66 research outputs found

    Oospore populations of Peronospora viciae : quantification, germinability and survival

    Get PDF
    Peronospora viciae causes downy mildew on pea, field and broad bean. Two pathogens can be distinguished, P. viciae f.sp. pisi on pea (Pisum sativum) and P. viciae f. sp. fabae on field and broad bean (Vicia faba). These pathogens form resting spores, called oospores, in their host plant tissue. The oospores infest the soil after decomposition of the surrounding plant tissue and are the means by which the pathogens survive in the absence of host plants. In the present thesis aspects of the population biology of the oospores were investigated. Numbers of oospores were determined by extraction from plant tissue or soil. A vital stain test and a germination assay were used to assess viability and germinability of oospore populations. Monoconidial isolates of the two pathogens were able to produce oospores in monoculture and thus both pathogens are homothallic. P. viciae f.sp. pisi had a minimum temperature of about 10°C for oospore production and P. viciae f.sp. fabae below 5°C Dry-stored oospores of P. viciae f.sp. pisi germinated in water and appeared independent of an exogenous chemical stimulus for germination. Germinability of these oospores increased with oospore age up to a certain point and was related to their infectivity in a bioassay. Dry-stored oospores of P. viciae f.sp. fabae did neither germinate in water nor did they infect seedlings in a bioassay. After incorporation in field soil, oospore populations of both pathogens declined rapidly, and small, probably non-random, proportions of the original oospore populations survived for more than a year. The ability of oospores of P. viciae f.sp. pisi to germinate in water declined rapidly after incorporation in soil. Low percentages of oospores extracted from soil germinated in water, but relatively high disease incidences were obtained after inoculation of pea seeds with these oospores which suggested that soilexposed oospores become dependent on a chemical stimulus for germination. Oospores of P. viciae f.sp. fabae were infective after incubation in field soil for two years

    Biologische bestrijding van bodemschimmels in veensubstraten

    Get PDF
    Doordat steeds minder chemische middelen beschikbaar zijn voor het bestrijden van ziekten en plagen in de land- en tuinbouw is er een sterke behoefte aan alternatieve gewasbeschermingsmiddelen of – methoden. Biologische middelen gebaseerd op micro-organismen (microbiële middelen) kunnen een alternatief bieden maar de effectiviteit van deze middelen is over het algemeen minder goed dan die van chemische middelen. Zo valt de werkzaamheid van biologische middelen tegen bodemziekten over het algemeen tegen. In dit onderzoek is daarom getoetst of een nieuwe methode de effectiviteit van microbiële middelen tegen wortelziekten in potgrond kan verhogen. Zaaigrond werd beënt met een stam van Gliocladium sp. of Trichoderma sp. volgens een nieuwe door PPO ontwikkelde methode. Beide stammen worden in sommige landen op de markt gebracht als biologische bestrijders. De ziektewerendheid van beënte zaaigrond werd bepaald bij de volgende toetssystemen: Chalara in viool, Rhizoctonia in radijs en Pythium in komkommer. Er werd geen effect gevonden tegen Chalara, een klein effect tegen Rhizoctonia en een goed effect tegen Pythium. Het mengen van de Trichoderma stam volgens het advies van de leverancier had geen effect tegen Pythium. De nieuwe methode biedt perspectieven voor teelten in potgrond waarin Pythium een belangrijk wortelpathogeen is en waarin geen bestrijdingsmiddelen hoeven te worden gebruikt die Trichoderma of Gliocladium spp. remmen of doden. Omdat het chemische alternatief, het mengen van grond met het chemische middel Aliette, veel goedkoper is en omdat toepassing van dit middel geen hoge milieubelasting geeft, lijkt er vooralsnog geen grote markt voor de biologische methode

    Chalara elegans in viool en petunia : effect van carbendazim en pH

    Get PDF

    Hygiëneprotocol Mycosphaerella en Fusarium bij komkommer

    Get PDF
    Hierbij treft u een protocol om de ziekteverwekkers Mycosphaerella citrullina en Fusarium oxysporum f.sp. cucumerinum zo goed mogelijk van het bedrijf te verwijderen na afloop van een teeltperiode. Omdat met name Mycosphaerella citrullina zich makkelijk verspreidt via de lucht is het van groot belang dat alle komkommerbedrijven in de omgeving meewerken aan het zo goed mogelijk elimineren ofwel verwijderen van deze ziekteverwekkende schimmel en dat de activiteiten hiervoor gelijktijdig plaats vinden

    Preoperative Biliary Drainage in Patients with Obstructive Jaundice:History and Current Status

    Get PDF
    Preoperative biliary drainage (PBD) has been introduced to improve outcome after surgery in patients suffering from obstructive jaundice due to a potentially resectable proximal or distal bile duct/pancreatic head lesion. In experimental models, PBD is almost exclusively associated with beneficial results: improved liver function and nutritional status; reduction of systemic endotoxemia; cytokine release; and, as a result, an improved immune response. Mortality was significantly reduced in these animal models. Human studies show conflicting results. For distal obstruction, currently the "best-evidence" available clearly shows that routine PBD does not yield the appreciated improvement in postoperative morbidity and mortality in patients undergoing resection. Moreover, PBD harbors its own complications. However, most of the available data are outdated or suffer from methodological deficits. The highest level of evidence for PBD to be performed in proximal obstruction, as well as over the preferred mode, is lacking but, nevertheless, assimilated in the treatment algorithm for many centers. Logistics and waiting lists, although sometimes inevitable, could be factors that might influence the decision to opt for PBD, as well as an extended diagnostic workup with laparoscopy (on indication) or scheduled preoperative chemotherap

    Wortelverdikking bij komkommer : pH, potsoort en waardplanten

    Get PDF
    Wortelverdikking (WVD) bij komkommer komt een aantal jaren in Nederland voor. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dan de vermoedelijke veroorzaker een bacterie is. Over het gedrag van de bacterie en het effect van omgevingsfactoren op het optreden van WVD was nog zeer weinig bekend. In het onderzoek zijn verschillende aspecten van het gedrag van de bacterie onderzocht en is bekeken of de kans op WVD en schade door WVD kan worden verminderd door teeltaanpassingen. Hierbij is het effect onderzocht van pH op WVD, de overlevingsduur van de bacterie in de voedingsoplossing en het effect van potsoort en watergehalte van de opkweekpot op WVD. Tevens is onderzocht of planten die niet tot de komkommerachtigen behoren aangetast kunnen worden door de bacterie, of de bacterie droge condities kan overleven en of door verlaging van de pH in het teeltsubstraat WVD-schade kan worden verminderd

    Chalara wortelrot in perkplanten : ontwikkelen van een systeem om effecten van teeltmaatregelen en middelen op uitval bij Petunia door Chalara te kunnen bepalen

    Get PDF
    Uitval in perkgoed door Chalara elegans (ook wel Thielaviopsis basicola genoemd) is op de meeste bedrijven een groot probleem met uitvalpercentages oplopend tot 100%. Schade wordt niet alleen veroorzaakt door directe uitval. Bij automatische verwerking van het plantmateriaal (verspenen en oppotten) leidt uitval tot extra arbeid omdat de trays handmatig ingeboet moeten worden. PPO Glastuinbouw heeft medio 2002 een inventarisatie uitgevoerd welke een literatuurstudie en bedrijfsinventarisatie omvatte. Naar aanleiding van deze inventarisatie werden een aantal aanbevelingen gedaan. Door aanpassing van de teeltcondities en/of optimale toediening van chemische middelen op basis van carbendazim, kan uitval door Chalara vermoedelijk worden verminderd. Om het effect van diverse maatregelen op uitval te kunnen bepalen is een toetssysteem nodig. De doelstelling van het onderzoek dat in dit verslag beschreven wordt, is het ontwikkelen van een systeem om effecten van teeltmaatregelen en middelen op uitval bij Petunia door Chalara te kunnen bepalen. Zowel uit literatuurgegevens als uit eigen onderzoek is gebleken dat besmettingsproeven met Chalara niet altijd tot het gewenste resultaat leiden. Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen. Isolaten kunnen gespecialiseerd zijn voor een bepaalde waardplant. Een andere mogelijkheid is dat isolaten het infecterend vermogen kunnen verliezen tijdens opslag. Bij aanvang van het onderzoek zijn verschillende isolaten van C. elegans verzameld uit een bestaande collectie, uit plantmateriaal uit de praktijk, en uit plantmateriaal afkomstig van de Plantenziektenkundige Dienst. Vervolgens is bekeken in hoeverre deze isolaten groeiden op kunstmatige voedingsbodems en of deze isolaten in staat waren om Petunia zaailingen te besmetten wanneer de schimmel in overmaat aan de potgrond toegevoegd werd. Van een drietal isolaten die aantasting bij Petunia veroorzaakten werd in een uitgebreide infectieproef onderzocht welke vorm en welke concentratie van de schimmel een gemiddelde aantasting van zaailingen geeft. De resultaten hiervan staan in de volgende hoofdstukken beschreven
    corecore