77 research outputs found
Where are the polyps? Molecular identification, distribution and population differentiation of Aurelia aurita jellyfish polyps in the southern North Sea area
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. deelrapport Mollusken (Mollusca)
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel
In 2001 en 2002 is in opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, door EIS-Nederland en stichting Anemoon een inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van terrestrische mollusken (landslakken) in een vijftal uiterwaarden van de Waal nabij Zaltbommel. Het betreft locaties aan de oostkant (noord- en zuid-oever) en de westkant (zuid-oever) in de Breemwaard, Gamerensche waard, Heesseltsche waard, Hurwenensche waard en Rijswaard. Doel van het onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. Naast het onderzoek naar mollusken, zijn in dezelfde periode inventarisaties uitgevoerd gericht op loopkevers, sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. Er is voornamelijk gekeken naar landbewonende mollusken (Gastropoda, Pulmonata). Zoetwatermollusken (Gastropoda, Bivalvia) werden alleen bij de inventarisaties betrokken wanneer ze levend werden aangetroffen in dezelfde biotoop (met name in bodemmonsters). Van de 91 soorten landmollusken die na 1980 in Nederland waargenomen zijn er 54 in het Rijntakkengebied waargenomen. Opvallend is dat 13 van de 54 uit het Rijntakkengebied tijdens het veldwerk bij Zaltbommel als nieuw voor de Rijntakken werden gevonden. Dit laat zien dat de terristrische fauna van de Rijntakken slechts matig onderzocht is. Met zoân 59% van de Nederlandse soorten zijn landmollusken in het Rijntakkengebied goed vertegenwoordigt. Slechts vier soorten terrestrische mollusken blijken een voorkeur te hebben voor het Rijntakkengebied. Het gaat hierbij om drie soorten die vooral voorkomen op ruwe harde substraten (meestal decennia-oude knotwilgen) en om slechts Ă©Ă©n soort van lage vegetaties. Deze soort, oever-lookslak Pseudotrichia rubiginosa, komt vooral voor in modderige plekken in graslanden of bossen en is in Nederland bijna geheel beperkt tot uiterwaarden. In de uiterwaarden bij Zaltbommel werden 41 soorten terrestrische mollusken aangetroffen wat een aanzienlijk percentage (76%) van de uit het Rijntakkengebied bekende molluskenfauna is. Het gaat hierbij grotendeels om in Nederland algemene en wijdt verbreide soorten. De soortenrijkdom en soortsamenstelling laat per uiterwaard geen duidelijke verschillend zien. Wel zijn er enkele soorten waarvan de presentie per uiterwaard sterk verschilt. Opvallend is dat 19 van de 41 soorten in minder dan 2% van de locaties werd aangetroffen. Veel soorten hebben dus een zeer beperkte verspreiding binnen de uiterwaarden. Er is geen verband gevonden tussen de diversiteit en de de q-mean (maat voor de overstromingsintensiteit) en de gemiddelde hoogte (maat voor de overstromingsduur en frequentie). Relatief veel soorten zijn aangetroffen op een zeer beperkt aantal locaties. Mogelijk komt dit doordat de invloed van de rivier ervoor zorgt dat geschikt biotoop jaarlijks op deels andere plekken aanwezig is waardoor relatief veel biotoop onbenut blijft
Bedreigde en verdwenen land- en zoetwaterweekdieren in Nederland (Mollusca) basisrapport met voorstel voor de rode lijst
Bedreigde en verdwenen land- en zoetwaterweekdieren in Nederland (Mollusca) basisrapport met voorstel voor de rode lijst
Dit rapport bevat het voorstel voor een Rode Lijst voor Nederlandse terrestrische en aquatische weekdieren. Voor de vertegenwoordigers van het fylum Mollusca wordt behalve de naam âweekdierenâ, ook âmolluskenâ gebruikt, of âschelpdierenâ. In de lijst is een onderverdeling gemaakt in terrestrische mollusken (landslakken) en aquatische mollusken (waterslakken en tweeâ kleppigen). In de laatste categorie vallen alle soorten uit zoet, binnendijks water. De mariene aquatische soorten zijn, uitgezonderd enkele in binnendijks brak water voorkomende soorten, buiten beschouwing gebleven. Indien gesproken wordt van aquatische mollusken, wordt dan ook steeds bedoeld: âexclusief puur mariene soortenâ. De Rode Lijst werd samengesteld in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, door EIS-Nederland en de ANM-projectgroep (Atlasproject Nederlandse Mollusken), in samenwerking met Stichting ANEMOON. Om te komen tot het voorstel, werden aan de hand van de verspreidingsgegevens in de ANM-molluskendataset berekeningen gemaakt met behulp van een zeldzaamheidscriterium: de relatieve areaalgrootte in de periode 1985-2000 (de actuele periode) en een trendcriterium: de relatieve areaalgrootte uit de periode 1985-2000, vergeleken met 1900-1965 (de referentieperiode). Beide criteria zijn vastgesteld door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en worden gebruikt bij het definiĂ«ren van Nederlandse Rode Lijstsoorten. Aan de hand van de berekende waarden zijn vervolgens alle terrestrische en niet-mariene aquatische mollusken die als inheems worden beschouwd, ingedeeld in klassen. Van de 68 beschouwde soorten aquatische mollusken wordt voorgesteld er 27 op te nemen op de Rode Lijst (basistabel A). Hiervan zijn er 3 gekwalificeerd als verdwenen (VN), 3 als ernstig bedreigd (EB), 6 als bedreigd (BE), 14 als kwetsbaar (KW) en 1 als gevoelig (GE). Van de inheemse soorten die niet op de Rode Lijst zijn geplaatst, kunnen er momenteel 40 gekwalificeerd worden als thans niet bedreigd (TNB). Van 5 soorten zijn onvoldoende betrouwbare gegevens voorhanden (categorie OG). Hiernaast zijn in Nederland nog 9 soorten levend aangetroffen die volgens de LNV-criteria âniet inheemsâ en ânog niet ingeburgerdâ zijn (exoten/gasten). Deze zijn nog niet opgenomen in de Rode Lijst, voor sommige zijn echter al wel de analyseresultaten gegeven (basistabel C). EĂ©n soort wordt niet meer tot de Nederlandse fauna gerekend. Van de 93 beschouwde terrestrische mollusken wordt voorgesteld er 41 op te nemen op de Rode Lijst (basistabel B). Hiervan zijn er 2 gekwalificeerd als verdwenen (VN), 4 als ernstig bedreigd (EB), 12 als bedreigd (BE), 16 als kwetsbaar (KW) en 7 als gevoelig (GE). Van de inheemse soorten die niet op de lijst zijn geplaatst, kunnen er momenteel 53 gekwalificeerd worden als thans niet bedreigd (TNB). Van 3 soorten zijn de gegevens dusdanig beperkt of onbetrouwbaar, dat deze moesten worden geplaatst in de categorie onvoldoende gegevens (OG). Het gaat onder andere om soortcomplexen waarbinnen meerdere recent opgesplitste soorten vallen (zie 3.1). Naast de 97 als inheems beschouwde terrestrische soorten, komen in Nederland 19 soorten voor die volgens de LNV-criteria âniet inheemsâ en ânog niet ingeburgerdâ zijn (exoten/gasten). Hoewel van een aantal soorten inmiddels wel degelijk redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ze zijn âingeburgerdâ, werden deze nog niet opgenomen in de Rode Lijst. Van sommige zijn echter al wel de analyseresultaten gegeven (basistabel C)
Tissue transglutaminase levels above 100 U/mL and celiac disease: A prospective study
AIM: To investigate whether a tissue-transglutaminase antibody (tTGA) level >= 100 U/mL is sufficient for the diagnosis of celiac disease (CD). METHODS: Children suspected of having CD were prospectively included in our study between March 2009 and September 2011. All patients with immune globulin A deficiency and all patients on a gluten-free diet were excluded from the study. Anti-endomysium antibodies (EMA) were detected by means of immunofluorescence using sections of distal monkey esophagus (EUROIM-MUN, Luebeck, Germany). Serum anti-tTGA were measured by means of enzyme-linked immunosorbent assay using human recombinant tissue tran RESULTS: A total of 183 children were included in the study. A total of 70 (38.3%) were male, while 113 (61.7%) were female. The age range was between 1.0 and 17.6 years, and the mean age was.6.2 years. One hundred twenty (65.6%) patients had a small intestinal biopsy diagnostic for the disease; 3 patients had a Marsh II lesion, and 117 patients had a Marsh M lesion. Of the patients without CD, only 4 patients had a Marsh I lesion. Of the 183 patients, 136 patients were positive for EMA, of whom CONCLUSION: This study confirms based on prospective data that a small intestinal biopsy is not necessary for the diagnosis of CD in symptomatic patients with tTGA >= 100 U/mL. (C) 2012 Baishideng. All rights reserved
- âŠ