43 research outputs found
Agent of Steward? Over mensbeeld en management control
dominante mensbeeld in de management control-literatuur is ontleend aan de agencytheorie en is negatief van aard. Managers worden verondersteld lui te zijn, risico-avers en zijn vooral uit op hun eigenbelang in plaats van het organisatiebelang. Familiebedrijven herkennen zich vaak minder goed in dit mensbeeld van managers, evenals ethici en motivatiepsychologen. Het mensbeeld van de stewardshiptheorie is voor hen vaak beter herkenbaar omdat hier verondersteld wordt dat de manager het organisatiebelang voorop stelt (zelfs als dit ten koste gaat van zijn eigenbelang). Dit artikel plaatst de uitgangspunten van agencytheorie en stewardshiptheorie naast elkaar en gaat in op de kritiek op de agencybenadering. De schaarse empirische literatuur omtrent stewardshiptheorie lijkt te bevestigen dat er ruimte is voor deze theorie naast de agencytheorie
Boekbespreking: Kahneman en de controller: Thinking, fast and slow
Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman publiceerde onlangs een omvangrijk boek dat gezien kan worden als zijn overzichtswerk. De Engelse titel luidt Thinking, Fast and Slow en er is vrijwel gelijktijdig ook een Nederlandse vertaling onder de titel Ons feilbare denken verschenen (Kahneman, 2011a, 2011b). Kahneman is van huis uit geen econoom maar een psycholoog en in het boek doet hij op leesbare wijze verslag van zijn werkzame leven als psychologisch onderzoeker. Deze bijdrage beoogt aan te tonen dat het werk van Kahneman relevant is voor controllers in de praktijk ondanks het feit dat het hier om psychologisch en niet om (bedrijfs)economisch onderzoek gaat. Een ‘economisch’ voorbeeld ter illustratie (Kahneman, 2011b, p. 52): Een honkbalknuppel met bal kost $ 1,10. De knuppel kost één dollar meer dan de bal. Hoe duur is de bal? Waarschijnlijk dacht u als antwoord direct aan 10 dollarcent. Ik ook. Toch is dat niet het goede antwoord. Het juiste antwoord is 5 dollarcent. Kahneman vraagt zich af hoe het komt dat zelfs bij ‘gewaarschuwde’ lezers toch het foutieve antwoord 10 dollarcent welhaast ‘automatisch opduikt’. Hij zoekt de verklaring door aan te sluiten bij een onderscheid in ‘manieren van denken’ dat bekend staat als Systeem 1 en Systeem 2, zie onder meer Stanovich en West (2000). Het idee is dat ieder individu beschikt over beide systemen waarbij Systeem 1 automatisch en snel werkt, met weinig of geen gevoel van inspanning en geen gevoel van controle. Systeem 2 daarentegen omvat bewuste aandacht voor de mentale inspanningen die worden verricht, waaronder ingewikkelde berekeningen. De werking van Systeem 2 wordt vaak gekoppeld aan de subjectieve ervaring van handelingsvermogen, keuze en concentratie. In het honkbalvoorbeeld betekent dit: daadwerkelijk rekenen door bijvoorbeeld met pen en papier twee vergelijkingen met twee onbekenden op te stellen en op te lossen
Time-Driven Activity-Based Costing
De ABC-paradox behelst het opmerkelijke verschijnsel dat er talrijke tekstboeken en conceptuele artikelen voorhanden zijn, waarin de (theoretische) voordelen van Activity-Based Costing (ABC) breed worden uitgemeten, maar dat tegelijk uit allerlei surveys blijkt dat ABC slechts door een relatief gering aantal bedrijven wordt toegepast. Dit artikel bespreekt mogelijke verklaringen van deze paradox door in te gaan op de essentie van ABC, onder welke omstandigheden succesvolle toepassingen mogelijk geacht werden en wat dan precies verbeterd zou worden in de bedrijfsvoering dankzij ABC. Time-Driven Activity-Based Costing (TDABC) is het antwoord van Kaplan en Anderson (2004; 2007) op de ABC-paradox. Het blijkt dat TDABC in essentie een tweetal nuances aanbrengt ten opzichte van ABC, de ene nuance heeft te maken met complexiteit, de andere met capaciteit. Dat deze beide problemen bestonden, was bekend in de diverse genres literatuur. De conclusie van dit artikel is, dat een reductie van complexiteit ten opzichte van ABC in de praktijk waarschijnlijk wel verwacht mag worden. De aanpassingen met betrekking tot capaciteit die TDABC voorstelt, waren weliswaar nodig, maar zijn niet voldoende
Vooral uitkijken bij de toelating tot postdoctorale opleidingen
Collega Marc Wouters constateert in zijn column dat de toelatingseisen van de postdoctorale opleidingen tot registeraccountant en registercontroller in Nederland behoorlijk specifiek zijn als het gaat om de genoten vooropleiding. Hij vraagt zich af of dit terecht is. Zijn pleidooi komt erop neer dat hij vindt dat het hoge niveau van de postdoctorale opleidingen onverkort moet worden gehandhaafd, maar dat er flexibeler mag worden omgesprongen met de (zij-) instroom. ‘Onderschat niet wat slimme mensen met een andere vooropleiding snel kunnen oppakken’ (Wouters, 2010, p. 226)
Prestatiebeloning vanuit management control perspectief
Prestatiebeloning is in de jaren negentig van de vorige eeuw een populaire beloningsvorm geworden, niet alleen voor topmanagers van beursgenoteerde ondernemingen, maar ook voor lagere niveaus binnen de organisatie. Dit is opmerkelijk omdat prestatiebeloning vanuit management control-perspectief van oudsher een lastig vraagstuk betreft. Of zou het zo zijn dat door ontwikkelingen als Economic Value Added ® belangrijke problemen zijn opgelost? Dit artikel gaat in op prestatiebeloning vanuit datzelfde management control-perspectief. Er wordt nagegaan in hoeverre recente ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de oplossing van min of meer klassieke problemen als het accounting myopia-probleem, het Return-on-Investment-probleem en het controllability-probleem. Er wordt geconcludeerd dat er zeker veel ontwikkelingen tot oplossing van deze problemen zijn waar te nemen, maar dat niet kan worden gesteld dat ze zijn opgelost, ondanks claims van sommige consultants. Prestatiemeting en -beloning is dan ook nog steeds moeilijk en onvermijdelijk subjectief. De huidige populariteit van prestatiebeloning kan dus niet worden verklaard door oplossing (in de jaren negentig) van bovengenoemde problemen
PII: 0925-5273(91)90047-W
Abstract Investments in flexible cqpacltl2¢ are large It is not surprising that a sohd econom,e ,nfrastrueture Is a precondition From the straleglc prospect,re the structural support will rest on c aahtative grounds Yt t, the central problem posed m the present article ts how the economic consequences of mves),~qcnts in flex~b!e :apac,hco c--.r, actual!3 be ~eas_wed h ~s worked out m tlaree steps 1"o begin wm~, tnc j.~t-'.e-T~me concept ~s placed m an integral framework ofgoods-flow control Th~s is essential because ~t will be found that, w~thout th,s anab~ ~ there is a dang, er that the esUmate of the posmve effects will be too optimistic Subsequently, we introduce a concrete proot.c',on situation Lastly, for the selected production $1to:atlorl the concrete economic consequences of a flexible capacity investment o.l: bc c _ _^.~ c-,,. ¢t~r~,no nnmt t~ that the investment will m fact lead to an adjustment ofzhe log~stics concept Foa that reason, the maximum Just-In-T~me advantages can be reahsed At the same time the possible misrepresentation resulting from "'trad~t)onal" eost~ calculation will be examined I. Inw~,dnetio
Over de praktische relevantie van management accountingonderzoek door Nederlanders in internationale tijdschriften
Er is de laatste jaren vaak gewaarschuwd voor het verschijnsel dat internationaal wetenschappelijk management accounting (top-)onderzoek zijn praktische relevantie verliest. Wegens onderzoeksvisitaties en carrièreperspectieven doen onderzoekers er namelijk goed aan om hun werk te publiceren in high ranking mainstream journals en juist deze tijdschriften publiceren, volgens critici, nauwelijks onderzoek dat relevant is voor de praktijk. De relevantie voor de praktijk van Nederlands internationaal wetenschappelijk management accounting-onderzoek wordt in dit artikel bepaald aan de hand van het type onderzoeksvraag en de mate waarin auteurs aandacht besteden aan de praktische implicaties van hun onderzoek. De verwachting is dat de Nederlandse (mainstream) toppublicaties, net als de buitenlandse, minder relevant zijn voor de praktijk. Hiervoor blijken inderdaad aanwijzingen te zijn. Niettemin maakt dit artikel ook duidelijk dat een, op het eerste oog minder praktijkrelevante onderzoeksvraag, toch kan uitmonden in specifieke praktische richtlijnen. Verder blijkt dat een beperkt aantal Nederlandse auteurs ontwerpgericht onderzoek verricht dat, hoewel praktisch vaak relevanter, inderdaad niet in de mainstream journals wordt gepubliceerd