75 research outputs found

    Milieu, stiefkindje van het lokale gezondheidsbeleid? Eerste ervaringen met de gemeentelijke nota’s volksgezondheid ingevolge de Wet Collectieve Preventie.

    Get PDF
    Vanaf 1 juli 2003 zijn gemeenten verplicht een Nota Lokaal Gezondheidsbeleid te hebben vastgesteld. Dit is een uitvloeisel van een aantal beleidsveranderingen op internationaal en nationaal niveau. Op internationaal niveau is tijdens ministersconferenties besloten dat ieder land een National Environmental Health and Action Plan (NEHAP) en Local Environmental Health and Action plannen (LEHAP) moet ontwikkelen. In Nederland is er na bemoeienis van enkele milieuorganisaties een invulling voor het nationale plan gekomen, de VWS/VROM nota ‘Gezondheid en Milieu: een opmaat voor een beleidsversterking’. De acties die bedoeld zijn om de beleidsterreinen gezondheid en milieu te versterken zijn uitgewerkt in het hierbij horende ‘Actieprogramma Gezondheid en Milieu’. Als invulling voor de lokale actieplannen zijn de Nota’s Lokaal Gezondheidsbeleid aangewezen als één van de twee bestuurlijke kaders, waarin de lokale actieplannen vorm moeten krijgen. Het Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu (MNGM) heeft de Biologiewinkel ongeveer een jaar voordat gemeenten verplicht zijn een nota te hebben vastgesteld, verzocht een inventarisatie van de stand van zaken te maken. De nadruk bij deze beoordeling zou moeten liggen op de kwaliteit van deze nota’s t.a.v. milieu en het aspect burgerparticipatie. De volgende vraag staat in dit rapport centraal: In hoeverre voldoen de nota's aan de eisen, die men aan een lokaal actieplan gezondheid en milieu mag stellen? Om deze vraag te beantwoorden zijn vier onderdelen van 22 nota’s van in totaal ongeveer 30 gemeenten beoordeeld namelijk; het milieugehalte, het proces, de data en onderbouwing en het actiegehalte. Het betreft nota's, die een jaar voor de verplichte ingangsdatum reeds in een vergevorderd stadium waren, merendeels van gemeenten, die positief reageerden op het verzoek van het MNGM om commentaar te mogen leveren op de nota's. Ter controle van de representativiteit van de nota's voor alle circa 500 gemeenten, is een beperkte telefonische enquete gehouden onder gemeenten, die niet gereageerd hebben. Daaruit bleek, dat de onderzochte 22 nota's toch echt als voorlopers en 'de besten uit de klas' beschouwd moeten worden, zeker ten aanzien van het aspect burgerparticipatie. Het milieugehalte: De aandacht voor de invloed van milieufactoren op gezondheid is in de meeste nota's ver beneden de maat slechts 30% van de nota’s krijgt in deze beoordeling een voldoende voor het milieugehalte. Het gemiddelde 'rapportcijfer' voor dit onderdeel was een 3. De meeste aandacht werd nog besteed aan binnenmilieu, externe veiligheid, hygiëne in openbare gebouwen, verkeer en geluidsoverlast. Het proces: Het proces is in 60% van de nota’s met een voldoende beoordeeld. Het gemiddelde 'rapportcijfer' was een 6. Bij het opstellen van de nota’s zijn meestal meerdere partijen betrokken geweest. Veel gemeenten zijn in een vroeg stadium een samenwerkingsverband met andere gemeenten aangegaan. Tijdens een samenwerking is er vaak gezamenlijk een nota opgesteld waarna gemeenten de nota hebben aangevuld met lokale gegevens, knelpunten en daarbij horende acties. Enkele gemeenten zijn geen samenwerking aangegaan maar hebben de nota zelf opgesteld, dit is meestal het geval geweest bij de wat grotere, stedelijke gemeenten. Regionale samenwerking kan een meerwaarde opleveren, maar zou er ook toe kunnen leiden, dat aan de specifieke, lokale invulling onvoldoende aandacht wordt besteed. Van groter belang is het voeren van facetbeleid. De meeste nota's schieten op dit punt tekort, of zijn er zeer onduidelijk over. Van samenwerking met de gemeentelijke en provinciale milieudiensten is slechts in een zeer beperkt aantal nota's spraken. Bij het opstellen van de nota’s zijn meestal meerdere partijen betrokken geweest, meestal beperkt tot de gezondheidssector zelf. Naast de gemeente heeft de GGD vaak een rol gespeeld en vaak zijn partijen op het gebied van de gezondheidszorg betrokken geweest. De taak die deze partijen hebben gespeeld verschilt per gemeente, bij een aantal gemeenten is de GGD nauw bij het opstellen van de nota betrokken geweest terwijl in andere gemeenten de taak beperkt was tot het leveren van gezondheidsgegevens en de verplichte uitvoering van een aantal taken. Ook de mate van betrokkenheid van de partijen uit het veld is heel verschillend; in enkele gemeenten zijn deze partijen nauw bij het opstellen van het beleid betrokken geweest, terwijl bij andere gemeenten alleen de mening van deze partijen gepeild is door middel van schriftelijk commentaar op een concept nota. Slechts bij een paar nota's zijn milieugroepen of organisaties geraadpleegd. Burgers en bewonersgroepen worden meestal niet direct bij het totstandkomen van de nota betrokken en als de burgers d.m.v. inspraakavonden, reacties via internet etc. worden betrokken gebeurt dit vaak in een laat stadium. De data en onderbouwing: Dit onderdeel is in slechts 30% van de nota’s met een voldoende beoordeeld. Gemiddeld een 4.Op één uitzondering na is in alle nota’s een beschrijving van de gezondheidssituatie opgenomen, maar de kwaliteit van de gegevens laat in de meeste gevallen veel te wensen over. Bij deze beschrijving ontbreekt bij de helft van de nota’s iedere aandacht voor milieufactoren. Het actiegehalte: Het actiegehalte is in 50% van de nota’s met een voldoende beoordeeld. Gemiddeld een 5. In de meeste actieplannen worden duidelijke plannen beschreven waarbij de doestelling en betrokken partijen zijn aangegeven maar er wordt meestal niet aangegeven wie de verantwoordelijkheid draagt. In slechts de helft van de nota’s wordt aangegeven op welk tijdstip er een evaluatie zal plaatsvinden. Aan het einde van het rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan ter verbetering. Richtlijnen en prioriteitsstelling vanuit VWS kunnen een cultuurverandering bespoedigen. Ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten kan een sturende rol spelen. Tot slot kunnen belanghebbende burgers, bewonersgroepen en milieuorganisaties door gebruik te maken van hun inspraakrechten 'van onderop' druk uitoefenen om verbetering te bewerkstellige

    Severe depression and all-cause and cause-specific mortality in Scotland: a 20-year national cohort study

    Get PDF
    BackgroundUnderstanding cause of death in people with depression could inform approaches to reducing premature mortality.AimTo describe all-cause and cause-specific mortality for people with severe depression in Scotland, by sex, relative to the general population.MethodWe performed a retrospective cohort study, using psychiatric hospital admission data linked to death data, to identify adults (≥18 years old) with severe depression and ascertain cause-specific deaths, during 2000–2019. We estimated relative all-cause and cause-specific mortality for people with severe depression using standardised mortality ratios (SMRs), stratified by sex using the whole Scottish population as the standard.ResultsOf 28 808 people with severe depression, 7903 (27.4%) died during a median follow-up of 8.7 years. All-cause relative mortality was over three times higher than expected (SMR, both sexes combined: 3.26, 95% CI 3.19–3.34). Circulatory disease was the leading cause of death, and, among natural causes of death, excess relative mortality was highest for circulatory diseases (SMR 2.51, 2.40–2.66), respiratory diseases (SMR 3.79, 3.56–4.01) and ‘other’ causes (SMR 4.10, 3.89–4.30). Among circulatory disease subtypes, excess death was highest for cerebrovascular disease. Both males and females with severe depression had higher all-cause and cause-specific mortality than the general population. Suicide had the highest SMR among both males (SMR 12.44, 95% CI 11.33–13.54) and females (22.86, 95% CI 20.35–25.36).ConclusionPeople with severe depression have markedly higher all-cause mortality than the general population in Scotland, with relative mortality varying by cause of death. Effective interventions are needed to reduce premature mortality for people with severe depression.<br/

    Association of socioeconomic status with 30-day survival following out-of-hospital cardiac arrest in Scotland, 2011-2020

    Get PDF
    BACKGROUND AND AIMS: The aim of this study was to investigate the crude and adjusted association of socioeconomic status with 30-day survival after out-of-hospital cardiac arrest (OHCA) in Scotland and to assess whether the effect of this association differs by sex or age.METHODS: This is a population-based, retrospective cohort study, including non-traumatic, non-Emergency Medical Services witnessed patients with OHCA where resuscitation was attempted by the Scottish Ambulance Service, between April 1, 2011 and March 1, 2020. Socioeconomic status was defined using the Scottish Index of Multiple Deprivation (SIMD). The primary outcome was 30-day survival after OHCA. Crude and adjusted associations of SIMD quintile with 30-day survival after OHCA were estimated using logistic regression. Effect modification by age and sex was assessed by stratification.RESULTS: Crude analysis showed lower odds of 30-day survival in the most deprived quintile relative to least deprived (OR 0.74, 95%CI 0.63-0.88). Adjustment for age, sex and urban/rural residency decreased the relative odds of survival further (OR 0.56, 95%CI 0.47-0.67). The strongest association was observed in males &lt; 45 years old. Across quintiles of increasing deprivation, evidence of decreasing trends in the proportion of those presenting with shockable initial cardiac rhythm, those receiving bystander cardiopulmonary resuscitation and 30-day survival after OHCA were found.CONCLUSIONS: Socioeconomic status is associated with 30-day survival after OHCA in Scotland, favouring people living in the least deprived areas. This was not explained by confounding due to age, sex or urban/rural residency. The strongest association was observed in males &lt; 45 years old.</p

    Incidence, characteristics and outcomes of out-of-hospital cardiac arrests in patients with psychiatric illness:A systematic review

    Get PDF
    AIM: To conduct a systematic literature review of the existing evidence on incidence, characteristics and outcomes after out-of-hospital cardiac arrest (OHCA) in patients with psychiatric illness. METHODS: We searched Embase, Medline, PsycINFO and Web of Science using a comprehensive electronic search strategy to identify observational studies reporting on OHCA incidence, characteristics or outcomes by psychiatric illness status. One reviewer screened all titles and abstracts, and a second reviewer screened a random 10%. Two reviewers independently performed data extraction and quality assessment. RESULTS: Our search retrieved 11,380 studies, 10 of which met our inclusion criteria (8 retrospective cohort studies and two nested case-control studies). Three studies focused on depression, whilst seven included various psychiatric conditions. Among patients with an OHCA, those with psychiatric illness (compared to those without) were more likely to have: an arrest in a private location; an unwitnessed arrest; more comorbidities; less bystander cardiopulmonary resuscitation; and an initial non-shockable rhythm. Two studies reported on OHCA incidence proportion and two reported on survival, showing higher risk, but lower survival, in patients with psychiatric illness. CONCLUSION: Psychiatric illness in relation to OHCA incidence and outcomes has rarely been studied and only a handful of studies have reported on OHCA characteristics, highlighting the need for further research in this area. The scant existing literature suggests that psychiatric illness may be associated with higher risks of OHCA, unfavourable characteristics and poorer survival. Future studies should further investigate these links and the role of potential contributory factors such as socioeconomic status and comorbidities
    • …
    corecore