152 research outputs found

    BAAC rapport V-14.0138

    No full text
    Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

    BAAC rapport V-10.0162

    No full text
    Het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied N34 te Hardenberg en Coevorden. De aanleiding van het onderzoek is de geplande infrastructurele werkzaamheden in het plangebied, waardoor mogelijk aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd kunnen worden. Conclusie Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een gebied met een grote landschappelijke variatie. In het verleden zijn vooral de hoge dekzandruggen in de nabijheid van de Vecht aantrekkelijke vestigingsplaatsen geweest. Door de aanleg van de bestaande N34 kan de bodem in aangrenzende gebieden verstoord zijn geraakt. Op basis van een bureauonderzoek is dit echter niet aan te tonen. Op basis van de hoogteligging (AHN), de historische situatie (kadastrale kaart) en bekende archeologische vondsten is aan het plangebied een lage tot middelhoge archeologische verwachting toegekend. Een deel van deelplan A grenst aan of valt net in enkele terreinen met een hoge archeologische waarde (archeologisch monument). Aanbevelingen Op basis van het bureauonderzoek is aan beide deelgebieden een lage tot hoge archeologische verwachting toegekend (zie bijlage 8). Binnen de deelgebieden vallen de randzones van enkele monumenten, die een hoge archeologische waarde hebben. Geadviseerd wordt om deze gebieden bij de planvorming zoveel mogelijk te ontzien. Voor die delen van het plangebied met middelhoge tot hoge verwachting en waar de bodem dieper dan 30 cm –mv79 verstoord zal worden, wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek (Edelmanboor 7 cm om de 50 m of bij een vlak in een grid van 40 x 50 m) uit te voeren om een gedetailleerder beeld van de landschappelijke vormeenheden, de aard en de intactheid van het bodemprofiel te krijgen. Voor het reeds onderzochte gebied wordt geen vervolgonderzoek aanbevole

    BAAC rapport V-16.0133

    No full text
    In opdracht van BügelHajema Adviseurs heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied bestemmingsplan Victoria te Haarsteeg. Aanleiding voor het onderzoek is het plan de locatie Victoria in Haarsteeg te ontwikkelen voor de woningbouw

    Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

    No full text
    In opdracht van TIM Architecten heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Marterstraat 16 te Volkel. De aanleiding voor het onderzoek is het plan om de bestaande bebouwing in het gebied te slopen en te vervangen door een nieuwe woning (omgevingsvergunning). Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uit maakt van de rand van de Peelhorst. Hoewel de rand van de Peelhorst doorsneden werd door dalen, ligt het plangebied niet in de directe omgeving van een landschappelijke gradiënt. Het plangebied maakte in ieder geval al vanaf het begin van de negentiende eeuw deel uit van het bouwlandgebied rond Volkel. Gezien de ligging nabij de historische kern van dit dorp, waarvan de eerste vermelding dateert uit het begin van de veertiende eeuw, en het gebruik als bouwland, zal de natuurlijke bodem bedekt zijn met een dik plaggendek. Door het plaggendek zal de onderliggende bodem, en eventueel aanwezige archeologische resten, tegen diepere bodemverstoringen zijn beschermd. Door de ligging in een oudbouwlandgebied is de verwachting wel dat het natuurlijke bodemprofiel (deels) is afgetopt. Hoewel het plangebied dicht bij de oude kern van Volkel ligt, was het plangebied zelf niet bebouwd. Onderzoek van het perceel ten noorden van het plangebied heeft uitgewezen dat ook hier pas na 1850 (nieuwe tijd C) bebouwing heeft plaatsgevonden. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw is het plangebied opgenomen in de uitbreidingswijken rond Volkel en is in het noordelijke deel van het plangebied een woning gebouwd. Op basis van deze resultaten wordt aan archeologische resten (vuursteenvindplaatsen) van jager-verzamelaars (laat paleolithicum – neolithicum) een lage verwachting toegekend. Voor archeologische waarden van landbouwers (nederzettingen, grafvelden, ontginningsresten e.d.) uit het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen geldt een hoge verwachting en voor vindplaatsen uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is, met uitzondering van greppels, spitsporen, karresporen en andere ontginningsporen, een lage verwachting van toepassing. Uit het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied een dik plaggendek aanwezig is met daaronder in de meeste boringen een afgetopt veldpodzolprofiel in grove afzettingen. Gezien de aanwezigheid van een intacte bodem met een plaggendek, maar wel in grove afzettingen wordt de verwachting voor landbouwers uit het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen bijgesteld naar middelhoog. Op basis van deze resultaten wordt een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen

    BAAC rapport V-14.0008

    No full text
    In opdracht van dhr. J. Baijens heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Langwijkstraat 14 te Lithoijen. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied wordt doorsneden door de stroomgordel van Lith, waarvan de top zich op een diepte van 1 à 2,2 m –mv bevindt. Deze rivier was actief van 3760 tot 2750 jaar geleden actief (d.w.z. midden-bronstijd tot en met de late bronstijd) en zal de pleistocene ondergrond hebben geërodeerd. Mogelijk was de geul gedurende de Romeinse tijd nog (deels) watervoerend. De stroomrug is geleidelijk afgedekt geraakt met een kleiig pakket, dat bestaat uit oeverwal- en komafzettingen van de Maas. Op de oeverwallen heeft ter hoogte van Lithoijen al vanaf de tiende eeuw bewoning plaatsgevonden. Na de bedijkingen in de eerste helft van de veertiende eeuw is men terpen gaan opwerpen om zich tegen de overstromingen van dijkdoorbraken te beschermen. Door het noordelijke deel van het plangebied loopt vermoedelijk een doorbraakgeul van de Maas, die vermoedelijk in de late middeleeuwen/begin nieuwe tijd is ontstaan. Het is onbekend tot hoe diep deze crevassegeul zich in de oudere sedimenten heeft ingesneden. Deze crevassegeul is nog tot in de negentiende eeuw gebruikt als waterloop. In het plangebied zijn geen aanwijzingen, hetzij uit historische bronnen, hetzij op basis van het hoogteverloop voor bewoning na de veertiende eeuw. Op basis van deze resultaten wordt aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor archeologische waarden uit het paleolithicum tot en met de vroege bronstijd. Voor onverstoorde archeologische waarden (nederzettingen, grafvelden e.d.) uit de middenbronstijd tot en met de Romeinse tijd geldt een hoge verwachting. Deze archeologische waarden worden in de oeverwal- /komafzettingen op de zandige stroomgordelafzettingen verwacht (d.w.z. tussen 30 en 220 cm –mv). De top van het archeologisch sporenniveau is, gezien de archeologische onderzoeken in de omgeving, te herkennen aan een archeologische laag. Voor de middeleeuwen en nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Uit het veldonderzoek blijkt dat de stroomgordel van Lith zuidelijker ligt dan op basis van het bureauonderzoek was gebleken. De ondergrond bestaat in het grootste deel van het plangebied tot 3,2 m –mv uit komklei met plaatselijk crevasseafzettingen. Alleen in het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied bevinden zich vanaf 2,3 m +NAP restgeulafzettingen van de stroomgordel van Lith. Het plangebied is afgedekt met oeverwalafzettingen van de Maas, die in westelijke richting in dikte afnemen van 110 cm naar 50 cm. De natuurlijke bodem is in vrijwel het gehele plangebied nog intact. Gezien het ontbreken van archeologisch relevante lagen, is de kans op de aanwezigheid van archeologie laag. Derhalve wordt de archeologische verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag en wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen

    Gemeente Tholen. Plangebied Kleinedijk 1 te Sint-Annaland. Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

    No full text
    In opdracht van Van Dun Advies B.V. heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Kleinedijk 1 te Sint-Annaland. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied ligt in het zeekleigebied. Door sedimentatieprocessen is in dit gebied een sterk gelaagd landschap ontstaan, waarin archeologische waarden uit verschillende perioden op verschillende dieptes aanwezig kunnen zijn. Het huidige landschap is grotendeels vanaf de middeleeuwen onder sterke menselijke invloed ontstaan na de inpoldering in het begin van de zestiende eeuw. Na de Watersnoodramp van 1953 is dit historisch gegroeide landschap plaatselijk sterk gewijzigd. Op basis van het bureauonderzoek is een lage tot middelhoge verwachting toegekend voor archeologische waarden uit het paleolithicum tot en met de bronstijd (Oude getijdenlandschap en Pleistocene landschap). Aan onverstoorde archeologische waarden uit de ijzertijd en de Romeinse tijd (en mogelijk de late bronstijd), die zich mogelijk in de top van het Hollandveen bevinden, is een middelhoge verwachting toegekend. Voor archeologische waarden uit de middeleeuwen geldt eveneens een middelhoge verwachting. Voor het zuidelijke deel geldt een hoge verwachting voor resten van bedijking uit de Nieuwe tijd. Uit het veldonderzoek blijkt dat zich in het plangebied van 160 tot meer dan 350 cm –mv zandige kreekafzettingen van de Pluimpot bevinden. Deze afzettingen zijn afgedekt met kleiige oeverwalafzettingen, waarin een poldervaaggrond is ontstaan. In het noordelijke deel van het plangebied is deze bodem afgetopt ten behoeve van de aanleg van een paardenbak. Er zijn geen restanten van een dijklichaam aangetroffen in het zuidelijke deel van het plangebied. Evenmin zijn antropogene materialen of archeologische indicatoren gevonden. De top van het veen is niet bereikt. Gezien de aanwezigheid van relatief grofzandige kreekafzettingen met verslagen veen kan worden aangenomen at deze ter hoogte van het plangebied zijn weggeërodeerd. Door de geplande ingrepen zal de bodem tot maximaal 100 cm –mv worden verstoord. Plaatselijk zal een (zeer) klein oppervlak door heipalen tot 13 m –mv worden verstoord. Bij het onderzoek werden binnen 350 cm –mv geen archeologische niveaus aangetroffen. De verwachting is dat het Hollandveen in het grootste deel van het plangebied geheel geërodeerd zal zijn en in het uiterste noordelijke deel zal zijn afgetopt. Op basis van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat door deze werkzaamheden geen archeologische niveaus zullen worden verstoord. Derhalve wordt de archeologische verwachting voor het plangebied bijgesteld naar laag voor de late bronstijd tot en met de nieuwe tijd. De aanwezigheid van archeologische waarden uit eerdere periodes kan op basis van het onderzoek niet worden uitgesloten, waardoor hiervoor een lage tot middelhoge verwachting blijft gelden. Op basis van deze resultaten wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen

    BAAC rapport V-17.0133

    No full text
    Archeologisch bureauonderzoek Vakgemaal Vlietpolder Vanaf circa 900 n.C. is het veengebied langzamerhand ontgonnen vanaf de rivieren en veenstroompjes, waarbij onregelmatig, blokvormige kavels zijn ontstaan, zoals in het noordelijke deel van de Vlietpolder. Vanaf de 11e eeuw is het gebied systematisch en grootschalig ontgonnen, waarbij langgerekte ontginningsassen zijn ontstaan en smalle, strookvormige percelen. Het plangebied maakt deel uit van een dergelijk gebied, waarbij de ontginningsas (Ofwegen) zich op circa 450 m ten oosten van het plangebied bevindt. Het plangebied heeft lang een agrarisch gebruik gehad, waarbij het oostelijke deel vanaf de 18e eeuw is afgegraven voor de turfwinning. Aan het einde van de 19e eeuw is deze turfafgraving drooggemaakt en geëgaliseerd. Hierbij is de bestaande perceelssloot door het westelijke deel van het plangebied verbreed en is een vijzelmolentje in het plangebied gebouwd. Aan het einde van de 20e eeuw is de molen vervangen door een elektrisch vakgemaal. Op basis van de bekende gegevens zijn er geen aanwijzingen dat het plangebied in deze periode bewoond is geweest. Derhalve geldt voor de vroege middeleeuwen D tot en met de nieuwe tijd een lage verwachting. Gezien de lage archeologische verwachting wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen

    BAAC rapport V-16.0062

    No full text
    In opdracht van de provincie Zeeland heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en een veldinspectie uitgevoerd in het plangebied Strijdersgatpolder te Cadzand, dat op basis van de resultaten hiervan is aangevuld met een verkennend booronderzoek. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uit maakt van het zuidwestelijke zeeklei gebied, waar door grootschalige erosie in de vroege middeleeuwen oude geologische afzettingen en eventuele archeologische vindplaatsen zijn geërodeerd. Pas vanaf de elfde eeuw ontstonden in de omgeving van het plangebied opwassen. Het plangebied is zelf in de dertiende eeuw ingepolderd en bewoonbaar geworden. Aan het einde van de veertiende eeuw is het plangebied weer overstroomd, waarbij in de oude polder een krekenstelsel is gevormd. In de kreken zijn zandige sedimenten afgezet, daarbuiten is klei afgezet dat een vermoedelijk een maximaal 2 m dikke laag vormt

    BAAC rapport V-15.0044.

    No full text
    In opdracht van KuiperCompagnons heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Buitendams 301-307 te Hardinxveld-Giessendam. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw op de locatie. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uit maakt van de uiterwaarden van de Merwede. Hoewel deze rivier pas vanaf 2000 jaar geleden is ontstaan, kunnen nog oudere, stroomgordels of crevasses aanwezig zijn. In totaal is in het Holoceen in dit gebied een circa 12 m dik pakket veen en klei afgezet. In zowel verticale als horizontale zin kunnen hierdoor verschillende niveaus met elk een eigen archeologische verwachting worden onderscheiden. Tot in het mesolithicum maakte het plangebied deel uit van een vlechtend rivierenlandschap, dat tegenwoordig op een diepte ligt van 10 à 11 m – NAP. De kans op het aantreffen van archeologische waarden uit deze perioden is derhalve laag. Vanaf het neolithicum ging het plangebied deel uitmaken van een komgebied waar afwisselend klei en veen werd afgezet. Dergelijke gebieden waren minder geschikt voor bewoning. Volgens de beschikbare gegevens bevinden zich geen oude stroomgordels in de ondergrond van het plangebied. Derhalve wordt aan deze periode een lage verwachting toegekend. Omstreeks 2000 jaar geleden ontstond ten zuiden van het plangebied de Merwede. Het plangebied maakte mogelijk deel uit van de oeverwallen. Bij de bedijkingen in de dertiende eeuw is het plangebied echter buitengedijkt. Dit doet vermoeden dat het plangebied in die tijd op de rand lag van het bruikbare gebied en derhalve deel uitmaakte van het lagere deel van de oeverwal of een oeverwal die is geërodeerd. De kans dat zich in het plangebied archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen bevinden is derhalve laag tot middelhoog. Langs de dijk is vanaf de dertiende eeuw een bewoningslint ontstaan. Dergelijke bebouwing bevond zich meestal binnendijks, maar het is bekend dat zich in ieder geval vanaf de zeventiende eeuw al buitendijkse bebouwing bevond in de omgeving van het plangebied. Het noordelijke deel van het plangebied zelf was in ieder geval vanaf het begin van de negentiende eeuw bebouwd. Aan het noordelijke deel van het plangebied wordt derhalve een hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden (nederzettingsresten) uit deze periode. Het zuidelijke deel had een agrarische functie, waardoor voor deze periode een lage verwachting geldt. Uit het veldonderzoek blijkt dat de natuurlijke bodem in het plangebied bestaat uit restgeulafzettingen van de Merwede, die door drie ophoogpakketten (2 oudere en 1 recente) is afgedekt. In de restgeulafzettingen zijn geen aanwijzingen voor bodemvorming aangetroffen. Deze afzettingen waren niet geschikt voor bewoning in het verleden. De ophoogpakketten zijn te relateren aan het bebouwingslint van Giessendam. Het archeologisch niveau van het bebouwingslint bevindt zich op een diepte van 50 tot 65 cm -mv. In het plangebied zijn baksteen-, mortel- en houtfragmenten aangetroffen, die niet nader gedateerd konden worden, alsmede een fragment aardewerk uit de achttiende en negentiende eeuw. Deze vondsten zijn te relateren aan de erven die zich in ieder geval vanaf het begin van de negentiende eeuw, maar vermoedelijk veel eerder in het noordelijke deel van het plangebied bevonden. Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek 8 Op basis van het onderzoek is een lage verwachting toegekend voor archeologische waarden uit de steentijd tot en met de vroege middeleeuwen. Vanwege de ligging in een oud bewoningslint langs een dijk, dat in ieder geval in het begin van de negentiende eeuw, maar waarschijnlijk eerder bebouwd was, is aan het noordelijke deel een hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden (nederzettingsresten) uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Geadviseerd wordt om in het gebied met een hoge verwachting (1200 m2 ) bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm –mv een vervolgonderzoek uit te voeren om de archeologische verwachting nader te specificeren. Gezien de aard van de verwachte archeologie en de aanwezige ondergrond vormt een proefsleuvenonderzoek de meest geschikte methode van onderzoek. In het gebied met een lage archeologische verwachting wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen

    BAAC Rapport V-13.0152

    No full text
    In opdracht van Jos van den Bosch heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Vogelenzang 10 te Erp. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied ligt op de overgang van een hoger naar lager terrein en van een ontgonnen naar een lange tijd onontgonnen gebied. Op de hogere gronden in de omgeving van het plangebied zijn aanwijzingen voor bewoning uit het laatpaleolithicum tot en met het neolithicum, de ijzertijd, de romeinse tijd en de vroege middeleeuwen-C tot en met de nieuwe tijd. Het plangebied ligt echter in het lagere deel van de overgangszone en was mogelijk, met name het zuidelijke deel, te nat voor bewoning. Bovendien lag het gebied lange tijd op de rand van onontgonnen gronden en was derhalve mogelijk door een lage bodemvruchtbaarheid of natte ligging een minder aantrekkelijk bewoningsgebied. Voor zover bekend is het plangebied lange tijd onbebouwd en is het pas aan het einde van de twintigste eeuw deel uit gaan maken van een boerenerf. Als gevolg van het gebruik als erf zal de bodem plaatselijk verstoord zijn (bijvoorbeeld door de opslag van voeder). Het zuidoostelijke deel van het plangebied is gezien het hoogteverloop (deels) opgehoogd. Op basis van het bureauonderzoek wordt aan het noordwestelijke deel van het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor onverstoorde archeologische waarden (vuursteenvindplaatsen, nederzettingsresten, grafvelden e.d.) uit het laatpaleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Gezien de lage ligging en de verwachtte verstoringen wordt aan het zuidelijke deel een lage verwachting toegekend. Uit het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied een matig tot dik cultuurdek aanwezig is met daaronder plaatselijk nog het restant van een veldpodzolprofiel (laarpodzolgrond of hoge zwarte enkeerdgrond). In het zuidoostelijke deel van het plangebied is de bodem, als gevolg van de aanleg van voederkuilen en een gegraven waterloop, diep verstoord. Dit deel van het plangebied was, gezien het ondiepe voorkomen van gereduceerde afzettingen en fluvioperiglaciale sedimenten, natter dan het noordwestelijke deel. De aanwezigheid van archeologische waarden in het noordwestelijke deel van het plangebied kan op basis van het booronderzoek niet worden uitgesloten. Door de geplande bouwwerkzaamheden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van poeren, zal echter slechts een klein percentage (3,6%) van het bouwvlak tot in het archeologisch sporenniveau worden verstoord. De kans dat archeologische waarden worden verstoord is derhalve klein, waardoor er geen vervolgonderzoek wordt geadviseerd
    • …
    corecore