21 research outputs found

    A growing role for gender analysis in air pollution epidemiology

    Full text link

    Levels of toxic metals in blood and urine of Dutch adults, 1997

    No full text
    De huidige rapportage beschrijft in 1997 gemeten niveau's van lood in bloed en kwik, cadmium en arseen in urine van 300 volwassen Nederlanders. De doelstelling van dit onderzoek is het in kaart brengen van de inwendige belasting van niet-beroepsmatig blootgestelde volwassenen met metalen. Sinds eind jaren zeventig is in Nederland een sterk dalende trend in lood-bloed gehalten waarneembaar. De lichaamsbelasting met cadmium lijkt niet te zijn gedaald. Van de onderzoekspopulatie heeft 25% een lood-bloed waarde waarbij biochemische veranderingen kunnen optreden (>50 ug/L). Ongeveer twee procent heeft een waarde die een geringe bloeddrukstijging tot gevolg kan hebben (>100 ug/L). De gezondheidskundige betekenis van beide effecten is onduidelijk. Cadmium, kwik en anorganisch arseenconcentraties lijken geen nadelige (gezondheids)effecten tot gevolg te hebben. Concentraties zijn vergelijkbaar met andere (Europese) landen. Geslacht en leeftijd zijn bepalende factoren voor metalen concentraties. Roken heeft een verhoogde lichaamsbelasting met lood en cadmium tot gevolg. Verder draagt alcoholconsumptie bij aan verhoogde lood-bloed waarden, het aantal amalgaam vullingen aan verhoogde kwik-urine waarden en visconsumptie aan verhoogde anorganisch arseen-urine concentraties. De vastgestelde referentiewaarden kunnen worden gebruikt als achtergrondniveau's bij calamiteiten, teneinde een uitspraak te kunnen doen over belasting van risicogroepen. Daarnaast kunnen met behulp van de vastgestelde referentiewaarden, ook in de toekomst trends in de lichaamsbelasting worden onderzocht.This report describes levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic measured in 1997 in blood and urine of 300 Dutch adults. The aim of this study was to assess the body burden of non-occupationally adults exposed to these potentially toxic metals. Results demonstrate that lead levels in human blood have declined substantially since the late 1970s. No drop in cadmium concentrations in the urine could be detected in the last decade. A quarter of the research population have blood lead levels exceeding a level which might result in biochemical changes ( 50 ug/l). In about 2% of the population blood lead levels may induce a small rise in blood pressure ( 100 ug/l). The significance of both effects for public health is not yet clear. Metal concentrations as measured in this study were comparable with concentrations measured in other (European) countries. Age and sex are determining factors for both blood and urine levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic. Smoking causes a significant rise in the body burden from lead and cadmium. Moreover, alcohol consumption contributes to higher blood lead levels, the number of amalgam fillings to higher urine mercury levels and consumption of fish to higher urine inorganic arsenic levels. The research described here yields reference values for body burden of potentially toxic metals to the non-occupationally exposed adult Dutch population, and can be used as background levels in case of disasters to assess the exposure to groups at risk. Furthermore, the established reference values will make it possible to study future trends in exposure to toxic metals.VWS-IG

    De invloed van eiwitbinding in de lever op de lichaamsbelasting met dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen: Een analyse m.b.v. PBPK modellering

    No full text
    In een voorgaande studie is een "Physiologisch gebaseerd PharmacoKinetisch" (PBPK) model gebruikt om de hoeveelheid van dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen in moedermelk te beschrijven. Hierbij zijn gehalten van dioxinen en furanen in moedermelk als maat genomen voor de totale hoeveelheid van deze stoffen in het lichaam (lichaamsbelasting of body burden). In het PBPK model wordt ervan uitgegaan dat de verdeling van dioxinen en furanen in het lichaam bepaald wordt door het lipide gehalte van het bloed en de verschillende organen. Echter, voor de lever is bekend dat de opname van dioxinen en furanen vanuit het bloed niet alleen bepaald wordt door de hoeveelheid lipide in dit orgaan maar ook door de binding aan eiwitten. Wanneer deze eiwitbinding wezenlijk bijdraagt aan de lichaamsbelasting van dioxinen en furanen dan zal genoemd PBPK model de lichaamsbelasting substantieel onderschatte. Voor octachloro-dibenzo-p-dioxine (OCDD) is onderzocht hoe groot de bijdrage van levereiwitbinding is aan de lichaamsbelasting van deze stof. OCDD is gekozen vanwege zijn eigenschap om specifiek in de lever van de mens te accumuleren. Voor het berekenen van de lichaamsbelasting is een PBPK model gebruikt dat de binding van OCDD aan levereiwit bevat. Na levenslange blootstelling berekent het PBPK model dat de binding van OCDD aan levereiwit voor minder dan 6% bijdraagt aan de lichaamsbelasting. Aangezien van de dioxinen en furanen OCDD de duidelijkste stapeling in de lever te zien geeft mag verwacht worden dat dit percentage voor andere dioxinen en furanen nog kleiner is. Geconcludeerd wordt dat, bij de mens, de binding van dioxinen en furanen aan levereiwit weinig bijdraagt aan de lichaamsbelasting van deze stoffen.In a previous study "Physiologically Based PharmacoKinetic" (PBPK) modeling was used to estimate the amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in mother's milk. This amount is considered to reflect the total amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in the body (body burden). In the PBPK model the distribution of dioxins and furans in the body is assumed to be determined by the lipid content of the blood and the organs. However, in the mammalian liver dioxins and furans not only accumulate by uptake in the liver's lipid fraction but also by binding to hepatic proteins. When this binding substantially contributes to the body burden of dioxins and furans the mentioned PBPK model may underestimate the latter entity. In this study the contribution of hepatic protein binding to the body burden of octachloro-dibenzo-p-dioxin (OCDD) was quantified. OCDD was chosen because of its property to preferentially accumulate in the human liver. The body burden of OCDD was simulated with a PBPK model which incorporates the binding of OCDD to hepatic proteins. After life-long exposure the PBPK model calculates that the contribution of hepatic protein binding to the body burden of OCDD was less than 6%. As, of all dioxins and furans, OCDD shows the most prominent accumulation in the liver this percentage is expected to be even lower for other dioxins and furans. It is concluded that, in humans, the contribution of the hepatic protein binding of dioxins and furans to the body burden of these compounds is limited.IV

    Levels of toxic metals in blood and urine of Dutch adults, 1997

    No full text
    This report describes levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic measured in 1997 in blood and urine of 300 Dutch adults. The aim of this study was to assess the body burden of non-occupationally adults exposed to these potentially toxic metals. Results demonstrate that lead levels in human blood have declined substantially since the late 1970s. No drop in cadmium concentrations in the urine could be detected in the last decade. A quarter of the research population have blood lead levels exceeding a level which might result in biochemical changes ( 50 ug/l). In about 2% of the population blood lead levels may induce a small rise in blood pressure ( 100 ug/l). The significance of both effects for public health is not yet clear. Metal concentrations as measured in this study were comparable with concentrations measured in other (European) countries. Age and sex are determining factors for both blood and urine levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic. Smoking causes a significant rise in the body burden from lead and cadmium. Moreover, alcohol consumption contributes to higher blood lead levels, the number of amalgam fillings to higher urine mercury levels and consumption of fish to higher urine inorganic arsenic levels. The research described here yields reference values for body burden of potentially toxic metals to the non-occupationally exposed adult Dutch population, and can be used as background levels in case of disasters to assess the exposure to groups at risk. Furthermore, the established reference values will make it possible to study future trends in exposure to toxic metals.De huidige rapportage beschrijft in 1997 gemeten niveau's van lood in bloed en kwik, cadmium en arseen in urine van 300 volwassen Nederlanders. De doelstelling van dit onderzoek is het in kaart brengen van de inwendige belasting van niet-beroepsmatig blootgestelde volwassenen met metalen. Sinds eind jaren zeventig is in Nederland een sterk dalende trend in lood-bloed gehalten waarneembaar. De lichaamsbelasting met cadmium lijkt niet te zijn gedaald. Van de onderzoekspopulatie heeft 25% een lood-bloed waarde waarbij biochemische veranderingen kunnen optreden (>50 ug/L). Ongeveer twee procent heeft een waarde die een geringe bloeddrukstijging tot gevolg kan hebben (>100 ug/L). De gezondheidskundige betekenis van beide effecten is onduidelijk. Cadmium, kwik en anorganisch arseenconcentraties lijken geen nadelige (gezondheids)effecten tot gevolg te hebben. Concentraties zijn vergelijkbaar met andere (Europese) landen. Geslacht en leeftijd zijn bepalende factoren voor metalen concentraties. Roken heeft een verhoogde lichaamsbelasting met lood en cadmium tot gevolg. Verder draagt alcoholconsumptie bij aan verhoogde lood-bloed waarden, het aantal amalgaam vullingen aan verhoogde kwik-urine waarden en visconsumptie aan verhoogde anorganisch arseen-urine concentraties. De vastgestelde referentiewaarden kunnen worden gebruikt als achtergrondniveau's bij calamiteiten, teneinde een uitspraak te kunnen doen over belasting van risicogroepen. Daarnaast kunnen met behulp van de vastgestelde referentiewaarden, ook in de toekomst trends in de lichaamsbelasting worden onderzocht

    De invloed van eiwitbinding in de lever op de lichaamsbelasting met dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen: Een analyse m.b.v. PBPK modellering

    No full text
    In a previous study "Physiologically Based PharmacoKinetic" (PBPK) modeling was used to estimate the amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in mother's milk. This amount is considered to reflect the total amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in the body (body burden). In the PBPK model the distribution of dioxins and furans in the body is assumed to be determined by the lipid content of the blood and the organs. However, in the mammalian liver dioxins and furans not only accumulate by uptake in the liver's lipid fraction but also by binding to hepatic proteins. When this binding substantially contributes to the body burden of dioxins and furans the mentioned PBPK model may underestimate the latter entity. In this study the contribution of hepatic protein binding to the body burden of octachloro-dibenzo-p-dioxin (OCDD) was quantified. OCDD was chosen because of its property to preferentially accumulate in the human liver. The body burden of OCDD was simulated with a PBPK model which incorporates the binding of OCDD to hepatic proteins. After life-long exposure the PBPK model calculates that the contribution of hepatic protein binding to the body burden of OCDD was less than 6%. As, of all dioxins and furans, OCDD shows the most prominent accumulation in the liver this percentage is expected to be even lower for other dioxins and furans. It is concluded that, in humans, the contribution of the hepatic protein binding of dioxins and furans to the body burden of these compounds is limited.In een voorgaande studie is een "Physiologisch gebaseerd PharmacoKinetisch" (PBPK) model gebruikt om de hoeveelheid van dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen in moedermelk te beschrijven. Hierbij zijn gehalten van dioxinen en furanen in moedermelk als maat genomen voor de totale hoeveelheid van deze stoffen in het lichaam (lichaamsbelasting of body burden). In het PBPK model wordt ervan uitgegaan dat de verdeling van dioxinen en furanen in het lichaam bepaald wordt door het lipide gehalte van het bloed en de verschillende organen. Echter, voor de lever is bekend dat de opname van dioxinen en furanen vanuit het bloed niet alleen bepaald wordt door de hoeveelheid lipide in dit orgaan maar ook door de binding aan eiwitten. Wanneer deze eiwitbinding wezenlijk bijdraagt aan de lichaamsbelasting van dioxinen en furanen dan zal genoemd PBPK model de lichaamsbelasting substantieel onderschatte. Voor octachloro-dibenzo-p-dioxine (OCDD) is onderzocht hoe groot de bijdrage van levereiwitbinding is aan de lichaamsbelasting van deze stof. OCDD is gekozen vanwege zijn eigenschap om specifiek in de lever van de mens te accumuleren. Voor het berekenen van de lichaamsbelasting is een PBPK model gebruikt dat de binding van OCDD aan levereiwit bevat. Na levenslange blootstelling berekent het PBPK model dat de binding van OCDD aan levereiwit voor minder dan 6% bijdraagt aan de lichaamsbelasting. Aangezien van de dioxinen en furanen OCDD de duidelijkste stapeling in de lever te zien geeft mag verwacht worden dat dit percentage voor andere dioxinen en furanen nog kleiner is. Geconcludeerd wordt dat, bij de mens, de binding van dioxinen en furanen aan levereiwit weinig bijdraagt aan de lichaamsbelasting van deze stoffen

    Current levels of some metals in the Dutch population. Pilot-study with participants of the 'MORGEN-project'

    No full text
    Vooruitlopend op een onderzoek naar de lichaamsbelasting van de Nederlandse bevolking met lood, arseen, kwik en cadmium, is in een pilot-studie de monsterverzameling nader onderzocht. Hiervoor zijn lood-bloed concentraties bepaald en cadmium-, kwik- en arseen-urine concentraties van deelnemers aan het MORGEN-project. De infrastructuur van het MORGEN-project bleek prima geschikt om het metalen-onderzoek in te passen. Contaminatie van urinemonsters tijdens monstername leek geen groot probleem. Gemeten concentraties waren goed vergelijkbaar met te verwachten concentraties in een niet-beroepsmatig blootgestelde populatie. De intra-individuele variatie in concentraties in urinemonsters in de tijd, was zoals verwacht hoog voor arseen (zeer korte biologische halfwaardetijd) en lager voor kwik en cadmium. Tevens is een nieuwe methode getest om in toxiciteit verschillende arseenverbindingen afzonderlijk te meten, de zgn. arseenspeciatiemethode.Preceding a survey on current body burdens of lead, arsenic, mercury and cadmium in the general Dutch population, a pilot study has been performed in which sample collection procedures were examined. To this end, blood-lead and urine-cadmium, -arsenic and -mercury concentrations were determined in participants of the MORGEN-project. The infrastructure of the MORGEN-project appeared very suitable for sample collection of the metalstudy. Contamination of urinesamples during collection constituted no major problems. Measured concentrations were comparable to expected concentrations in a non-occupationally exposed population. Intra-individual variation in time in concentrations in urine was high in case of arsenic (short biological half-time) and lower in case of mercury and cadmium. Finally, a new method was tested to measure arsenic compounds in urine, which vary in toxicity, the so-called arsenic speciation method.VWS/IG

    Levels of polychlorinated organic compounds in human milk in the Netherlands, 1993. The role of determinants

    No full text
    Niveaus van organochloorverbindingen (OCV's) in moedermelk worden beschreven voor 103 primiparae, onderzocht in 1993. Het blijkt dat leeftijd, quetelet index en rookgewoonten van de moeder belangrijke determinanten zijn van de gemeten OCV niveaus in moedermelk. De in dit onderzoek gevonden associaties met voeding zijn minder duidelijk en niet consistent voor de verschillende somparameters. (Voedings) adviezen op het niveau van het individu worden op grond van de huidige onderzoeksresultaten niet zinvol geacht. Teneinde de effectiviteit van het huidige beleid (brongerichte aanpak) te kunnen evalueren, is het wenselijk de gehalten in voeding als ook de niveaus in moedermelk de komende jaren te blijven monitoren.Levels of polychlorinated organic compounds (POCs) in human milk are described for 103 primiparae, studied in 1993. It appeared that age, quetelet index, and smoking habits of the mother do influence the levels in human milk. Although some of the investigated dietary products were associated with the levels in human milk these associations were rather weak and not consistent for the various sumparameters. (Dietary) recommendations at the individual level are not considered in the light of these results. To monitor the effectiveness of source-oriented environmental policies, continuation of periodical measurements of POC levels in food and human milk is recommended.IG

    Verontreiniging van moedermelk met gechloreerde koolwaterstoffen in Nederland, 1993. De rol van determinanten

    No full text
    Niveaus van organochloorverbindingen (OCV's) in moedermelk worden beschreven voor 103 primiparae, onderzocht in 1993. Het blijkt dat leeftijd, quetelet index en rookgewoonten van de moeder belangrijke determinanten zijn van de gemeten OCV niveaus in moedermelk. De in dit onderzoek gevonden associaties met voeding zijn minder duidelijk en niet consistent voor de verschillende somparameters. (Voedings) adviezen op het niveau van het individu worden op grond van de huidige onderzoeksresultaten niet zinvol geacht. Teneinde de effectiviteit van het huidige beleid (brongerichte aanpak) te kunnen evalueren, is het wenselijk de gehalten in voeding als ook de niveaus in moedermelk de komende jaren te blijven monitoren.<br

    Ontwikkelingen in de blootstelling van zuigelingen aan dioxinen, furanen en PCBs en potentiele gezondheidsrisico&apos;s, in Nederland

    No full text
    De tijdtrends (m.b.v. PBPK modellering) en geassocieerde gezondheidseffecten, van pre- en postnatale blootstelling van zuigelingen aan dioxinen, furanen en PCBs werden ge-evalueerd. Op basis van de PBPK modellering wordt in 1998 een daling van ca. 20% in de dioxine gehalten in moedermelk verwacht, ten opzichte van 1993. In de evaluatie van de epidemiologische onderzoeken worden een aantal kritische kant-tekeningen geplaatst bij de blootstellingskarakterisering en de data-analyse van de studies. Door het ontbreken van duidelijke blootstellings-respons relaties kan geen kwantitatieve schatting van het gezondheidsrisico voor zuigelingen worden uitgevoerd. Gepoolde en/of her-analyse van de bestaande data zouden meer inzicht kunnen geven in de inconsistenties in de tot nu toe gerapporteerde data.This report describes the evaluation of the time trend by means of PBPK modelling, and the associated health effects of pre- and postnatal exposure of infants to dioxins, furans and PCBs. Using PBPK modelling there was an expected decrease of ca. 20% in dioxin levels in human milk shown for 1998 compared to 1993. Evaluation of the epidemiological literature resulted in critical remarks on the exposure characterisation and the data analyses of the studies. Lack of convincing exposure-response relationships meant that no quantitative assessment of the associated health risk in infants could be performed. Pooled and/or re-analysis of the existing data could shed some light on the apparant inconsistencies reported so far.IG

    Ontwikkelingen in de blootstelling van zuigelingen aan dioxinen, furanen en PCBs en potentiele gezondheidsrisico's, in Nederland

    No full text
    This report describes the evaluation of the time trend by means of PBPK modelling, and the associated health effects of pre- and postnatal exposure of infants to dioxins, furans and PCBs. Using PBPK modelling there was an expected decrease of ca. 20% in dioxin levels in human milk shown for 1998 compared to 1993. Evaluation of the epidemiological literature resulted in critical remarks on the exposure characterisation and the data analyses of the studies. Lack of convincing exposure-response relationships meant that no quantitative assessment of the associated health risk in infants could be performed. Pooled and/or re-analysis of the existing data could shed some light on the apparant inconsistencies reported so far.De tijdtrends (m.b.v. PBPK modellering) en geassocieerde gezondheidseffecten, van pre- en postnatale blootstelling van zuigelingen aan dioxinen, furanen en PCBs werden ge-evalueerd. Op basis van de PBPK modellering wordt in 1998 een daling van ca. 20% in de dioxine gehalten in moedermelk verwacht, ten opzichte van 1993. In de evaluatie van de epidemiologische onderzoeken worden een aantal kritische kant-tekeningen geplaatst bij de blootstellingskarakterisering en de data-analyse van de studies. Door het ontbreken van duidelijke blootstellings-respons relaties kan geen kwantitatieve schatting van het gezondheidsrisico voor zuigelingen worden uitgevoerd. Gepoolde en/of her-analyse van de bestaande data zouden meer inzicht kunnen geven in de inconsistenties in de tot nu toe gerapporteerde data
    corecore