2 research outputs found

    Aanvullende Archeologische Inventarisatie Berghem- de Geer

    No full text
    Het grootste deel van de tijdens de veldkartering verzamelde vondsten valt te dateren in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Zij kunnen worden geïnterpreteerd als 'ruis' t.g.v. bemesting in de lange gebruiksperiode als landbouwgrond. Daarnaast is een aantal interessante vondsten gedaan die een indicatie zijn voor bewoning van het gebied in de Romeinse Tijd en eerder. Met name het noordoostelijke deel van de akker Oudenhofstraat viel op door een geclusterd voorkomen van Romeinse scherven. Ook op de percelen Achterschaijkstraat en Geerstraat zijn enkele prehistorische en Romeinse vondsten gedaan. O.i duiden ze op (resten van) bewoning uit de ijzer- en Romeinse tijd. De lagere vondstdichtheid op andere akkers zegt echter weinig over de afwezigheid van nederzettingssporen in die terreinen. De zichtbaarheid van deze gebieden was tijdens het onderzoek matig tot slecht. Bovendien is er geen 1:1 relatie tussen scherven aan het oppervlak en vindplaatsen onder het oppervlak.10 Bewoning uit prehistorische perioden kenmerkt zich in deze gebieden door een lage vondstdichtheid, het deel dat daarvan weer aan het oppervlak komt is nog kleiner. Aanvullend onderzoek blijft daardoor noodzakelijk. Uit het geo-archeologische booronderzoek blijkt dat er een uniform geologische opbouw voor het gehele gebied geldt. Het pleistocene dekzand ligt vrij dicht onder de oppervlakte {doorgaans 30 a 60 cm onder het maaiveld). Het feit dat deze dekzandlaag hier zo dicht onder de oppervlakte ligt, geeft aan dat het archeologisch bestand bij het de aanleg van een industrieterrein zeker aangetast zal worden. Deze combinatie van resultaten geeft aan dat een verder onderzoek van het gebied gewenst is. Het archeologische belang van een vindplaats wordt getoetst aan parameters als de mate van gaafheid en conservering van archeologische resten. Daarnaast is er ook een landschappelijk en een cultuurhistorisch belang. Deze laatste zijn voor dit gebied geen factoren van belang (meer). De waardering van gaafheid en conservering van archeologische resten behoeft een aanvullend onderzoek om verspreiding, aard en kwaliteit van grondsporen vast te stellen. Op basis van een dergelijk onderzoek kunnen uitspraken worden gedaan t.a.v. noodzakelijke opgraving(en). Dit verdere onderzoek zou moeten bestaan uit het trekken van proefsleuven. Een zogenaamd proefsleuvenonderzoek is een eveneens nondestructieve methode waarbij grondsporen in kaart worden gebracht. Op de locaties waar materiaal uit prehistorische - en Romeinse periode is aangetroffen wordt een intensieve proefsieuven onderzoek aanbevolen. In die gebieden waar de vondstdichtheid laag is, kan volstaan worden met een extensief onderzoek. Indien daarbij vindplaatsen worden ontdekt kan dat tot een verdichting van het aantal sleuven aanleiding geven

    ‘Vergeten’ bandkeramiek. Een Odyssee naar de oudste neolithische bewoning in Nederland

    No full text
    Het archeologisch onderzoek in Nederland naar de vroegneolithische Lineaire Bandkeramiek cultuur of LBK (5250-4950 v. Chr.) heeft een lange geschiedenis. Sinds de eerste vondsten in 1925 werken amateur- en beroepsarcheologen er aan om onze kennis van deze cultuur te vergroten. Naast grote opgravingen die door de Universiteit Leiden zijn uitgevoerd, heeft veel (meest kleinschaliger) onderzoek plaatsgevonden dat minstens belangrijke aanvullende gegevens kan bieden, zo niet een ander licht kan werpen op de bestaande beeldvorming. Buiten het onderzoek van de Universiteit zijn publicaties echter summier of ontbreken geheel, ook die betreffende de eerste bandkeramische opgravingen. Het NWO-Odyssee onderzoeksproject Terug naar de Bandkeramiek, ‘vergeten’ onderzoeken van de Bandkeramiek heeft deze ’vergeten’ opgravingen boven water gehaald. Voor dit project is een selectie van deze kleinere bandkeramische opgravingen uitgewerkt en toegankelijk gemaakt voor (aansluitend) wetenschappelijk onderzoek als ook voor een groter publiek; daarnaast is er binnen het project kennisoverdracht geweest op een jongere generatie onderzoekers. In deze publicatie wordt de rijke onderzoeksgeschiedenis besproken en verslag gedaan van de opgravingen van veertien bandkeramische vindplaatsen in de Graetheideregio alsmede het gebied ten noorden van Maastricht. De (her)analyses van de geselecteerde onderzoeken worden per vindplaats gepresenteerd en in een synthetiserend kader geplaatst. De aandacht gaat daarbij uit naar: nederzettingsstructuur en landschappelijke inkadering (Van Wijk & Amkreutz), de chronologie van het bandkeramisch aardewerk (Van de Velde), het vuursteengebruik en de -herkomst (De Grooth), de stenen werktuigen (Verbaas), het non-bandkeramisch aardewerk (Brounen), het gebruik van oker (Wijnen), en de bandkeramische cultuurgewassen (Bakels). Als centraal thema wordt aan de hand van genoemde aspecten de bewoningsdynamiek ten oosten en westen van de Maas belicht Onder de algemene noemer van Lineaire Bandkeramiek blijkt een variabiliteit in het gebruik en herkomst van diverse gebruiksgoederen schuil te gaan die groter was dan aangenomen werd en die nu in onze analyses duidelijk naar voren komt. De ‘vergeten’ onderzoeken van de Bandkeramiek krijgen op deze wijze alsnog de hun toekomende plaats in de onderzoeksgeschiedenis geboden. De voor dit project geselecteerde vindplaatsen zijn: Beek-Molensteeg 1979 (Universiteit Leiden) Elsloo-Spoorlijn 1929-1930 (RMO) Berg aan de Maas- Pastoor Eijckstraat 1991 (Hendrix) Echt-Annendaal (HVR183) 1984 (Universiteit Leiden/RMO) Geleen-Bergstraat 1932 (RMO) Geleen-Centraal Laboratorium 1989 (Hendrix) Geleen-Seipgensstraat 2001 (Vromen) Geleen-Urmonderbaan 1983-1986 (Hendrix/Vromen) Maastricht-Belvédère 1988 (Universiteit Leiden, Vromen) Maastricht-Caberg 1925-1934 (Holwerda) Maastricht-Klinkers 1988 (Universiteit Leiden, De Warrimont) Maastricht-Sint Christoffelplein 2000 (Dijkman) Stein-Haven 1925-1927 (RMO) Stein-Steinderveld 1962 (ROB
    corecore