherlands]

    No full text
    Een overzicht naar de stand van zaken op het gebied van het EU-klimaatbeleid wordt gegeven en een analyse over de toegevoegde waarde daarvan voor het Nederlandse klimaatbeleid. Er wordt onderscheid gemaakt in huidig en toekomstig EU-klimaatbeleid. Het huidige beleid is reeds geimplementeerd, het toekomstige beleid zit tegen implementatie aan, waarbij de categorieen 'mature' en 'in the pipeline' worden gehanteerd als twee gradaties van 'tegen implementatie aan' zitten. De conclusie van dit rapport is dat het reeds ge6mplementeerde EU-beleid niet van groot aanvullend belang is voor het Nederlandse klimaatbeleid voor wat betreft de additionele emissiereducties in de periode tot 2010. Het beleid dat tegen implementatie aan zit biedt echter enkele EU-beleidsinstrumenten die naar verwachting wel kunnen leiden tot significante additionele emissiereducties ten opzichte van het beleid ingezet in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1, namelijk de Biofuel directive, de Renewables directive en de Europese energieheffing. Voor een aantal voorstellen (bijvoorbeeld de richtlijnen voor bio-fuels en voor WKK) is de verdeling van de voorgestelde Europese doelstelling over de individuele lidstaten van groot belang voor mogelijke additionele effecten. Voor wat betreft het instrumenteel belang lijkt het directe effect voor Nederland gering: de meeste van de genoemde maatregelen kunnen en mogen ook uitsluitend op Nederlands niveau worden ingesteld. Echter, implementatie van beleid op Europees niveau kan de haalbaarheid en acceptatie van de nationale beleidsmaatregelen mogelijk vergroten, kan in een aantal gevallen leiden tot interessante kostenbesparingen dan wel bijdragen aan totstandkoming van eerlijke concurrentieverhoudingen (een 'level playing field'). Nederland kan belangrijke kostenvoordelen halen wanneer de volgende maatregelen op Europees niveau worden ingesteld: internationale emissiehandel, verplichte inzet van bio-fuels en internationale handel in groencertificaten als onderdeel van de afspraken voor promotie van duurzame energie. Een aantal maatregelen mogen niet door een EU-lidstaat op individuele basis worden geimplementeerd, namelijk stimulering van WKK en efficiency-eisen aan apparatuur.This report supplies an overview of current EU climate policy, and analyses its added value to Dutch climate policy. A distiction is made between current policy (already implemented) and future policy (nearly implemented). Future policy is divided in categories 'mature' and 'in the pipeline', representing the more or less nearly implementation. The conclusion of this study is that already implemented EU-policy does not have much added value to Dutch policy according to direct emission reduction in the period to 2010. The nearly implementated policy however contains some policy instruments that could lead to significant additionel emission reductions compared to implemented Dutch policy: the Biofuel directive, the Renewables directive and the European energy tax. For some proposals (e.g. the biofuel- and CHP-directives) additional effects depend on the distribution of the poposed EU-target over the individual member states. Most policy instruments can be implemented on a member state leveld also, therefore EU-policy offers little instrumental benefits for the Netherlands. However, policy implementation on EU-level can improve feasibility and acceptation of national policy instruments, can laed to cost reductions or contribute to realization of a level playing field. The Nederlands can achieve interesting cost benefits when the following policy is implemented on EU-level: international emission trading, biofuel directive (obligation) and international trade in renewable energy certificates. For some measures it is not allowed to implement them on an individual EU member state basis: stimulating CHP and efficiency-constraints for electric appliances.DG

    [Current EU climate policy and the Netherlands]

    No full text
    This report supplies an overview of current EU climate policy, and analyses its added value to Dutch climate policy. A distiction is made between current policy (already implemented) and future policy (nearly implemented). Future policy is divided in categories 'mature' and 'in the pipeline', representing the more or less nearly implementation. The conclusion of this study is that already implemented EU-policy does not have much added value to Dutch policy according to direct emission reduction in the period to 2010. The nearly implementated policy however contains some policy instruments that could lead to significant additionel emission reductions compared to implemented Dutch policy: the Biofuel directive, the Renewables directive and the European energy tax. For some proposals (e.g. the biofuel- and CHP-directives) additional effects depend on the distribution of the poposed EU-target over the individual member states. Most policy instruments can be implemented on a member state leveld also, therefore EU-policy offers little instrumental benefits for the Netherlands. However, policy implementation on EU-level can improve feasibility and acceptation of national policy instruments, can laed to cost reductions or contribute to realization of a level playing field. The Nederlands can achieve interesting cost benefits when the following policy is implemented on EU-level: international emission trading, biofuel directive (obligation) and international trade in renewable energy certificates. For some measures it is not allowed to implement them on an individual EU member state basis: stimulating CHP and efficiency-constraints for electric appliances.Een overzicht naar de stand van zaken op het gebied van het EU-klimaatbeleid wordt gegeven en een analyse over de toegevoegde waarde daarvan voor het Nederlandse klimaatbeleid. Er wordt onderscheid gemaakt in huidig en toekomstig EU-klimaatbeleid. Het huidige beleid is reeds geimplementeerd, het toekomstige beleid zit tegen implementatie aan, waarbij de categorieen 'mature' en 'in the pipeline' worden gehanteerd als twee gradaties van 'tegen implementatie aan' zitten. De conclusie van dit rapport is dat het reeds ge6mplementeerde EU-beleid niet van groot aanvullend belang is voor het Nederlandse klimaatbeleid voor wat betreft de additionele emissiereducties in de periode tot 2010. Het beleid dat tegen implementatie aan zit biedt echter enkele EU-beleidsinstrumenten die naar verwachting wel kunnen leiden tot significante additionele emissiereducties ten opzichte van het beleid ingezet in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1, namelijk de Biofuel directive, de Renewables directive en de Europese energieheffing. Voor een aantal voorstellen (bijvoorbeeld de richtlijnen voor bio-fuels en voor WKK) is de verdeling van de voorgestelde Europese doelstelling over de individuele lidstaten van groot belang voor mogelijke additionele effecten. Voor wat betreft het instrumenteel belang lijkt het directe effect voor Nederland gering: de meeste van de genoemde maatregelen kunnen en mogen ook uitsluitend op Nederlands niveau worden ingesteld. Echter, implementatie van beleid op Europees niveau kan de haalbaarheid en acceptatie van de nationale beleidsmaatregelen mogelijk vergroten, kan in een aantal gevallen leiden tot interessante kostenbesparingen dan wel bijdragen aan totstandkoming van eerlijke concurrentieverhoudingen (een 'level playing field'). Nederland kan belangrijke kostenvoordelen halen wanneer de volgende maatregelen op Europees niveau worden ingesteld: internationale emissiehandel, verplichte inzet van bio-fuels en internationale handel in groencertificaten als onderdeel van de afspraken voor promotie van duurzame energie. Een aantal maatregelen mogen niet door een EU-lidstaat op individuele basis worden geimplementeerd, namelijk stimulering van WKK en efficiency-eisen aan apparatuur

    Extreme CO2-reductions: effect on the emissions of NOx, SO2, PM10 and VOC

    No full text
    In the Second Memorandum on Climate Change the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment announced to conduct a long term climate outlook in order to investigate the possibilities and costs of extreme CO2-reductions. First part of the outlook was conducted by the ECN who investigated the possibilities of a reduction of the Dutch greenhouse gas emissions by 32% in 2020 compared to 1990. Two policy alternatives (stiring and market) founded on the Global Competition scenario used in the Long Term Outlook were worked out. In order to reach such extreme CO2-reductions the ECN concluded that options such as the import of biomass and the capture and storage of CO2 (backstops) must be considered. The RIVM looked at the changes in the local emissions of NOx, SO2, PM10 and VOC as a result of the CO2-measures in two policy alternatives. The main conclusion is that with the reduction of CO2 a simultaneous reduction of these emissions is reached by 8% tot 30 %. Combining of new technologies (such as fuel cells) and backstoptechnologies offers prospects for a further reduction of these emissions up to 50% of the level compared to the existing policy.In de Vervolgnota Klimaatverandering is aangekondigd dat er een verkenning zou worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om in Nederland een reductie van de broeikasgassen van 1% a 2% per jaar te realiseren in de periode 2000-2020. Het onderzoek naar de mogelijkheden en kosten van een reductie van de broeikasgasemissies met 32% ten opzichte van het 1990 niveua is uitgevoerd door het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN). Hiervoor zijn twee beleidsvarianten (sturing en markt) gebaseerd op het Global Competion scenario uit de lange termijn verkenning uitgewerkt. De belangrijkste conclusie is dat voor het bereiken van zulke vergaande CO2-reducties opties als het importeren van biomassa en de opslag van CO2 in beeld komen. Het RIVM heeft de twee beleidsvarianten doorgerekend op hun overige milieueffecten door te kijken naar veranderingen in de locale emissies van NOx, SO2, PM10 and VOS. De belangrijkste conclusie dat een reductie van de CO2-emisies leidt tot een gelijktijdige daling van de locale emissies met 8% tot 30%. Bij combinatie van nieuwe technologieen (zoals brandstofcellen) met backstops kunnen de emissiereductie oplopen tot 50% ten opzichte van het referentiescenario

    Extreme CO2-reductions: effect on the emissions of NOx, SO2, PM10 and VOC

    No full text
    In de Vervolgnota Klimaatverandering is aangekondigd dat er een verkenning zou worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om in Nederland een reductie van de broeikasgassen van 1% a 2% per jaar te realiseren in de periode 2000-2020. Het onderzoek naar de mogelijkheden en kosten van een reductie van de broeikasgasemissies met 32% ten opzichte van het 1990 niveua is uitgevoerd door het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN). Hiervoor zijn twee beleidsvarianten (sturing en markt) gebaseerd op het Global Competion scenario uit de lange termijn verkenning uitgewerkt. De belangrijkste conclusie is dat voor het bereiken van zulke vergaande CO2-reducties opties als het importeren van biomassa en de opslag van CO2 in beeld komen. Het RIVM heeft de twee beleidsvarianten doorgerekend op hun overige milieueffecten door te kijken naar veranderingen in de locale emissies van NOx, SO2, PM10 and VOS. De belangrijkste conclusie dat een reductie van de CO2-emisies leidt tot een gelijktijdige daling van de locale emissies met 8% tot 30%. Bij combinatie van nieuwe technologieen (zoals brandstofcellen) met backstops kunnen de emissiereductie oplopen tot 50% ten opzichte van het referentiescenario.In the Second Memorandum on Climate Change the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment announced to conduct a long term climate outlook in order to investigate the possibilities and costs of extreme CO2-reductions. First part of the outlook was conducted by the ECN who investigated the possibilities of a reduction of the Dutch greenhouse gas emissions by 32% in 2020 compared to 1990. Two policy alternatives (stiring and market) founded on the Global Competition scenario used in the Long Term Outlook were worked out. In order to reach such extreme CO2-reductions the ECN concluded that options such as the import of biomass and the capture and storage of CO2 (backstops) must be considered. The RIVM looked at the changes in the local emissions of NOx, SO2, PM10 and VOC as a result of the CO2-measures in two policy alternatives. The main conclusion is that with the reduction of CO2 a simultaneous reduction of these emissions is reached by 8% tot 30 %. Combining of new technologies (such as fuel cells) and backstoptechnologies offers prospects for a further reduction of these emissions up to 50% of the level compared to the existing policy.DGM/DL

    A historical policy analysis of effects of environmental policy

    No full text
    In september 1995 heeft het RIVM de Milieubalans '95 uitgebracht. Deze geeft een beschrijving van de milieukwaliteit, die onder andere het resultaat is van eerder gerealiseerd milieubeleid. In de Milieubalans '95 is aangegeven hoe emissies van NOx, SO2 en lood naar lucht over de periode 1980-1994 zijn beinvloed door ontwikkelingen in de brandstofinzet, de energie-intensiteit en het (milieu)beleid. Daarbij is een methodiek gebruikt om de effecten en kosten van de verschillende ontwikkelingen te kwantificeren. Dit rapport beschrijft deze methodiek en geeft een uitwerking van de methodiek met een analyse van het emissieverloop voor bovengenoemde stoffen. De studie is erop gericht te komen tot een algemeen toepasbare methodiek die het effect van de verschillende ontwikkelingen op het emissieverloop kwantificeert. Bij de historische beleidsanalyse gaat het daarbij met name om het kwantificeren van de effecten en kosten van (milieu)beleid, naast de effecten van niet door het beleid gestuurde autonome ontwikkelingen. Uit ervaringen opgedaan bij de analyse naar het emissieverloop van NOx, SO2 en lood, blijkt dat de methodiek een heldere en gestructureerde aanpak biedt om de oorzaak van veranderingen in emissies en kosten te bepalen. Binnen de methodiek is gekozen voor een vaste volgorde om effecten van de ontwikkelingen te bepalen, een eventuele andere keuze is hier denkbaar.In September 1995 the RIVM published the 'Milieubalans '95'. This report describes the quality of the environment, which has resulted from earlier environmental policy. The 'Milieubalans '95' describes how emissions of NOx, SO2 and lead to air over the period 1980-1994 are influenced by developments in the use of fossil fuels, changes in energy-intensity and environmental policy. A methodology has been applied to quantify the costs and effects of the different developments. In this report the methodology is used and an analysis of the developments in the emissions of the above mentioned substances is given. This study aims at developing a generally applicable methodology that quantifies the effect of different developments on the course of emissions. The historical policy analysis especially aims at quantifying the costs and effects of (environmental) policy, in addition to the 'autonomous' developments not initiated by policy. The methodology has been shown to offer a clear and structural approach in determining the causes of changes in emissions and costs for NOx, SO2 and lead. Within the methodology a choice has been made for a fixed order and interdependence of developments. Any other choices at this point may be considered.DGM/S

    Environmental development for the medium term: climate change, acidification, eutrophication and waste disposal

    No full text
    Every two years the Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis (CPB) brings out an economic outlook for the medium term (MT scenarios), i.e. the next four years. For the 1997 MT publication the RIVM has quantified the corresponding environmental effects of these economic developments, or more specifically the effects for the environmental themes of global change, acidification, eutrophication and waste disposal. The methodological and quantitative underpinning of the environmental calculations are presented in this report, which can be considered as the environmental background document for the MT scenarios. The following main conclusions were drawn: (1) although economic growth will continue, emissions of acidifying and eutrophying substances will decrease in the coming years, while the production of waste will increase; due to more recycling, the total amount of waste to be incinerated, to be disposed of in landfills or to be discharged into the water will decrease; (2) the emissions of CO2 will continue to grow with the economy, although at a slower pace, while policy aims at a reduction of 3% in 2000 compared to 1990; (3) strong efforts will be necessary to realise the current policy objectives for the themes of acidification, eutrophication and CO2; (4) for every extra percent of economic growth in the future, there will be roughly an increase in environmental pressure of 0.5% to 1%.In november 1997 heeft het Centraal Planbureau twee nieuwe scenario's voor de middellange termijn gepubliceerd. Voor het eerst heeft het RIVM - conform de toezegging van de ministers van EZ en VROM aan de Tweede Kamer - de ontwikkeling van een aantal milieu-indicatoren bij deze MLT-scenario's berekend. Het betreft de milieuthema's klimaatverandering, verzuring, vermesting en verwijdering. Bij verzuring en vermesting is sprake van afnemende belasting van het milieu, terwijl de economie blijft groeien. De productie van afval neemt echter toe; wel blijft de groei hier ver achter bij de groei van het BBP. Door recycling en nuttige toepassing neemt de hoeveelheid te storten, te verbranden of te lozen afval af. De emissie van broeikasgassen en met name van CO2 zal ook in de toekomst blijven toenemen. Voor de budgettaire beleidsvoorbereiding biedt het behoedzame scenario een nuttig kader. Vanuit milieu-oogpunt zou het beter zijn om het gunstige scenario (met een hogere economische groei) als basis te kiezen

    Environmental development for the medium term: climate change, acidification, eutrophication and waste disposal

    No full text
    In november 1997 heeft het Centraal Planbureau twee nieuwe scenario's voor de middellange termijn gepubliceerd. Voor het eerst heeft het RIVM - conform de toezegging van de ministers van EZ en VROM aan de Tweede Kamer - de ontwikkeling van een aantal milieu-indicatoren bij deze MLT-scenario's berekend. Het betreft de milieuthema's klimaatverandering, verzuring, vermesting en verwijdering. Bij verzuring en vermesting is sprake van afnemende belasting van het milieu, terwijl de economie blijft groeien. De productie van afval neemt echter toe; wel blijft de groei hier ver achter bij de groei van het BBP. Door recycling en nuttige toepassing neemt de hoeveelheid te storten, te verbranden of te lozen afval af. De emissie van broeikasgassen en met name van CO2 zal ook in de toekomst blijven toenemen. Voor de budgettaire beleidsvoorbereiding biedt het behoedzame scenario een nuttig kader. Vanuit milieu-oogpunt zou het beter zijn om het gunstige scenario (met een hogere economische groei) als basis te kiezen.Every two years the Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis (CPB) brings out an economic outlook for the medium term (MT scenarios), i.e. the next four years. For the 1997 MT publication the RIVM has quantified the corresponding environmental effects of these economic developments, or more specifically the effects for the environmental themes of global change, acidification, eutrophication and waste disposal. The methodological and quantitative underpinning of the environmental calculations are presented in this report, which can be considered as the environmental background document for the MT scenarios. The following main conclusions were drawn: (1) although economic growth will continue, emissions of acidifying and eutrophying substances will decrease in the coming years, while the production of waste will increase; due to more recycling, the total amount of waste to be incinerated, to be disposed of in landfills or to be discharged into the water will decrease; (2) the emissions of CO2 will continue to grow with the economy, although at a slower pace, while policy aims at a reduction of 3% in 2000 compared to 1990; (3) strong efforts will be necessary to realise the current policy objectives for the themes of acidification, eutrophication and CO2; (4) for every extra percent of economic growth in the future, there will be roughly an increase in environmental pressure of 0.5% to 1%.DGM-S
    corecore