29 research outputs found

    Influenza in winter 1999/2000

    No full text
    Iedere winter heerst er griep in Nederland, zo ook deze winter. Momenteel (week 4) consulteren 13 per 10.000 personen hun huisarts voor een influenza-achtig ziektebeeld (IAZ) volgens de registratie door de huisartsen van het peilstationnetwerk van het NIVEL. Volgens deze IAZ-registratie viel de piek van de huidige griepepidemie in week 1 en 2: toen consulteerden 32 per 10.000 personen de huisarts voor een IAZ. Dit betekent dat de incidentie van IAZ in de algemene bevolking hoger is dan de IAZ-incidentie geregistreerd door de NIVEL-peilstationartsen. (aut.ref.

    [Virological NIVEL/RIVM-surveillance of influenza-like illnesses in the season 1992/93.]

    No full text
    Abstract niet beschikbaarIn the season 1992/93 the clinical influenza surveillance among general practioners participating in the NIVEL (Netherlands institute of primary health care) system was supplemented by RIVM with virological laboratory examinations. Respiratory samples were taken from 388 patients with respiratory symptoms suggestive of influenza. From 127 specimens (33%) a virus was isolated, which was influenza virus (mainly type B) in 87 cases. Compared with virological surveillance based on virus isolations from hospital admitted patients this new influenza surveillance system proved a better early warning system. The first influenza B virus strain of the season 1992/93 isolated in the Netherlands was isolated in this system about six weeks before the start of the epidemic. It was also more efficient: it yielded 43% of all influenza virus strains of the season 1992/93 isolated in the Netherlands. The period showing many clinical cases of influenza-like illness coincided with that in which many influenza viruses were isolated.GH

    Influenza en RS-virusinfecties in winter 2000/2001. Stand van zaken op 12 februari 2001

    No full text
    Until now it has been quiet concerning influenza this winter in the Netherlands, but possibly we are at the verge of the yearly epidemic. All but one Dutch influenza virus isolates characterised so far are of the A(H1N1) subtype and are related closely to the strain for this subtype in the vaccine. Until now, one influenza B virus has been isolated. The peak of the yearly epidemic of RS-virus infections was in week 1; the number of RS-virus infections reported started to decrease in week 2. (aut. ref.

    Incidence of acute gastro-enteritis in sentinels in the Netherlands, 1992-1993

    No full text
    In the Netherlands gastroenteritis belongs to the ten diseases with the highest incidence rates. A sentinel study on the incidence of gastrointestinal complaints and the occurrence of the investigated pathogens (Campylobacter, Salmonella and Shigella) was carried out in about 40 general practices in 1992 and 1993. The sentinel stations were as representative as possible of the Dutch population. The study was undertaken by the National Institute of Public Health and Environmental Protection (RIVM) and the Netherlands Institute of Primary Health Care (NIVEL) in cooperation with the general practitioners who participated in the Dutch Sentinel Practice Network and 24 laboratories. Age and sex of patients who met the case definition were reported to the NIVEL. These patients were asked by their GP to provide a stool sample and to complete a questionnaire. The number of patients that were either reported to the NIVEL or have been given a questionnaire by their GP was estimated at about 2370. A completed questionnaire was received from 58.9% (1400/2370) of these patients. Eighty percent (1400/1744) of the cases completed the questionnaire they received. Results of microbiological analysis were obtained for 89.1% (1248/1400) of patients who completed the questionnaire. The crude incidence rate of acute gastrointestinal complaints was 55.3 per 10,000 person years, after correction for non response it was 89.9 per 10,000 person years. The incidence was lower in 1993 than in 1992. Between men and women no differences have been found. The highest incidences have been found in the agegroups under five. The incidence rate for Campylobacter was 6.9 per 10,000 person years (182 samples positive), for Salmonella 2.2 (55 samples positive) and for Shigella 0.4 per 10,000 person years (10 samples positive). After correction for non response these incidences were 11.7 and 3.5 and 0.6 per 10,000 person years. The Salmonella incidence rate was higher in 1993 than in 1992 and higher in men than in women. The highest incidence rates for Campylobacter and Salmonella were found in the agegroups under five. The (late) summer months as expected, showed the highest incidence rates. Incidence rates for gastroenteritis as well as for microorganisms were lower than incidences found in other sentinels. To follow trends in incidence rates and microorganisms it is necessary to undertake sentinels repeatedly with the same methodology and population. However results cannot be generalised to the general population and consequently it remains necessary to carry out a population cohort study every 5 to 10 years.Gastro-enteritis behoort in Nederland tot de tien ziekten met de hoogste incidentie. In 1992 en 1993 vond een huisartsenpeilstationonderzoek plaats naar de incidentie en de microbiologie van dit ziektebeeld. Het onderzoek werd uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene (RIVM) en het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL), in samenwerking met de huisartsen die meewerkten aan de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) van het NIVEL en 24 microbiologische laboratoria. Door de huisartsen werden patienten die voldeden aan de gehanteerde case-definitie gemeld aan het NIVEL. Verder verzochten de huisartsen de patienten om een vragenlijst in te vullen en een faecesmonster in te sturen. De exacte respons van de huisartsen kon niet worden berekend omdat er geen gegevens waren over het aantal personen dat in de onderzoeksperiode een peilstationarts consulteerden maar ondanks dat ze aan de case-definitie voldeden niet in het onderzoek werden opgenomen. Er werden 1400 ingevulde vragenlijsten ontvangen. Het aantal personen dat werd gemeld en/of waaraan door de huisartsen een onderzoekspakket werd uitgedeeld, werd berekend op circa 2370 uitgaande van de aanname dat de respons onder patienten die wel en patienten die niet werden gemeld gelijk was. Van 59% (1400/2370) van deze patienten werd een vragenlijst ontvangen. De respons van de patienten ten aanzien van het insturen van vragenlijsten was 80,3% (1400/1744). Van 89,1% (1248/1400) van de personen waarvan een vragenlijst werd ontvangen was de uitslag van het microbiologisch onderzoek bekend. De incidentie van huisartsconsulten voor gastro-enteritis was 55,3 per 10.000 persoonsjaren, na correctie voor geschatte non-respons was dat 89,9 per 10.000 persoonsjaren. De incidentie was in 1993 significant lager dan in 1992. Tussen mannen en vrouwen werd geen verschil in incidentie gevonden. De incidentie was het hoogst bij de 0-jarigen en ook bij de 1 tot en met 4-jarigen was deze duidelijk hoger dan in de andere leeftijdsgroepen. De incidentie van Campylobacter was 6,9 per 10.000 persoonsjaren (182 monsters positief), van Salmonella 2,2 (55 monsters positief) en van Shigella 0,4 per 10.000 persoonsjaren (10 monsters positief). Na correctie voor geschatte non-respons waren deze incidenties respectievelijk 11,7 en 3,5 en 0,6 per 10.000 persoonsjaren. De incidentie van Salmonella was in 1993 hoger dan in 1992 en onder mannen hoger dan onder vrouwen. Voor Campylobacter en Salmonella waren de incidentiecijfers het hoogst in de leeftijdsgroepen onder 5 jaar. Zoals verwacht waren de incidentiecijfers het hoogst in de (late) zomermaanden. De incidentiecijfers van zowel het ziektebeeld als de afzonderlijke micro-organismen waren, ook na correctie voor de geschatte non-respons, duidelijk lager dan in andere peilstationonderzoeken. Waarschijnlijk zijn verschillen in methodologie, gehanteerde case-definities en onderzoekspopulaties hierop van invloed geweest. Om trends in de incidentie van gastro-enteritis en van de onderzochte en andere mogelijke verwekkers te kunnen volgen is het van belang dat huisartsenpeilstationonderzoek bij herhaling wordt uitgevoerd met een gelijkblijvende methodologie en onderzoekspopulatie. Het blijft evenwel van belang om de bevindingen eens in de 5 tot 10 jaar te ijken aan een populatiestudie
    corecore