213 research outputs found

    Thematische collectie: Gearchiveerde rapporten Archol B.V.

    No full text
    Overzicht van de in het e-depot gearchiveerde rapporten van Archol B.V. te Leiden

    1577 AB Barneveld Harselaar vp 1 en 2

    No full text
    Verkennend booronderzoe

    Archol rapport 193

    No full text
    In opdracht van Mooiland Vastgoed heeft Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol) in juli 2011 een archeologische opgraving op de locatie Sint Sebastianusstraat te Herpen uitgevoerd. Directe aanleiding voor het onderzoek was de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw. Bij de inrichting zouden de aanwezige archeologische waarden door bodemingrepen over het gehele plangebied worden aangetast. Archeologisch vooronderzoek had namelijk angetoond dat in twee delen van het plangebied behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn (zone A en zone B).Gezien de voorgenomen bouwplannen bleek behoud ter plaatse (in situ) geen optie. Bij de opgraving zijn sporen en vondsten uit de periode late prehistorie tot en met de Nieuwe tijd aangetroffen. De oudste resten bestaan uit aardewerkscherven uit de late prehistorie en Romeinse tijd en de bijzondere vondst van een phalera: een schijfvormig sierbeslag vermoedelijk afkomstig van een Romeinse soldaat. De resten zijn als losse vondsten te bestempelen; het merendeel lag verspreid in de opvulling van een geulflank in de zuidwesthoek van zone A en een enkel fragment in zone B. Pas in de 12e eeuw wordt zone A als nederzettingsterrein in gebruik genomen en kunnen we spreken van een vindplaats. Bij de opgraving zijn de resten van een bootvormige huisplattegrond uit de 12e eeuw en twee bergen (opslagschuren voor gewas) uit de 13e eeuw gevonden. In de late middeleeuwen en mogelijk ook nog in de Nieuwe tijd zijn delen van het terrein afgegraven ten behoeve van kleiwinning. ogelijk is de kleiwinning in verband te brengen met de bouw van het kasteel van Herpen of van de dorpskern van Herpen

    Archol Rapport 166

    No full text
    In mei 2011 is door een team van Archol een opgraving uitgevoerd rond de voormalige Padihoeve te Oss. Het plangebied Padihoeve deel uit van een intensief bewoond en geëxploiteerd cultuurlandschap uit de late prehistorie, Romeinse tijd en de late middeleeuwen. Belangrijke vondst in de regio is de Romeinse nederzetting Westerveld uit de 1e en 2e eeuw na Chr. De nederzetting werd begrensd door een rechthoekige, dubbele omgreppeling. Het plangebied bevindt zich voor een deel binnen het terrein van de voormalige Romeinse nederzetting en vooraf stond vast dat de oostelijke nederzettingsgreppels door het onderzoeksgebied zouden lopen. Ook zijn uit de nabij omgeving nog andere prehistorische en Romeinse vindplaatsen bekend waaronder nederzettingen en verschillende cultusplaatsen. Doelstelling van het onderzoek was uit zoeken hoe de opgravingsgegevens van Padihoeve aansluiten bij de eerdere resultaten van onderzoek van de Romeinse nederzetting Westerveld en of er nog nieuwe inzichten waren te verkrijgen rondom de weinig onderzochte nederzettingsgreppels. Belangrijkste resultaten van het onderzoek waren een verschillende waterputten, paalsporen en een structuur uit de midden-/late ijzertijd en een Romeinse huisplattegrond en waterputten. Daarnaast werden de nederzettingsgreppels van Westerveld volgens verwachting aangetroffen. Helaas bleken de greppels voor een belangrijk deel verstoord en was het niet mogelijk om het greppelsysteem scherper te dateren. Wel konden de resultaten van de eerdere onderzoeken in de wijk Oss-Ussen worden bevestigd. Tevens bleek ook dat de greppels veel intensiever onderhouden moeten zijn geweest dan werd verondersteld. In plaats van de eerder aangetroffen twee fasen konden in de buitenste nederzettingsgreppel zeker 8 fases worden onderscheidden. Ook bij de binnnenste nederzettingsgreppel werd het aantal fases verdubbeld van 2 naar 4

    Inventariserend veldonderzoek (IVO-o), Lanakerveld -gemeente Maastricht

    No full text
    In de nabije toekomst heeft de gemeente Maastricht het voornemen om aan de noordwestkant van Maastricht op het Lanakerveld een zonneweide te realiseren (ca. 25 ha). De gemeente Maastricht heeft opdracht gegeven om meer inzicht te krijgen in met name de verspreiding van de reeds aangetoonde archeologische waarden zonder dat deze archeologie daarbij beschadigd wordt (zogenaamd non-destructief onderzoek). Voordat de vindplaatsen worden afgedekt met zonnepanelen wil de gemeente met dit project zo goed mogelijk alle vindplaatsen in kaart te brengen. Op deze manier kan de gemeente, als bevoegd gezag, in de toekomst beter zorg dragen voor deze vindplaatsen. Het plangebied is gelegen tussen het Zouwdal en de Belgische grens op het Lanakerveld. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat het gebied een voor Nederlandse begrippen uniek archeologisch landschap herbergt waarin tientallen archeologische vindplaatsen zijn gelegen. Deze vindplaatsen dateren vanaf het vroeg neolithicum tot in de vroege middeleeuwen (5300 v. Chr. - 1000 n. Chr.). De primaire doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de omvang van het grafveld. Het bepalen van de omvang kan eventueel behoud in situ ondersteunen. Het onderzoek is verder gericht op het zoveel te weten komen over het diachrone cultuurlandschap van het Lanakerveld. Ten behoeve van dit onderzoek worden verschillende geofysische meetmethoden toegepast. Deze methoden zijn in twee categorieën te verdelen: methodes die magnetische eigenschappen meten en methodes die elektrische geleidbaarheid meten. Binnen dit project zijn twee soorten magnetometrie toegepast: Fluxgate gradiometer magnetometry en Cesium total field magnetometry. De drie gebruikte methoden (elektromagnetische inductie, fluxgate gradiometer magnetometer en cesium total field magnetometer) laten verschillende fenomenen zien en vullen elkaar goed aan. Met EMI-data zijn nieuwe structuren gevonden die lijken aan te sluiten bij een Romeins greppelsysteem. Met de fluxgate magnetometer data is een Romeins greppelsysteem in kaart gebracht. Daarnaast is er een flink aantal nieuwe archeologische fenomenen aangetroffen die samen een duidelijker beeld geven van hoe het landschap gebruikt werd. De Cesium data geeft een gedetailleerder beeld van de LBK-vindplaatsen maar is in beperkte mate in staat gebleken om losse paalsporen in kaart te brengen. Uit de resultaten blijkt dat geen van de methodes in staat is gebleken om alle fenomenen in kaart te brengen die gevonden zijn in de proefsleuven. Er zijn ook in dit onderzoek gevallen naar voren gekomen van duidelijke anomalieën in geofysisch onderzoek die niet in de proefsleuven zijn gevonden. Dit heeft als consequentie dat als er op een bepaalde plek niets is gevonden in de geofysische data, dat geen garantie geeft dat er geen archeologie op deze plek voorkomt. Andersom geldt wel dat als er iets te zien is in de geofysische data, dat de kans zeer hoog is dat er archeologie op deze plek voorkomt. Dit komt met name naar voren in de bepaling van de omvang van de diverse vindplaatsen op basis van het proefsleuvenonderzoek. Op deze locaties zien we ook het grootste aantal anomalieën. Op basis van de resultaten van het geofysisch onderzoek kunnen de vindplaatsgrenzen zoals deze eerst waren vastgesteld op basis van de veldkarteringen, bureauonderzoek en het proefsleuvenonderzoek worden aangepast. Het betreft hier de omvang van de vindplaatsen 18, 24, 78 en 123. De vermoedde omvang van het bandkeramisch grafveld (vindplaats 123) is ongewijzigd gebleven. Daarnaast zijn twee nieuwe vindplaatsen toegekend: vindplaats 125 betreft een lineair object vermoedelijk toe te schrijven aan een verdedigingslinie en vindplaats 126 betreft een lijnobject (mogelijke weg). Voor het eerst in de Nederlandse onderzoekgeschiedenis is een zeer groot gebied (ruim 44 hectare) met geofysische methoden onderzocht. De resultaten zijn spectaculair en mogen van de ene kant niet als verrassend worden beschouwd. Het geofysisch onderzoek heeft dan ook nogmaals de enorme archeologische rijkdom en potentie van het Lanakerveld aangetoond alsmede inzage gegeven in diverse natuurlijke fenomenen. Het enigszins beperkte proefsleuvenonderzoek en de oppervlaktekarteringen gaven daar al voldoende aanleiding toe. Van de andere kant is er beduidend beter inzicht verkregen in de omvang van de archeologische vindplaatsen maar zijn ook meerdere vooralsnog onbekende en onverwachte fenomenen gekarteerd. Toch blijft voor het gros van de fenomenen de aard en datering onbekend. Hiertoe dient gericht waarderend onderzoek uitgevoerd te worden. Niet alleen om de gekarteerde fenomenen beter te kunnen duiden maar ook met het oog op toekomstig geofysisch onderzoek. Wat dat betreft valt er nog veel inzicht te verkrijgen. Duidelijk is in ieder geval dat geofysisch onderzoek niet op zichzelf gebruikt dient te worden maar dat verificatie middels zoveel mogelijk beschikbare bronnen (AHN, cartografie, etc.) van wezenlijk belang is alsmede een gedegen samenwerking tussen geofysici en archeologen. Het is immers een inclusief interdisciplinair onderzoek

    Archol rapport 240

    No full text
    In september 2012 heeft te Voulwames in de gemeente Meerssen een archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het kader van de aaswerken. De geplande aanleg van een werkweg tussen Itteren en Aan de Maas zou eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren. Doel van het onderzoek was om archeologische waarden binnen het tracé te traceren en indien nodig te behouden door middel van een opgraving. Aangrenzend aan het plangebied waren al eerder sporen en vondsten aangetroffen die wezen op een gebruik van het terrein gedurende de ijzertijd. Uit het proefsleuvenonderzoek bleek dat de ijzertijdsporen zich binnen het plangebied voortzetten. Bijzonder is de onverwachte ontdekking van oudere sporen vanaf het neolithicum. Alle sporen zijn gesitueerd op een iets hoger gelegen deel van het paleolandschap dat hier uit een vroeg-holocene kronkelwaard bestaat. Deze is gevormd op een relatief laag deel van het grindrijke Geistingenterras uit de Late Dryas. De kronkelwaard wordt aan de oostzijde begrensd door een ondiepe restgeul: vermoedelijk de eindfase van de kronkelwaard. Deze geul moet gevormd zijn in het Vroeg Holoceen, waarna deze geleidelijk is opgevuld. In de kern van de geul zijn meerdere laklagen of vegetatiehorizonten1 aangetroffen. Een zeer opvallend donkergrijs gekleurde laag (diepste vegetatiehorizont/laklaag III) ligt juist boven de top van het grindpakket. Vermoedelijk hangt de vorming van deze laag samen met de regionaal vastgestelde bodemvorming in de periode Laat-Boreaal tot Vroeg Atlanticum, een periode waarin onder invloed van verdergaande klimaatverbetering: het landschap volledig dichtgroeit, de rivieractiviteit zich beperkt tot de hoofdgeul van de Maas en veel laat-pleistocene – vroeg-holocene geulen voorgoed inactief worden. De middelste laklaag (laklaag II) bevindt zich rond 1,0 tot 1,5 m –mv. De laklaag kenmerkt zich door de aanwezigheid van archeologische artefacten, waarvan het oudste materiaal tot de neolithische Michelsberg-cultuur is te rekenen en het jongste mogelijk tot de ijzertijd. Dit sluit aan op de analyseresultaten van pollen uit deze laag, waarvan het pollendiagram een einddatering rond 1000 voor Chr. doet vermoeden (Laat Subboreaal – Subatlanticum). De laklaag reikt in de richting van de kronkelwaard vrijwel tot het maaiveld, waar direct onder de bouwvoor behalve artefacten tevens een spoor is aangetroffen dat in de ichelsberg-periode is te plaatsen. Ten tijde van de bewoningsfase in de bronstijd/ijzertijd (tijdens en na vorming laklaag II) moet de geul dus al voor een aanzienlijk deel zijn opgevuld. Toch zal deze met een ca. 1,0 tot 1,5m lagere ligging dan de kronkelwaard als een moerassige, periodiek meestromende laagte, het landschap hebben gedomineerd. Een derde laklaag (laklaag I) is alleen in de kern van de geulvulling binnen 1,0 -Mv gevonden. In deze laklaag ontbreekt het neolithisch aardewerk, maar zijn wel fragmenten brons- en ijzertijdaardewerk en vuurstenen artefacten aangetroffen. Op basis daarvan lijkt deze laklaag uit de late prehistorie te dateren; er moet sprake zijn geweest van een zeer geleidelijke prehistorische verlanding van de restgeul met meerdere stilstandfasen (laklaag II en I). Buiten de geul op de kronkelwaard komen laklaag II en I samen en reiken daar vrijwel tot het maaiveld. Dit lijkt er op te wijzen dat hier vanaf het neolithicum nauwelijks nog sedimentatie is opgetreden. De vondsten uit het archeologisch onderzoek bestaan voornamelijk uit vuursteen en aardewerk. Terwijl het aardewerk geen eenduidige diagnostische kenmerken van een neolithische component vertoont, is dat bij het vuursteen wel zeker het geval. Duidelijk herkenbaar waren typeartefacten zoals eindschrabbers en spitsklingen. Eén spoor was met behulp van een AMS-datering aan het eind van de Michelsberg-cultuur (midden-neolithicum) te plaatsen. Andere sporen waren niet met zekerheid aan dezelfde periode toe te wijzen. Dit komt vooral door de bijmenging met fragmenten laatprehistorisch aardewerk. De meeste sporen maken deel uit van zes gebouwstructuren variërend van vier- tot negenpalige spiekers. De aardewerkkenmerken doen een datering in de late bronstijd-vroege ijzertijd veronderstellen. Op basis van een aantal AMS-dateringen is deze datering uiteindelijk bijgesteld naar de overgang van middenen late bronstijd en de vroege ijzertijd. De sporen uit de Michelsberg-periode en de bronstijd/ijzertijd bieden aanvullend inzicht in de bewoningsgeschiedenis van het Maasdal vanaf het neolithicum tot in de ijzertijd. De bewoning concentreert zich gedurende deze verschillende perioden op dezelfde locatie; blijkbaar was deze in trek. Waarschijnlijk was de relatief hoge ligging een geulvormige laagte (water) de belangrijkste reden om hier activiteiten te ontplooien. Het blijft helaas onduidelijk in welke mate deze gebieden ook bewoond zijn geweest. Het vondstmateriaal laat zien dat het onderzoeksgebied zowel bewoning als een gebruik voor taakspecifieke activiteiten heeft gekend, bijvoorbeeld vuursteenbewerking of het eerste stadium van gewasbewerking na de oogst. De inzichten van deze vindplaats vormen daarmee een goede aanvulling op de reeds bekende vindplaatsen uit het neolithicum en de late prehistorie in het Maasdal. Gezamenlijk geven zij een indruk van de bewoning in een dynamisch landschap

    Archol Rapport 252

    No full text
    Gedurende drie opgravingscampagnes is in 2006, 2012 en 2014 op het bekende bandkeramische nederzettingsterrein van Elsloo-Koolweg opgegraven. Het betrof de plangebieden Joannes Riviusstraat en Paulus Potterstraat die beide ten behoeve van nieuwbouw archeologisch werden onderzocht. Speciaal in Elsloo heeft het onderzoek naar de Lineair Bandkeramische cultuur (5250-4950 v. Chr.) een lange geschiedenis. De opgravingen (1958-1967) van Modderman in Elsloo hebben geleidt tot het vrijleggen van de tot nu toe grootste bandkeramische nederzetting in Nederland met in totaal 95 huisplattegronden. Met de sloop van enkele duplexwoningen aan de Joannes Riviusstraat en de Paulus Potterstraat deed zich de gelegenheid voor aansluitend aan het opgravingsterrein van Modderman op te graven. Tijdens de onderzoeken van Archol bv i.s.m. de Faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden en met de hulp van vele vrijwilligers zijn aanvullend in totaal de resten van 19 bandkeramische huisplaatsen gevonden. Daarnaast bevonden zich in het terrein sporen die dateren in de late prehistorie en Romeinse tijd. De van bescheiden omvang zijnde opgravingen in 2006, 2012 en 2014 hebben een schat aan gegevens opgeleverd die wederom meer informatie verschaffen over de wellicht grootste bandkeramische nederzetting in deze contreien 7000 jaar geleden, in aanvulling op de opgravingen van o.a. Beckers en Modderman tussen 1930 en 1970

    Verkennend booronderzoek Rugdijk-Waterberging, te Tilburg

    No full text
    In opdracht van de gemeente Tilburg heeft Archol een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Rugdijk, te Tilburg. Aanleiding voor het onderzoek is het voornemen van de gemeente om een waterberging aan te leggen op het terrein. Doel van het onderzoek is vast te stellen of de werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het bureauonderzoek is erop gericht een specifiek verwachtingsmodel voor het terrein op te stellen met de bekende en verwachte archeologische waarden. Met het booronderzoek wordt deze verwachting in het veld getoetst. Op basis hiervan volgt een advies over de noodzaak van vervolgonderzoek. Het plangebied ligt op de overgang van een relatief hoog gelegen dekzandplateau aan de oostzijde naar een relatief laag gelegen smeltwaterdal ter hoogte van de Rugdijk aan de westzijde. Als gevolg van de ophoging van het westelijke lage deel met zwarte grond en een mogelijk lichte egalisatie van het oostelijke hoge deel geven de huidige hoogteverschillen een geflatteerd beeld van de voormalige natuurlijke hoogteverschillen. Zowel in het hoge als het lage deel wijst de aanwezigheid van deels intacte natuurlijke podzolprofielen op een vermoedelijke beperkte verstoring van de ondergrond. Omdat sprake is van een dekzandplateau met een overgang naar een dekzandlaagte / smeltwaterdal kan voor het hoge deel worden uitgegaan van een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van intacte archeologische resten uit met name de latere prehistorie, Romeinse tijd en vroege / volle middeleeuwen. Aangetroffen resten uit deze perioden in de nabije omgeving in ene zeer vergelijkbare landschappelijke situatie onderstrepen deze verwachting. Ook in het lage deel kunnen resten van prehistorische, Romeinse en middeleeuwse bewoning niet worden uitgesloten samenhangend met bewoning op het aangrenzende hogere deel. Te denken valt aan perifere verschijnselen als waterputten, spiekers en infrastructuur. Specifiek voor het lage westelijke deel dient met rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van restanten van huislocaties die zich hier in de nieuwe tijd langs de Rugdijk bevonden. Twee van deze huisplaatsen zijn bekend van de kadasterkaart, maar vroegere bebouwing op deze of andere locaties langs de Rugdijk zijn niet uit te sluiten. Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschadigd. Indien de toekomstige bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm - Mv wordt geadviseerd eventueel aanwezige archeologische resten in kaart te brengen en indien aanwezig te waarderen door middel van een proefsleuvenonderzoek

    Archol Rapport 186

    No full text
    De gemeente Nederweert is van plan om huizen te ontwikkelen in het plangebied Merenveld. Bij deze bouwactiviteiten gaan archeologische resten uit de ijzertijd en volle middeleeuwen verloren. Om deze resten veilig te stelllen is door Archol B.V. uit Leiden een definitieve opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn enkele prehistorische sporen aangetroffen die op basis van het vondstmateriaal dateren uit de vroege ijzertijd. Een structuur kon niet vastgesteld worden. Verder naar het zuiden werden twee plattegronden uit de volle middeleeuwen aangetroffen. Het betrof twee bijgebouwen waarvan één bootvormige plattegrond. Rondom de plattegronden is een ruime zone onderzocht, maar daarbij werden geen hoofdgebouw of waterput gevonden. Er kon dus geen compleet erf worden vastgesteld. Op basis van het vondstmateriaal dateren de plattegronden in de 10e of 11e eeuw. Een iets latere datering is echter niet uit te sluiten. Dit op basis van het uiterlijk van de plattegrond en het feit dat het vondstmateriaal mogelijk opspit betreft . In het profiel was een akkerlaag zichtbaar die deze sporen afdekte en tot deze periode behoort. Het plaggendek uit de late middeleeuwen dekte deze laag af. Vanaf dat moment was het plangebied tot in de 21e eeuw in gebruik als agrarisch land

    Archol rapport 194

    No full text
    Bij het IVO-proefsleuvenonderzoek (fase 1 en 2), uitgevoerd in januari en december 2012, zijn twee archeologische grondsporen en slechts een beperkte hoeveelheid archeologische vondsten aangetroffen. Tijdens de uitvoering van het veldwerk is reeds besloten de vooraf ingecalculeerde doorstart niet uit te voeren. Dit bij slechts twee archeologische sporen en het geringe aantal scherfvondsten uit een verspoelde context. Zodoende is met name de bijna afwezigheid van archeologische waarden vastgesteld. Wèl zijn gegevens omtrent de landschappelijke en bodemkundige situering van het terrein ruim voorhanden. Zodoende kunnen de onderscheiden eenheden gewaardeerd worden, alsook de terreinen direct buiten het plangebied. Het onderzochte terrein kan in grote lijn worden opgesplitst in drie delen: de noordoostelijke zone bestaat uit een landschappelijk kansrijk hooggelegen terrasdeel, dat door de bouw- en sloopwerken van het voormalig winkelcentrum en aanleg van parkeerplaatsen deels verstoord lijkt. Echter heeft het deel waar nu parkeerplaatsen liggen wel twee grondsporen opgeleverd, maar is slechts de onderkant van die sporen bewaard gebleven. De hellende flankzone van het terras is evenzo sterk aangetast. In beide zones wordt de kans op archeologie uiterst gering geacht. In zuidelijke, zuidoostelijke en westelijke richting is het terras scherp afgesneden door een droogdal. In dit droogdal is een redelijk intact bodemprofiel bewaard gebleven, dat gezien de diepteligging beschermd is gebleven tegen moderne bodemingrepen. In de opvulling van het droogdal is materiaal geaccumuleerd, dat een weerslag vormt van nabije bewoning en landbouw in de ijzertijd, Romeinse tijd en de volle middeleeuwen. Droog- en beekdalen zijn bij uitstek plaatsen waar bijzondere deposities uit verschillende archeologische perioden kunnen worden aangetroffen. Gezien de nabij gelegen vindplaatsen uit de bandkeramiek en uit de ijzertijd is de kans daarop reëel. Het droogdal behoudt om bovengenoemde redenen een (zij het geringe) archeologische potentie
    • …
    corecore