19 research outputs found

    Microbial Maintenance: A Critical Review on Its Quantification

    Get PDF
    Microbial maintenance is an important concept in microbiology. Its quantification, however, is a subject of continuous debate, which seems to be caused by (1) its definition, which includes nongrowth components other than maintenance; (2) the existence of partly overlapping concepts; (3) the evolution of variables as constants; and (4) the neglect of cell death in microbial dynamics. The two historically most important parameters describing maintenance, the specific maintenance rate and the maintenance coefficient, are based on partly different nongrowth components. There is thus no constant relation between these parameters and previous equations on this subject are wrong. In addition, the partial overlap between these parameters does not allow the use of a simple combination of these parameters. This also applies for combinations of a threshold concentration with one of the other estimates of maintenance. Maintenance estimates should ideally explicitly describe each nongrowth component. A conceptual model is introduced that describes their relative importance and reconciles the various concepts and definitions. The sensitivity of maintenance on underlying components was analyzed and indicated that overall maintenance depends nonlinearly on relative death rates, relative growth rates, growth yield, and endogenous metabolism. This quantitative sensitivity analysis explains the felt need to develop growth-dependent adaptations of existing maintenance parameters, and indicates the importance of distinguishing the various nongrowth components. Future experiments should verify the sensitivity of maintenance components under cellular and environmental conditions

    In vitro kweek van Cryptosporidium parvum. Een literatuur overzicht

    No full text
    In vivo en in vitro modellen voor kweek van Cryptosporidium geven informatie over de infectiviteit van oocysten in ruw water en drinkwater en kunnen de identificatie van middelen met een anticryptosporidiele werking vereenvoudigen. In vivo modellen zijn echter duur, onpractisch en niet in elk laboratorium uit te voeren. In vitro modelen zijn daarentegen eenvoudiger. Deze literatuurstudie geeft een overzicht van onderzoek gedaan aan de in vitro kweek van Cryptosporidium van 1984 tot en met 1998. Sinds de eerste beschrijving van in vitro kweek van Cryptosporidium in 1984, is in vele publicaties de ontwikkeling van Cryptosporidium op meer dan 20 cellijnen beschreven. In sommige cellijnen komen alleen asexuele stadia tot ontwikkeling, terwijl zich in andere zowel sexuele als asexuele stadia ontwikkelen. Vergelijking van verschillende cellijnen met betrekking tot hun vermogen om de groei van Cryptosporidium mogelijk te maken, laat zien dat de verschillen tussen de cellijnen minimaal zijn en dat verschillen in de mate van infectie worden veroorzaakt door variatie in kweekcondities. Een grote groep in vitro modellen is ontwikkeld en geoptimaliseerd om het anticryptosporidiele effect van farmacologische en immunologische stoffen te bestuderen. Andere assays zijn ontwikkeld voor en gebruikt in studies naar het infectiemechanisme van Cryptosporidium. Sinds kort wordt de celkweek technologie gebruikt voor de ontwikkeling van detectiemethoden waarmee de infectiviteit van oocysten uit milieumonsters kan worden vastgesteld. Combinatie van celkweek en PCR technieken kan zelfs resulteren in specifieke detectie van C. parvum, de enige Cryptosporidium soort die als humane pathogeen wordt beschouwd.In vivo and in vitro models for growth of Cryptosporidium provide information on the infectivity of oocysts in source and finished water and can facilitate the identification of anticryptosporidial drugs. In vitro models, simpler than in vivo models, are suited for broad application. This literature study surveys of research performed on in vitro cultivation of Cryptosporidium from 1984 through 1998. Complete in vitro development of Cryptosporidium was first reported in 1984 according to many papers, this development has since taken place on over 20 different cell lines. Some cell lines supported only the development of asexual stages, whereas others supported both sexual and asexual development. Comparison of different cell lines for their ability to support the in vitro growth of Cryptosporidium showed differences between cell lines to be minimal, with the infection rate obtained largely depended on the culture conditions applied. Most in vitro assays were developed and optimized for studying the anticryptosporidial effect of pharmacological and immunological agents, some were developed and used for studying the infection mechanism. Recently, cell culture technology has been used to develop a detection method enabling assessment of the infectivity of oocysts from environmental samples. Furthermore, cell culture technology combined with PCR techniques may result in specific detection of C. parvum, which is the only Cryptosporidium species that is recognized as a human pathogen.DGM/DW

    Cryptosporidium and Giardia in swimming pools in the Netherlands

    No full text
    Zwembad gerelateerde explosies van cryptosporidiose zijn regelmatig gerapporteerd in Groot-Brittannie en de Verenigde Staten. De bron van de explosie kon soms achterhaald worden doordat Cryptosporidium oocysten in het zwembadwater of in het terugspoelwater van de zwembadfilters konden worden gedetecteerd. Het voorkomen van Cryptosporidium en Giardia in Nederlandse zwembaden is op vijf locaties onderzocht. Het terugspoelwater van zeven zwembadfilters (van peuterbaden, whirlpools, recreatie- en instructiebaden met verhoogde watertemperatuur) is gedurende een jaar bemonsterd en onderzocht op het voorkomen van Cryptosporidium oocysten en Giardia cysten. In totaal werden 153 monsters terugspoelwater geanalyseerd, 18 monsters (11,8 %) waren positief voor Cryptosporidium (4,6 %), Giardia (5,9 %) of beide (1,3 %). De aanwezigheid van Cryptosporidium oocysten en Giardia cysten in terugspoelwater van zwembadfilters geeft de eerdere aanwezigheid van deze parasieten in het zwembadwater aan. Oocysten en cysten werden eveneens gedetecteerd in het zwembadwater van een peuterbad en van een instructiebad. In de meeste gevallen voldeed het zwembadwater aan de kwaliteitsnormen. Vrijwel alle oocysten en cysten uit het terugspoelwater waren dood, maar in het instructiebad werden levensvatbare en potentieel infectieuze oocysten gedetecteerd. Gebaseerd op de aantallen potentieel infectieuze oocysten en uitgaande van een bezoek aan een besmet zwembad per jaar, resulteerde risico analyse in een geschat infectierisico voor Cryptosporidium dat het algemeen geaccepteerde risico van een infectie per 10.000 personen per jaar overschreed. Het opstellen van richtlijnen voor zwembadbeheerders die aangeven hoe zij dienen te handelen indien fecaal materiaal in een bassin wordt aangetroffen en het informeren van het publiek over het belang van hygiene in zwembaden, zijn aanbevolen maatregelen ter beheersing van het infectierisico.Swimming-pool associated outbreaks of cryptosporidiosis have been frequently reported in the UK and USA. Cryptosporidium oocysts could sometimes be detected in the pool water or the filter backwash water in cases where the source of the outbreak was confirmed. The occurrence of Cryptosporidium and Giardia in swimming pools in the Netherlands was studied at five locations. The backwash water from seven pool filters (from toddler pools, hot whirlpools and recreational and learner pools with an elevated water temperature) was analysed for the presence of Cryptosporidium oocysts and Giardia cysts for a period of one year. Of the total 153 samples of filter backwash water analysed, 18 (11.8 %) were found positive for either Cryptosporidium (4.6 %), Giardia (5.9 %) or both (1.3 %). The presence of Cryptosporidium oocysts and Giardia cysts in filter backwash water indicates previous presence of these parasites in the pool water. Oocysts and cysts were detected in the water of one toddler pool and one learner pool. Pool water quality complied with legal bacteriological standards on most sampling days. Although most of the (oo)cysts in the filter backwash water were dead, viable and potentially infectious oocysts were detected in the learner pool. On the basis of numbers of potentially infectious (oo)cysts detected in the learner pool, and assuming one visit to an infected pool per year, risk assessment indicated an estimated risk of infection with Cryptosporidium that exceeded the generally accepted risk of one infection per 10,000 people per year. Guidelines for pool operators on how to manage faecal accidents and public information on the importance of hygiene in swimming pool complexes are recommended tools in controlling the risk of infection.RIV

    Cryptosporidium and Giardia in swimming pools in the Netherlands

    Get PDF
    Swimming-pool associated outbreaks of cryptosporidiosis have been frequently reported in the UK and USA. Cryptosporidium oocysts could sometimes be detected in the pool water or the filter backwash water in cases where the source of the outbreak was confirmed. The occurrence of Cryptosporidium and Giardia in swimming pools in the Netherlands was studied at five locations. The backwash water from seven pool filters (from toddler pools, hot whirlpools and recreational and learner pools with an elevated water temperature) was analysed for the presence of Cryptosporidium oocysts and Giardia cysts for a period of one year. Of the total 153 samples of filter backwash water analysed, 18 (11.8 %) were found positive for either Cryptosporidium (4.6 %), Giardia (5.9 %) or both (1.3 %). The presence of Cryptosporidium oocysts and Giardia cysts in filter backwash water indicates previous presence of these parasites in the pool water. Oocysts and cysts were detected in the water of one toddler pool and one learner pool. Pool water quality complied with legal bacteriological standards on most sampling days. Although most of the (oo)cysts in the filter backwash water were dead, viable and potentially infectious oocysts were detected in the learner pool. On the basis of numbers of potentially infectious (oo)cysts detected in the learner pool, and assuming one visit to an infected pool per year, risk assessment indicated an estimated risk of infection with Cryptosporidium that exceeded the generally accepted risk of one infection per 10,000 people per year. Guidelines for pool operators on how to manage faecal accidents and public information on the importance of hygiene in swimming pool complexes are recommended tools in controlling the risk of infection.Zwembad gerelateerde explosies van cryptosporidiose zijn regelmatig gerapporteerd in Groot-Brittannie en de Verenigde Staten. De bron van de explosie kon soms achterhaald worden doordat Cryptosporidium oocysten in het zwembadwater of in het terugspoelwater van de zwembadfilters konden worden gedetecteerd. Het voorkomen van Cryptosporidium en Giardia in Nederlandse zwembaden is op vijf locaties onderzocht. Het terugspoelwater van zeven zwembadfilters (van peuterbaden, whirlpools, recreatie- en instructiebaden met verhoogde watertemperatuur) is gedurende een jaar bemonsterd en onderzocht op het voorkomen van Cryptosporidium oocysten en Giardia cysten. In totaal werden 153 monsters terugspoelwater geanalyseerd, 18 monsters (11,8 %) waren positief voor Cryptosporidium (4,6 %), Giardia (5,9 %) of beide (1,3 %). De aanwezigheid van Cryptosporidium oocysten en Giardia cysten in terugspoelwater van zwembadfilters geeft de eerdere aanwezigheid van deze parasieten in het zwembadwater aan. Oocysten en cysten werden eveneens gedetecteerd in het zwembadwater van een peuterbad en van een instructiebad. In de meeste gevallen voldeed het zwembadwater aan de kwaliteitsnormen. Vrijwel alle oocysten en cysten uit het terugspoelwater waren dood, maar in het instructiebad werden levensvatbare en potentieel infectieuze oocysten gedetecteerd. Gebaseerd op de aantallen potentieel infectieuze oocysten en uitgaande van een bezoek aan een besmet zwembad per jaar, resulteerde risico analyse in een geschat infectierisico voor Cryptosporidium dat het algemeen geaccepteerde risico van een infectie per 10.000 personen per jaar overschreed. Het opstellen van richtlijnen voor zwembadbeheerders die aangeven hoe zij dienen te handelen indien fecaal materiaal in een bassin wordt aangetroffen en het informeren van het publiek over het belang van hygiene in zwembaden, zijn aanbevolen maatregelen ter beheersing van het infectierisico

    Emission of Cryptosporidium and Giardia by farm animals

    No full text
    Het hier gepresenteerde deelonderzoek richt zich op de relatieve bijdrage van verschillende populaties landbouwhuisdieren via mest en afvalwater aan de totale emissie van Cryptosporidium en Giardia in Nederland. Vleeskalveren vormen per jaar in Nederland via hun mest een grote emissiebron van beide protozoa, namelijk naar schatting 1,5 m 10 tot de zestinede macht oocysten van Cryptosporidium en 2,8 m 10 tot de vijftiende macht cysten van Giardia. In mest van melkkoeien zijn ook Giardia-cysten aangetoond, maar deze emissiebron is onvoldoende gekwantificeerd. Cryptosporidium werd in mest van melkkoeien niet aangetoond. Cryptosporidium en Giardia zijn niet in mest van vleeskuikens aangetoond, derhalve levert deze mest waarschijnlijk geen bijdrage van betekenis. Legkippen vormen een belangrijke emissiebron voor Cryptosporidium. Echter, dit zou Cryptosporidium baileyi, welke niet zoonotisch is, kunnen zijn, maar de species is in deze studie niet getypeerd. Giardia werd in mest van legkippen niet aangetoond. Slachthuisafvalwater van runderen, varkens en pluimvee levert geen bijdrage van betekenis aan de lozing van Cryptosporidium en Giardia op het oppervlaktewater. Op basis van het onderzoek aan kalvergier werd een hoge emissie van Cryptosporidium en Giardia door vleeskalveren berekend. Hoewel emissie van Cryptosporidium en Giardia vooral via de mest van vleeskalveren aanzienlijk is, kan nog niets worden gezegd over de werkelijke bijdrage aan de lozing van deze protozoa op het oppervlaktewater.In this study, the relative contributions of the pathogenic protozoa Cryptosporidium and Giardia by manure of farm animals in The Netherlands to the total yearly environmental load was studied. Manure of veal calves forms a very large source of Cryptosporidium (1.5 m 10 square 16 oocysts per year) and of Giardia (2.8 m 10 square 15 cysts per year). The contribution of manure from dairy cattle to the emission of protozoa into the environment is uncertain. Manure of commercial egg layers forms a large source of Cryptosporidium. However, the species may be Cryptosporidium baileyi, which is not zoonotic, but the species has not been confirmed. The contribution of wastewater from slaughterhouses for cattle, pigs and poultry to discharges of Cryptosporidium and Giardia into surface water has been found to be negligible. Based on emission via slurry from calves, a high emission of Cryptosporidium and Giardia by veal calves was calculated. Although manure of veal calves form a large source of Cryptosporidium and Giardia, their actual contribution to the load to surface water is still unknown.DGM-DW

    Emission of Cryptosporidium and Giardia by farm animals

    No full text
    In this study, the relative contributions of the pathogenic protozoa Cryptosporidium and Giardia by manure of farm animals in The Netherlands to the total yearly environmental load was studied. Manure of veal calves forms a very large source of Cryptosporidium (1.5 m 10 square 16 oocysts per year) and of Giardia (2.8 m 10 square 15 cysts per year). The contribution of manure from dairy cattle to the emission of protozoa into the environment is uncertain. Manure of commercial egg layers forms a large source of Cryptosporidium. However, the species may be Cryptosporidium baileyi, which is not zoonotic, but the species has not been confirmed. The contribution of wastewater from slaughterhouses for cattle, pigs and poultry to discharges of Cryptosporidium and Giardia into surface water has been found to be negligible. Based on emission via slurry from calves, a high emission of Cryptosporidium and Giardia by veal calves was calculated. Although manure of veal calves form a large source of Cryptosporidium and Giardia, their actual contribution to the load to surface water is still unknown.Het hier gepresenteerde deelonderzoek richt zich op de relatieve bijdrage van verschillende populaties landbouwhuisdieren via mest en afvalwater aan de totale emissie van Cryptosporidium en Giardia in Nederland. Vleeskalveren vormen per jaar in Nederland via hun mest een grote emissiebron van beide protozoa, namelijk naar schatting 1,5 m 10 tot de zestinede macht oocysten van Cryptosporidium en 2,8 m 10 tot de vijftiende macht cysten van Giardia. In mest van melkkoeien zijn ook Giardia-cysten aangetoond, maar deze emissiebron is onvoldoende gekwantificeerd. Cryptosporidium werd in mest van melkkoeien niet aangetoond. Cryptosporidium en Giardia zijn niet in mest van vleeskuikens aangetoond, derhalve levert deze mest waarschijnlijk geen bijdrage van betekenis. Legkippen vormen een belangrijke emissiebron voor Cryptosporidium. Echter, dit zou Cryptosporidium baileyi, welke niet zoonotisch is, kunnen zijn, maar de species is in deze studie niet getypeerd. Giardia werd in mest van legkippen niet aangetoond. Slachthuisafvalwater van runderen, varkens en pluimvee levert geen bijdrage van betekenis aan de lozing van Cryptosporidium en Giardia op het oppervlaktewater. Op basis van het onderzoek aan kalvergier werd een hoge emissie van Cryptosporidium en Giardia door vleeskalveren berekend. Hoewel emissie van Cryptosporidium en Giardia vooral via de mest van vleeskalveren aanzienlijk is, kan nog niets worden gezegd over de werkelijke bijdrage aan de lozing van deze protozoa op het oppervlaktewater

    TAPWAT calculations for pathogenic microorganisms; in the framework of the National Environmental Outlook 2000-2030

    No full text
    Of the total quantity of drinking water in the Netherlands about one-third is produced from surface water, usually from national waters. The quantity of groundwater used for drinking-water production is stabilising and water use will - according to the prognoses - continue to rise. National policy is geared to realising surface water of a quality which will allow production of drinking water using simple means and methods. Based on the present policies, the quality of the surface water will hardly show any change. In general, the greatest risk factor for drinking water produced from surface water is the occurrence of pathogenic microorganisms (e.g. viruses and protozoa) . In the framework of the National Environmental Outlook 2000-2030, the risk for infections has been determined for a number of pathogenic microorganisms (entero-viruses, Cryptosporidium and Giardia) occurring in national and regional surface water sources used for drinking-water production. In the study presented here the risk of infections from the entero-viruses, Cryptosporidium and Giardia, was determined for 19 current and future intake centres and drinking-water purification locations. When applying the method used in this determination, simple purification based only on chemical means of disinfection was found to be insufficient. If an acceptable infection risk for pathogens is one infected person per 10,000 residents, this requirement will be exceeded. Conventional purification (with reservoirs) meets the entero-virus risk requirement for all locations, but not for Cryptosporidium and Giardia occurrences at the locations considered. The purification techniques of soil passage and double-membrane filtration are sufficient to guarantee a safe drinking-water production at all the locations investigated. The concentrations of the pathogens investigated are lower in the regional surface waters considered than in the national waters. Conventional purification methods are sufficient here for producing safe drinking water. In future, this may be one of the factors making regional waters attractive as a source of drinking water for relatively small production units.In het kader van de realisatie van de Nationale Milieuverkenning 2000-2030 is het infectierisico bepaald voor een aantal pathogene micro-organismen (enterovirussen, Cryptosporidium en Giardia) bij het gebruik van rijks- en regionale oppervlaktewateren als bron voor de bereiding van drinkwater. Dit rapport beschrijft de wijze waarop deze analyse is uitgevoerd. In Nederland wordt van de totale hoeveelheid drinkwater ongeveer eenderde deel bereid uit oppervlaktewater, meestal rijkswater. In de toekomst zal dit aandeel toenemen omdat de hoeveelheid grondwater bestemd voor drinkwaterproductie wordt gestabiliseerd en het watergebruik volgens de prognoses verder zal stijgen. Het overheidsbeleid is gericht op een kwaliteit oppervlaktewater waaruit met eenvoudige middelen drinkwater geproduceerd kan worden. Op basis van het huidige beleid zal de kwaliteit van het oppervlaktewater nauwelijks veranderen. In het algemeen is de grootste risicofactor voor de kwaliteit van drinkwater bereid uit oppervlaktewater het voorkomen van pathogene micro-organismen (o.a. virussen en protozoa). In dit onderzoek is het risico op infectie met enterovirussen, Cryptosporidium en Giardia bij toepassing van 19 huidige en toekomstige innamepunten en zuiveringslocaties voor de drinkwaterproductie bepaald. Bij gebruik van de rijkswateren blijkt dat een eenvoudige zuivering gebaseerd op alleen chemische desinfectie niet voldoet. Indien men uitgaat van een acceptabel infectierisico voor pathogenen van 1 geinfecteerde persoon per 10.000 inwoners per jaar, wordt deze eis overschreden. Een conventionele zuivering (met spaarbekkens) voldoet voor alle locaties aan de risico-eis voor enterovirussen, maar niet voor Cryptosporidium en Giardia op alle beschouwde locaties. De zuiveringstechnieken bodempassage en dubbele membraanfiltratie zijn voldoende om een veilige drinkwaterproductie te garanderen op alle onderzochte locaties. De concentraties van de onderzochte pathogenen zijn lager in de beschouwde regionale oppervlaktewateren dan in de rijkswateren. Een conventionele zuivering kan hier voldoende zijn voor veilig drinkwater. In de toekomst is dit mogelijk 1 van de factoren die regionale wateren als drinkwaterbron voor relatief kleine productie-eenheden aantrekkelijk maakt

    TAPWAT calculations for pathogenic microorganisms; in the framework of the National Environmental Outlook 2000-2030

    No full text
    In het kader van de realisatie van de Nationale Milieuverkenning 2000-2030 is het infectierisico bepaald voor een aantal pathogene micro-organismen (enterovirussen, Cryptosporidium en Giardia) bij het gebruik van rijks- en regionale oppervlaktewateren als bron voor de bereiding van drinkwater. Dit rapport beschrijft de wijze waarop deze analyse is uitgevoerd. In Nederland wordt van de totale hoeveelheid drinkwater ongeveer eenderde deel bereid uit oppervlaktewater, meestal rijkswater. In de toekomst zal dit aandeel toenemen omdat de hoeveelheid grondwater bestemd voor drinkwaterproductie wordt gestabiliseerd en het watergebruik volgens de prognoses verder zal stijgen. Het overheidsbeleid is gericht op een kwaliteit oppervlaktewater waaruit met eenvoudige middelen drinkwater geproduceerd kan worden. Op basis van het huidige beleid zal de kwaliteit van het oppervlaktewater nauwelijks veranderen. In het algemeen is de grootste risicofactor voor de kwaliteit van drinkwater bereid uit oppervlaktewater het voorkomen van pathogene micro-organismen (o.a. virussen en protozoa). In dit onderzoek is het risico op infectie met enterovirussen, Cryptosporidium en Giardia bij toepassing van 19 huidige en toekomstige innamepunten en zuiveringslocaties voor de drinkwaterproductie bepaald. Bij gebruik van de rijkswateren blijkt dat een eenvoudige zuivering gebaseerd op alleen chemische desinfectie niet voldoet. Indien men uitgaat van een acceptabel infectierisico voor pathogenen van 1 geinfecteerde persoon per 10.000 inwoners per jaar, wordt deze eis overschreden. Een conventionele zuivering (met spaarbekkens) voldoet voor alle locaties aan de risico-eis voor enterovirussen, maar niet voor Cryptosporidium en Giardia op alle beschouwde locaties. De zuiveringstechnieken bodempassage en dubbele membraanfiltratie zijn voldoende om een veilige drinkwaterproductie te garanderen op alle onderzochte locaties. De concentraties van de onderzochte pathogenen zijn lager in de beschouwde regionale oppervlaktewateren dan in de rijkswateren. Een conventionele zuivering kan hier voldoende zijn voor veilig drinkwater. In de toekomst is dit mogelijk 1 van de factoren die regionale wateren als drinkwaterbron voor relatief kleine productie-eenheden aantrekkelijk maakt.Of the total quantity of drinking water in the Netherlands about one-third is produced from surface water, usually from national waters. The quantity of groundwater used for drinking-water production is stabilising and water use will - according to the prognoses - continue to rise. National policy is geared to realising surface water of a quality which will allow production of drinking water using simple means and methods. Based on the present policies, the quality of the surface water will hardly show any change. In general, the greatest risk factor for drinking water produced from surface water is the occurrence of pathogenic microorganisms (e.g. viruses and protozoa) . In the framework of the National Environmental Outlook 2000-2030, the risk for infections has been determined for a number of pathogenic microorganisms (entero-viruses, Cryptosporidium and Giardia) occurring in national and regional surface water sources used for drinking-water production. In the study presented here the risk of infections from the entero-viruses, Cryptosporidium and Giardia, was determined for 19 current and future intake centres and drinking-water purification locations. When applying the method used in this determination, simple purification based only on chemical means of disinfection was found to be insufficient. If an acceptable infection risk for pathogens is one infected person per 10,000 residents, this requirement will be exceeded. Conventional purification (with reservoirs) meets the entero-virus risk requirement for all locations, but not for Cryptosporidium and Giardia occurrences at the locations considered. The purification techniques of soil passage and double-membrane filtration are sufficient to guarantee a safe drinking-water production at all the locations investigated. The concentrations of the pathogens investigated are lower in the regional surface waters considered than in the national waters. Conventional purification methods are sufficient here for producing safe drinking water. In future, this may be one of the factors making regional waters attractive as a source of drinking water for relatively small production units.DGM-DW

    Mechanical Stability of the Support

    No full text

    Water Supply Act 2000: Proposal for implementing the quality requirement component of the EC Drinking-water Directive

    No full text
    Eind 1998 is een nieuwe EG-Drinkwaterrichtlijn in werkinggetreden (Richtlijn 98/83). Deze richtlijn dient binnen twee jaar na het inwerking treden van de nationale wetgeving zijn geimplementeerd Het uitgangspunt voor de kwaliteitseisen, meetfrequenties en meetmethoden voor het 'WLB 2000' is de EG-Drinkwaterrichtlijn. Het pakket aan stoffen is als basispakket overgenomen. Op basis van onderstaande criteria zijn parameters toegevoegd of is de kwaliteitseis aangescherpt ten opzichte van de EG-Drinkwaterrichtlijn. De richtlijn biedt de mogelijkheid hiertoe en verplicht hier zelfs toe in bepaalde gevallen. De meest in het oog springende verandering met het huidige WLB is de verlaging van de kwaliteitseis voor lood (van 50 naar 10 ug/l), arseen en nikkel (van 50 naar respectievelijk 10 en 20 ug/l). Het beleid van de overheid en de bedrijfstak anticipeert al enkele jaren op de veranderende eisen voor lood in de vorm van het opzetten en uitvoeren van saneringsprogramma's. De nieuwe kwaliteitseisen voor arseen en nikkel worden op een enkele uitzondering na op alle productielocaties nu al gehaald en hebben nauwelijks gevolgen voor de zuiveringsinspanning. Er zijn kwaliteitseisen gesteld voor desinfectiebijproducten als bromaat en trihalomethanen. Er wordt een voorstel gedaan om uitgaande van een aanvaardbaar infectierisico eisen te stellen aan pathogene micro-organismen (virussen en protozoa) daarnaast worden de bestaande indicator-organismen deels vernieuwd (bijvoorbeeld E.coli) en/of gehandhaafd. De IMH vervult een belangrijke rol bij het vaststellen en goedkeuren van de voorgenomen meetprogramma's. De EG-Drinkwaterrichtlijn geeft randvoorwaarden voor meetfrequenties en meetmethoden aan; de IMH heeft de bevoegdheid het uiteindelijke programma vast te stellen dan wel af te keuren.The EC Drinking-water Directive (98/83) was issued in December 1998 for implementation in the national legislation within two years. The Dutch Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment has established a number of working groups to facilitate the implementation process. The working group on "standards" has provided proposals for: drinking-water quality requirements, monitoring programme frequency, and requirements for analytical methods. The legislation on water for household purposes, hot water and individual water systems (with a collective character) included in the EC Directive is the task of other working groups. The proposed requirements conform to the EC Directive. However, where parameter values are more stringent, the EC Directive allows the addition of a number of parameters e.g. parameters included in the current legislation. After implementation the standard for lead will go from 50 to 10 ug/l. The government and the water supply companies have been preparing for this change for some years by introducing programmes for renewing lead pipes. One of the new proposals will be to set a requirement for pathogenic protozoa and viruses by introducing acceptable infection risks, the actual level of this acceptability still being a point of discussion. Of course, the parameters for microbiology conform to the EC Directive. The Inspectorate for the Environment will have to review the monitoring programmes of the water supply companies, who will, in turn, have to report deterioration of the standards to the Inspectorate.DGM/DW
    corecore