16 research outputs found

    Soil protection with respect to industrial activities ; a literature survey

    No full text
    In dit rapport wordt ingegaan op preventieve bodembescherming bij bedrijfsmatige activiteiten. Aangegeven is wat de beleidsuitgangspunten zijn, hoe het bodembeschermingsbeleid zich ontwikkelt en langs welke lijnen de uitvoering van dit beleid verder vorm gegeven wordt. Voor een belangrijk deel moet bodembescherming bij bedrijfsmatige activiteiten worden gereguleerd door het opnemen van voorschriften in de vergunning (Wet milieubeheer). De informatie daartoe is echter versnipperd over diverse documenten en veelal niet samenhangend. In de komende jaren zal in het kader van de Nederlandse Richtlijnen Bodembescherming (NRB) aangegeven worden wat de stand der techniek is van de verschillende bodembeschermende voorzieningen en hoe de samenhang daarbij is, mede in relatie tot bodembeschermende maatregelen. Vooruitlopend op de NRB wordt in dit rapport vermeld welke informatie op het gebied van preventieve bodembescherming beschikbaar is. Tenslotte wordt aangegeven hoe wordt voorzien in de kennis- en informatiebehoefte op het gebied van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen, in het bijzonder wordt daarbij ingegaan op de betekenis van het Expertise Netwerk Bodembescherming, een "help-desk" op het gebied van preventieve bodembescherming.This report includes information with respect to soil protection on industrial sites. Essential is to define which industrial activities need protection and how to make it adequate protection. Protection options may have a general character, like waste prevention or environmental care, or directly be related to soil or groundwater (like impermeable floors and groundwater monitoring). In this report the emphasis on the later. Dutch policy, legislation and regulation with respect to the subject is presented. To support authorities and industry in their performance, National Guidelines on Soil protection will be developed. To support the development of these Guidelines, all relevant documents have been traced (included in the appendices).DGM/B

    Critical Loads of Micropollutants for Soil. Part 1. Derivation of a Measure to Determine Maximum Load on Soil

    No full text
    Vanuit het bodembeschermingsbeleid is er behoefte aan een maat ter beoordeling van de belasting van de bodem door uiteenlopende bronnen. Met een dergelijke maat kunnen bronnen van bodembelasting worden vergeleken op basis van milieukwaliteitsdoelstellingen en kunnen eventueel emissiereduktiedoelstellingen worden geformuleerd voor bronnen die deze maat overschrijden. De studie en rapportage is opgedeeld in twee delen, waarbij het eerste deel ingaat op een maat voor de bodembelasting (zgn. kritische bodembelasting) en het tweede deel (rapportnr. 715810017) zal ingaan op de berekening van emissiereductiedoelstellingen voor een aantal modelsituaties. In dit deel is voor metalen, PAK en een aantal andere organische stoffen de kritische bodembelasting berekend met behulp van het boxmodel SOACAS. Naast berekening van de kritische bodembelasting voor deze stoffen (KBB) is een tweede doel inzicht te krijgen in de onzekerheid van invoergegevens en de gevolgen daarvan voor de berekende KBB. De kritische bodembelasting is de belasting met een stof waarbij op het niveau van de streefwaarde voor grond de aanvoer naar een gemengde bodemlaag (box), gelijk is aan de afvoer. Voor een aantal invoerparameters waarvan de in de gevonden waarden uiteenlopen is de waarde gevarieerd. Ook is rekening gehouden met verschillen in bodemgebruik en grondsoort. De belangrijkste sturende processen voor de kritische bodembelasting (KBB) zijn sorptie, afbraak, het neerslagoverschot en opname via gewas. Voor alle metalen en beschouwde organische stoffen is het mogelijk met het boxmodel SOACAS een kritische bodembelasting (KBB) te bepalen ter bescherming van de bovengrond op het niveau van de streefwaarde. Voorwaarde is dat van deze stoffen voldoende betrouwbare gegevens voorhanden zijn over de stofeigenschappen. De berekende kritische bodembelasting is onafhankelijk van het initiele gehalte in de bodem. Daardoor kan direct een relatie gelegd worden met de belasting die nog op of in de bodem komt. Een beter inzicht in de Kd waarden van metalen en de afbraaksnelheid van organische stoffen onder veldomstandigheden is gewenst gezien de geconstateerde onzekerheden voor deze parameters.To support the policy on preventive soil protection a measure has been derived to assess the emissions to soil. This measure, based on the soil quality objectives (target values), can be used to compare different sources of potential soil pollution. The study from which this measure is forthcoming is reported in two parts: Part 1 (this report) concerning the derivation of a critical load for the unsaturated top layer of the soil ; and part 2 (report no. 71581017), in which the critical load is applied to the emissions to soil from several sources. This report presents the calculations of the critical load for the top layer of the soil for heavy metals, arsenic, polycyclic aromatic hydrocarbons (PAHs) and a number of other organic substances with the SOACAS (Soil Accumulation Assessment) model. The aim of this part of the study was to gain insight into the influence of the uncertainty of input data on the calculated critical load. The critical load is defined as the load at the level of the soil target value at which the removal of the substance from the soil layer equals the input of the substance to the compartment. Important processes taking place are sorption, degradation, leaching and plant uptake. For metals, sorption and leaching (precipitation surplus) determine the critical load to a great extent. To account for the variation in local circumstances (e.g. excess rainfall, different soil characteristics and crop uptake), a range around the lowest and the highest critical loads is given, representing the results of ten types of land use and five soil types. It is concluded that it is possible to calculate the critical load with SOACAS for metals and all of the considered organic substances. It is recommended that knowledge should be improved on the soil-water distribution coefficient for all metals and the degradation rate of organic substances under natural conditions.VROM/DGM/B

    Potential Sources of Local Soil Pollution

    No full text
    In deze studie is een aantal potentiele bronnen van lokale bodemverontreiniging geinventariseerd en vormt een aanvulling op eerder uitgevoerde inventarisaties. Van een groot aantal bodemrelevante prioritaire stoffen is de emissie naar de bodem geschat. Daarnaast zijn door middel van een modelmatige benadering de gevolgen voor de bodemkwaliteit beoordeeld en zijn metingen van bodemgehaltes geinventariseerd. Acht bronnen van lokale bodembelasting zijn geselecteerd op basis van de criteria: 1. de bron emitteert tot op heden naar de bodem ; 2. er is geen specifiek beleid geformuleerd of in voorbereiding ; 3. de bron is niet eerder bij inventarisatie meegenomen. Onder lokale bodembelasting wordt de belasting van de bodem verstaan met stoffen in de directe omgeving van een bron en waarbij sprake is van een gradient in de belasting. Dit project (over lokale bodembelasting) zal samen met een studie naar bronnen van diffuse bodembelasting (afronding eind 1994) worden gebruikt ter onderbouwing van beleidsmatige prioriteiten bij de aanpak van bodembelastende activiteiten. In het rapport zijn per onderzochte bronnen gegevens over de emissies naar de bodem samengevat: oorzaak, vrijkomende stoffen, geschatte bodembelasting in Nederland, geschat belast (bodem)oppervlak. Op basis van deze informatie, een aantal modelmatige berekeningen en beschikbare gegevens over de huidige bodemkwaliteit rond de bronnen, is de verwachte (toekomstige) bodemkwaliteit beoordeeld. De mogelijkheden voor emissiereductie zijn in beperkte mate in deze rapportage opgenomen. Bij openbare rioleringen bestaat, op basis van de geschatte lekkage naar bodem en de rioolwatersamenstelling, na 50 jaar kans op verontreiniging met chloorkoolwaterstoffen tot boven de streefwaarde voor bodem en grondwater bestaat. Bij incidentele lekkage van ondergrondse transportleidingen (gem. 1 tot 2 keer per jaar) wordt de interventiewaarde voor olie overschreden, maar hierop volgt meestal direct sanering. Daarnaast kan bij kleine onopgemerkte lekkages de streef/interventiewaarde worden overschreden. Bij snelwegen wordt binnen 50 jaar na begin van de belasting de interventiewaarde voor zink overschreden (met name onder vangrails). Verwacht wordt dat voor cadmium, lood, naftaleen en fenantreen (de meest geemitteerde PAK) langs snelwegen de streefwaarden binnen 50 jaar na begin van de belasting worden overschreden. Bodemanalyses langs snelwegen ondersteunen deze resultaten, kopergehaltes zijn ook verhoogd. De streefwaarden voor koper voor bodem langs spoorwegen en trambanen (vrije baan) worden binnen 50 jaar na begin van de belasting overschreden (voor trambanen mogelijk ook interventiewaarden). Rond oudere hoogspanningsmasten worden voor zink zowel streefwaarden als interventiewaarden (direct rond de mast) overschreden. Door nieuwe masten binnen een (tot enkele) jaar na plaatsing te verven zullen binnen 50 jaar na plaatsing streefwaarden alleen tot enkele meters van de mastvoet worden overschreden. Bij stralen en verven is gezien het eenmalige karakter van de activiteiten de kans op overschrijden van de streefwaarden zeer klein. Alleen het gebruik van dichloormethaan bij gevelreiniging leidt mogelijk tot een snelle overschrijding van de interventiewaarde. Uitloging van geimpregneerd hout kan mogelijk (binnen 50 jaar na toepassing) leiden tot een overschrijding van de streefwaarden voor chroom en koper. Voor koper kan de interventiewaarde worden overschreden. Voor PAK-totaal (geen berekening) wordt gezien de totale belasting ook overschrijding van streefwaarden van afzonderlijke PAK verwacht. Door bouwactiviteiten wordt geen overschrijding van streefwaarden verwacht ; alleen op- en overslag van olieprodukten hebben in dit verband aandacht nodig (via milieuzorg). De beschouwde bronnen dragen samen voor 1% tot 15% bij aan de totale belasting van de Nederlandse bodem met zware metalen. Voor PAK's en olie dragen deze bronnen voor resp. circa 41% en maximaal 15% bij aan de bodembelasting. Met name wegen, spoorwegen en uitloging van hout leveren een belangrijke bijdrage aan de emissies naar bodem.The aim of this study was to support the policy on preventive soil protection with information concerning potential sources of local soil pollution. This study was an extension to earlier inventories on (potential) sources of soil pollution (e.g. industrial areas, landfills, oil-storage tanks). The emissions to soil were determined for eight potential sources and, following, potential soil concentrations in the top layer of the soil were estimated. Where possible these calculated concentrations were compared with measurements. The following sources were selected: public sewerage systems, pipelines (for oil products), roads and motorways, railways, tramways, galvanised power pylons, surface treatments and building activities. The study focused on heavy metals, pesticides, polycyclic aromatic hydrocarbons, chlorinated hydrocarbons, aromatic hydrocarbons and oil products.Conclusions have been made on (1) the contribution of the sources to the total emissions to the soil and (2) to the expected exceedance of the target values of pollutants in soil near sources mentioned. The contribution of the eight sources to the total emissions to soil is between 1 and 15% for heavy metals, about 41% for PAHs and maximally 15% for mineral oil. From the point of view of soil protection, the following sources and substances warrant further attention: emissions of chlorinated hydrocarbons from public sewerage systems ; emission and dispersion of lead, zinc, PAHs and oil along motorways ; emission of copper along railways and tramways ; potential leaching of PAH's and oil from railways ; emission of dichloromethane to the soil during the cleaning of buildings or removal of paint ; and copper, chromium and PAHs leaching from impregnated wood to the soil.DGM/B

    Critical loads for soil micropollutants. Part 2 A measure to reduce emissions from sources on the basis of model situations

    No full text
    Een van de uitgangspunten van het bodembeschermingsbeleid is het handhaven van de streefwaarde als maat voor duurzame bodemkwaliteit. Om een bodembelastingsmaat vast te stellen waarbij ook op lange termijn de streefwaarden niet worden overschreden is het begrip kritische bodembelasting ge-introduceerd. Op basis hiervan kunnen emissiereductiedoelstellingen worden berekend en prioriteiten gesteld worden voor de aanpak van verschillende bronnen van bodembelasting. De gevolgde methode is in een eerste rapportage "Kritische bodembelasting voor prioritaire stoffen ; afleiding en toepassing. Deel 1" uitgewerkt. In deel 2 zijn voor verschillende bron/stof combinaties emissiereductiepercentages berekend. Hiertoe is een selectie gemaakt van belangrijke bron/stof combinaties. Voor de onderzochte bron-stof combinaties zijn een aantal groepen te onderscheiden naar de mate waarin de interventiewaarde en de kritische bodembelasting overschreden worden in een periode van 100 jaar. Vooral de eerste en tweede groep situaties behoeven vanuit beleidsoogpunt aandacht. Voor de eerste groep situaties worden binnen 100 jaar de streefwaarden vrijwel zeker en mogelijk de interventiewaarden overschreden en zijn op basis van de kritische bodembelasting emissiereductiepercentages berekend van meer dan 90%. Binnen deze groep vallen: corrosie van zink ; lood langs autosnelwegen ; koper langs spoorwegen en ; de combinatie van corrosie van vangrails en autosnelwegen (Zn). Voor de tweede groep situaties wordt binnen 100 jaar een overschrijding van de streefwaarde verwacht en is een emissiereductiepercentage berekend van minimaal 10% (bij de minst sterke sorptie). Dit geldt voor de belasting door: atmosferische depositie van kwik en 1,1,1-trichloorethaan ; koper en kwik via meststoffen ; lood door baggerspecie ; uitloging van fenantreen en koper uit hout ; zink en fenantreen langs autosnelwegen ; en voor de gecombineerde situatie van meststoffen en baggerspecie (Cu, Zn, Hg, Pb). De gehanteerde methode kan een basis voor het bodembeschermingsbeleid vormen en de omvang van problemen inzichtelijk maken. Om tot een werkelijke reductie van de belasting te kunnen komen is het noodzakelijk voor bronnen met een bepaalde prioriteit de belastinggegevens te differentieren om de inzichtelijkheid te vergroten.To support the policy on preventive soil protection a measure to assess the emission to soil has been derived for sustaining soil quality on the basis of target values. This measure can be used to compare different sources of potential soil pollution and to derive directives for emission reduction. The study from which this measure is forthcoming is reported in two parts: Part 1 (report no. 715810015) is devoted to deriving a critical load for the unsaturated top layer of the soil and in part 2 (this report) the critical load is applied to the various combinations of soil, land use and emission sources. Emission reduction percentages were calculated for several combinations of sources and substances. It was concluded that a distinction could be made among a number of combinations as to levels of the critical load and target value exceedance in a 100 year period. Up to 90% emission reduction was calculated for the corrosion of zinc and lead along motorways, copper along railways and zinc in the combination of corrosion of guard-rails and motorways. In a 100-year period target values will certainly be exceeded and intervention values possibly. The method presented could form the base for soil protection policy insight into the extent of problems and for setting priorities. To define emission reduction with respect to priority combinations of sources and substances, further differentiation of specific loads and the loaded surface will be necessary.DGM/B

    Potential Sources of Local Soil Pollution

    No full text
    The aim of this study was to support the policy on preventive soil protection with information concerning potential sources of local soil pollution. This study was an extension to earlier inventories on (potential) sources of soil pollution (e.g. industrial areas, landfills, oil-storage tanks). The emissions to soil were determined for eight potential sources and, following, potential soil concentrations in the top layer of the soil were estimated. Where possible these calculated concentrations were compared with measurements. The following sources were selected: public sewerage systems, pipelines (for oil products), roads and motorways, railways, tramways, galvanised power pylons, surface treatments and building activities. The study focused on heavy metals, pesticides, polycyclic aromatic hydrocarbons, chlorinated hydrocarbons, aromatic hydrocarbons and oil products.Conclusions have been made on (1) the contribution of the sources to the total emissions to the soil and (2) to the expected exceedance of the target values of pollutants in soil near sources mentioned. The contribution of the eight sources to the total emissions to soil is between 1 and 15% for heavy metals, about 41% for PAHs and maximally 15% for mineral oil. From the point of view of soil protection, the following sources and substances warrant further attention: emissions of chlorinated hydrocarbons from public sewerage systems ; emission and dispersion of lead, zinc, PAHs and oil along motorways ; emission of copper along railways and tramways ; potential leaching of PAH's and oil from railways ; emission of dichloromethane to the soil during the cleaning of buildings or removal of paint ; and copper, chromium and PAHs leaching from impregnated wood to the soil.In deze studie is een aantal potentiele bronnen van lokale bodemverontreiniging geinventariseerd en vormt een aanvulling op eerder uitgevoerde inventarisaties. Van een groot aantal bodemrelevante prioritaire stoffen is de emissie naar de bodem geschat. Daarnaast zijn door middel van een modelmatige benadering de gevolgen voor de bodemkwaliteit beoordeeld en zijn metingen van bodemgehaltes geinventariseerd. Acht bronnen van lokale bodembelasting zijn geselecteerd op basis van de criteria: 1. de bron emitteert tot op heden naar de bodem ; 2. er is geen specifiek beleid geformuleerd of in voorbereiding ; 3. de bron is niet eerder bij inventarisatie meegenomen. Onder lokale bodembelasting wordt de belasting van de bodem verstaan met stoffen in de directe omgeving van een bron en waarbij sprake is van een gradient in de belasting. Dit project (over lokale bodembelasting) zal samen met een studie naar bronnen van diffuse bodembelasting (afronding eind 1994) worden gebruikt ter onderbouwing van beleidsmatige prioriteiten bij de aanpak van bodembelastende activiteiten. In het rapport zijn per onderzochte bronnen gegevens over de emissies naar de bodem samengevat: oorzaak, vrijkomende stoffen, geschatte bodembelasting in Nederland, geschat belast (bodem)oppervlak. Op basis van deze informatie, een aantal modelmatige berekeningen en beschikbare gegevens over de huidige bodemkwaliteit rond de bronnen, is de verwachte (toekomstige) bodemkwaliteit beoordeeld. De mogelijkheden voor emissiereductie zijn in beperkte mate in deze rapportage opgenomen. Bij openbare rioleringen bestaat, op basis van de geschatte lekkage naar bodem en de rioolwatersamenstelling, na 50 jaar kans op verontreiniging met chloorkoolwaterstoffen tot boven de streefwaarde voor bodem en grondwater bestaat. Bij incidentele lekkage van ondergrondse transportleidingen (gem. 1 tot 2 keer per jaar) wordt de interventiewaarde voor olie overschreden, maar hierop volgt meestal direct sanering. Daarnaast kan bij kleine onopgemerkte lekkages de streef/interventiewaarde worden overschreden. Bij snelwegen wordt binnen 50 jaar na begin van de belasting de interventiewaarde voor zink overschreden (met name onder vangrails). Verwacht wordt dat voor cadmium, lood, naftaleen en fenantreen (de meest geemitteerde PAK) langs snelwegen de streefwaarden binnen 50 jaar na begin van de belasting worden overschreden. Bodemanalyses langs snelwegen ondersteunen deze resultaten, kopergehaltes zijn ook verhoogd. De streefwaarden voor koper voor bodem langs spoorwegen en trambanen (vrije baan) worden binnen 50 jaar na begin van de belasting overschreden (voor trambanen mogelijk ook interventiewaarden). Rond oudere hoogspanningsmasten worden voor zink zowel streefwaarden als interventiewaarden (direct rond de mast) overschreden. Door nieuwe masten binnen een (tot enkele) jaar na plaatsing te verven zullen binnen 50 jaar na plaatsing streefwaarden alleen tot enkele meters van de mastvoet worden overschreden. Bij stralen en verven is gezien het eenmalige karakter van de activiteiten de kans op overschrijden van de streefwaarden zeer klein. Alleen het gebruik van dichloormethaan bij gevelreiniging leidt mogelijk tot een snelle overschrijding van de interventiewaarde. Uitloging van geimpregneerd hout kan mogelijk (binnen 50 jaar na toepassing) leiden tot een overschrijding van de streefwaarden voor chroom en koper. Voor koper kan de interventiewaarde worden overschreden. Voor PAK-totaal (geen berekening) wordt gezien de totale belasting ook overschrijding van streefwaarden van afzonderlijke PAK verwacht. Door bouwactiviteiten wordt geen overschrijding van streefwaarden verwacht ; alleen op- en overslag van olieprodukten hebben in dit verband aandacht nodig (via milieuzorg). De beschouwde bronnen dragen samen voor 1% tot 15% bij aan de totale belasting van de Nederlandse bodem met zware metalen. Voor PAK's en olie dragen deze bronnen voor resp. circa 41% en maximaal 15% bij aan de bodembelasting. Met name wegen, spoorwegen en uitloging van hout leveren een belangrijke bijdrage aan de emissies naar bodem

    The impact of micropollutants from non-point sources on soil quality

    No full text
    Op basis van literatuuronderzoek is nagegaan of restemissies van microverontreinigingen vanuit door AMvB's Wet Bodembescherming gereguleerde activiteiten voldoende laag zijn om over een periode van 100 jaar de streefwaarden voor bodem en grondwater te kunnen handhaven. Bij de berekeningen is uitgegaan van de maximale emissie-eisen welke in de AMvB's Wet Bodembescherming zijn vastgelegd. Deze emissies-eisen zijn vergeleken met de kritische bodembelasting en de kritische bodembelasting ter bescherming van het grondwater dit betreft de belasting waarbij respectievelijk de streefwaarde bodem en de streefwaarde grondwater net niet wordt overschreden. Per AMvB zijn conclusies en aanbevelingen opgenomen. De belangrijkste conclusies zijn: Dierlijke meststoffen (BGDM): De concentratie van koper en zink in dierlijke mest (met name varkensmest) geeft aanleiding tot overschrijding van de streefwaarde voor bodem- en grondwater hierbij is reeds rekening gehouden met voorstellen voor de fosfaat-eindnorm zoals vastgelegd in de gewijzigd meststoffenwet. Compost (BOOM): De eisen voor schone compost in het BOOM geven aanleiding tot overschrijding van de koper en zinkconcentratie in bodem en grondwater indien de compost aangewend wordt in combinatie met dierlijke mest. Voor het vaststellen van de bodembelasting is het zinvol rekening te houden met de belasting van het (ondiepe) grondwater. Met name voor zware metalen welke relatief mobiel zijn (cadmium en zink).In this literature survey to assess the accumulation of micropollutants in activities regulated by General Administrative Order (GAO) of the Dutch Soil Protection Act, seven GAOs were considered. The main aim was to determine by means of a critical load approach if the annual accumulation of micropollutants from activities regulated by the GAOs would cause exceedance of the Dutch target value within a 100-year period. A secundary aim was to evaluate this critical load approach, as described and used in earlier RIVM studies. In this approach, the actual annual loads to soil (kg.ha-1.yr-1) from activities mentioned above are compared with critical loads for micropollutants. Critical loads are calculated using a model called SOACAS and represent the annual loads which will prevent the target value for soil being exceeded for a defined time period. The annual input of micropollutants is compared with these critical loads. To avoid accumulation of micropollutants in groundwater, a critical load is introduced to protect the soil water. In conclusion, additional policy measures will have to be generated to avoid accumulation of micropollutants exceeding Dutch target values for soil and groundwater. Sharp emission reduction is especially necessary for copper and zinc from pig manure. Recommendations considered for advanced research, monitoring and policy have been proposed for each of the GAOs.VROM/DGM/DB

    The impact of micropollutants from non-point sources on soil quality

    No full text
    In this literature survey to assess the accumulation of micropollutants in activities regulated by General Administrative Order (GAO) of the Dutch Soil Protection Act, seven GAOs were considered. The main aim was to determine by means of a critical load approach if the annual accumulation of micropollutants from activities regulated by the GAOs would cause exceedance of the Dutch target value within a 100-year period. A secundary aim was to evaluate this critical load approach, as described and used in earlier RIVM studies. In this approach, the actual annual loads to soil (kg.ha-1.yr-1) from activities mentioned above are compared with critical loads for micropollutants. Critical loads are calculated using a model called SOACAS and represent the annual loads which will prevent the target value for soil being exceeded for a defined time period. The annual input of micropollutants is compared with these critical loads. To avoid accumulation of micropollutants in groundwater, a critical load is introduced to protect the soil water. In conclusion, additional policy measures will have to be generated to avoid accumulation of micropollutants exceeding Dutch target values for soil and groundwater. Sharp emission reduction is especially necessary for copper and zinc from pig manure. Recommendations considered for advanced research, monitoring and policy have been proposed for each of the GAOs.Op basis van literatuuronderzoek is nagegaan of restemissies van microverontreinigingen vanuit door AMvB's Wet Bodembescherming gereguleerde activiteiten voldoende laag zijn om over een periode van 100 jaar de streefwaarden voor bodem en grondwater te kunnen handhaven. Bij de berekeningen is uitgegaan van de maximale emissie-eisen welke in de AMvB's Wet Bodembescherming zijn vastgelegd. Deze emissies-eisen zijn vergeleken met de kritische bodembelasting en de kritische bodembelasting ter bescherming van het grondwater dit betreft de belasting waarbij respectievelijk de streefwaarde bodem en de streefwaarde grondwater net niet wordt overschreden. Per AMvB zijn conclusies en aanbevelingen opgenomen. De belangrijkste conclusies zijn: Dierlijke meststoffen (BGDM): De concentratie van koper en zink in dierlijke mest (met name varkensmest) geeft aanleiding tot overschrijding van de streefwaarde voor bodem- en grondwater hierbij is reeds rekening gehouden met voorstellen voor de fosfaat-eindnorm zoals vastgelegd in de gewijzigd meststoffenwet. Compost (BOOM): De eisen voor schone compost in het BOOM geven aanleiding tot overschrijding van de koper en zinkconcentratie in bodem en grondwater indien de compost aangewend wordt in combinatie met dierlijke mest. Voor het vaststellen van de bodembelasting is het zinvol rekening te houden met de belasting van het (ondiepe) grondwater. Met name voor zware metalen welke relatief mobiel zijn (cadmium en zink)

    Environmental indicators for soil remediation and soil protection

    No full text
    Beschreven wordt welke indicatoren voor bodemsanering en bodembescherming van lokale bronnen in de Milieubalans/Milieuverkenningen opgenomen kunnen worden. Drie hoofdonderwerpen zijn behandeld: de omvang en ernst van de (water) bodemverontreiniging, (water) bodemsanering en tot slot bodembescherming. Per hoofdstuk wordt aangegeven: welke indicatoren zijn ontwikkeld ; op welke manier de onderscheiden indicatoren nader kunnen worden ingevuld ; welke informatie hiervoor ter beschikking staat (of komt) ; welke informatie benodigd is en welke knelpunten voorzien worden bij vergaren van de benodigde informatie. Op basis van het in het NMP2 geformuleerde bodembeschermingsbeleid zijn indicatoren ontwikkeld voor: de omvang van de bodemverontreiniging; de sanering of beveiliging van ernstig/urgente gevallen ; het voormalig, huidig en toekomstig gebruik van verontreinigde grond ; de geleverde en te leveren financiele inspannig door doelgroepen ; de geleverde financiele inspanning opgedeeld naar saneringsvorm; grondstromen als gevolg van de bodemsaneringsvorm; bodemkwaliteitsontwikkeling als gevolg van bodembelasting. Voor de "minimalisatie van de stagnatie van maatschappelijke processen" en optimale besteding van de financiele middelen" zullen nog indicatoren moeten worden vastgesteld en een gegevensinfrastructuur worden ontwikkeld. Ook is geconstateerd dat een indicator voor "beleidsmonitoring bodembescherming" verder uitgewerkt moet worden.For future versions of the integrated reports: Environmental Balance and Environmental Outlook, RIVM has chosen to present an overview of environmental issues, especially those related to actual and future environmental policies in the Netherlands. In terms of so-called target and related policy monitoring indicators. These environmental indicators are represented by a limited numbers of concise and appealing parameters to present the vast amount of information on environmental pressure and quality. This report defines Environmental indicators for the extent of soil pollution and the progress of soil remediation and of soil protection restricted to point sources. The most important gaps and discrepancies between definition of indicators and quantification (collecting data) are listed. It is concluded that for the present quantifying the majority of the listed indicators, for instance where information structures are lacking or relevant parameters are not collected, is not possible.RIV

    Een voorstel voor herziening van de interventie waarde voor minerale olie op basis van "petroleum hydrocarbon''fracties

    No full text
    The present Dutch intervention values for mineral oil (i.e. 'Total Petroleum Hydrocarbons') have been reviewed with respect to fractions of TPH and using ecotoxicological and human toxicological data. It is found that review of TPH-fractions is significant with respect to both human and ecological risks, since risks by exposure to TPH-fractions could be more pronounced. It is concluded that the present method could underestimate the (non-carcinogenic) human-toxicological risk of TPH in light fuels (=C12) like petrol. Replacing this method by a method to distinguish aliphatic and aromatic fractions and to adopt the 10 indicative levels presented for TPH fractions is recommended. Especially aliphatic fractions (to EC12) and aromatic fractions (to EC16) are relevant with respect to the (non-carcinogenic) human risk. Since there are insufficient reliable ecotoxicological data to calculate ecotoxicological risk-levels, it is recommended to first identify relevant TPH fractions to describe terrestrial exotoxicological effects of petroleum hydrocarbons and then to generate the necessary ecotoxicological data to derive HC50 values (ecotoxicological-based serious soil concentrations).De interventiewaarde voor minerale olie is geevalueerd. Literatuuronderzoek is verricht naar exotoxicologische en humaan-toxicologische data gericht op oliefracties, hier 'PH-fracties' genoemd (Total Petroleum Hydrocarbons). Vastgesteld is dat het beschouwen van TPH-fracties zowel van belang is het vaststellen van humane - als voor ecologische risico's; risico's bij blootstelling aan TPH kunnen genuanceerder geschat worden. Geconcludeerd is dat de huidige methode het (niet-carcinogene) humane risico van lichte olie fracties (>_C12), als benzines, onvoldoende belicht. Aanbevolen wordt om de huidige analyse methoden voor het vaststellen van minerale olie (som C10-C40 verbindingen) te vervangen door een analysemethode welke TPH-fracties onderscheidt, om vervolgens de voorgestelde indicatieve niveaus (humane EBVC's) voor 10 TPH-fracties over te nemen. Vooral alifatische fracties (tot en met EC12) en aromatische fracties (tot en met EC16) zijn relevant voor het (niet-carcinogene) humane risico. Er zijn onvoldoende betrouwbare data om ecotoxicologische risico-grenzen te berekenen. Aanbevolen is om TPH fracties te onderscheiden welke relevant zijn voor het beschrijven van terrestrische ecologische effecten van oliefracties, om vervolgens de benodigde ecotoxicologische data te genereren om HC50 waarden voor minerale-oliefracties vast te kunnen stellen

    Een voorstel voor herziening van de interventie waarde voor minerale olie op basis van "petroleum hydrocarbon''fracties

    No full text
    De interventiewaarde voor minerale olie is geevalueerd. Literatuuronderzoek is verricht naar exotoxicologische en humaan-toxicologische data gericht op oliefracties, hier 'PH-fracties' genoemd (Total Petroleum Hydrocarbons). Vastgesteld is dat het beschouwen van TPH-fracties zowel van belang is het vaststellen van humane - als voor ecologische risico's; risico's bij blootstelling aan TPH kunnen genuanceerder geschat worden. Geconcludeerd is dat de huidige methode het (niet-carcinogene) humane risico van lichte olie fracties (>_C12), als benzines, onvoldoende belicht. Aanbevolen wordt om de huidige analyse methoden voor het vaststellen van minerale olie (som C10-C40 verbindingen) te vervangen door een analysemethode welke TPH-fracties onderscheidt, om vervolgens de voorgestelde indicatieve niveaus (humane EBVC's) voor 10 TPH-fracties over te nemen. Vooral alifatische fracties (tot en met EC12) en aromatische fracties (tot en met EC16) zijn relevant voor het (niet-carcinogene) humane risico. Er zijn onvoldoende betrouwbare data om ecotoxicologische risico-grenzen te berekenen. Aanbevolen is om TPH fracties te onderscheiden welke relevant zijn voor het beschrijven van terrestrische ecologische effecten van oliefracties, om vervolgens de benodigde ecotoxicologische data te genereren om HC50 waarden voor minerale-oliefracties vast te kunnen stellen.The present Dutch intervention values for mineral oil (i.e. 'Total Petroleum Hydrocarbons') have been reviewed with respect to fractions of TPH and using ecotoxicological and human toxicological data. It is found that review of TPH-fractions is significant with respect to both human and ecological risks, since risks by exposure to TPH-fractions could be more pronounced. It is concluded that the present method could underestimate the (non-carcinogenic) human-toxicological risk of TPH in light fuels (=C12) like petrol. Replacing this method by a method to distinguish aliphatic and aromatic fractions and to adopt the 10 indicative levels presented for TPH fractions is recommended. Especially aliphatic fractions (to EC12) and aromatic fractions (to EC16) are relevant with respect to the (non-carcinogenic) human risk. Since there are insufficient reliable ecotoxicological data to calculate ecotoxicological risk-levels, it is recommended to first identify relevant TPH fractions to describe terrestrial exotoxicological effects of petroleum hydrocarbons and then to generate the necessary ecotoxicological data to derive HC50 values (ecotoxicological-based serious soil concentrations).DGM-directie Bode
    corecore