De integratie van de IDAA in de handelingsgerichte diagnostiek van dyslexie bij 16+

Abstract

Om een gefundeerde en wetenschappelijk onderbouwde diagnose van dyslexie te stellen bij jongvolwassenen, is het noodzakelijk om beroep te doen op goed genormeerde testinstrumenten. Het klassieke testinstrumentarium richt zich echter niet primair op de leeftijdscategorie 16+. Bovendien ontbreken vaak geschikte Vlaamse normen (Depessemier & Andries, 2009). Naast een tekort aan wetenschappelijk genormeerde testinstrumenten is er nood aan diagnostiek in een handelingsgericht kader. De handelingsgerichte diagnostiek vertrekt vanuit een totaalprofiel, waarbij de diagnosticus leerproblemen onderkent, analyseert en zoekt naar mogelijke verklaringen. Het begin is de hulpvraag van de cliënt, het eindproduct is een verantwoord en bruikbaar advies dat gericht is op het oplossen van die problemen (Pameijer & van Beukering, 2004). Ook de Stichting Dyslexie Nederland (2008) stuurt aan op het onderzoeken van leerproblemen in hun totaliteit. In het handelingsgericht kader zijn drie vormen van diagnostiek noodzakelijk: de onderkennende, verklarende en indicerende diagnostiek. Het huidige onderzoeksproject, de ontwikkeling en normering van de Interactieve Dyslexietest Amsterdam-Antwerpen (IDAA), komt hieraan tegemoet voor de diagnostiek van dyslexie bij jongvolwassenen. De IDAA, ontwikkeld door de Universiteit van Amsterdam en het Multidisciplinair Diagnostisch Centrum voor Leerstoornissen in samenwerking met Muiswerk Educatief, is een wetenschappelijk en voor Nederland en Vlaanderen genormeerd diagnostisch instrumentarium. Het is een computergestuurde test die zich richt op het basisfenomeen van dyslexie: ernstige lees- en/of spellingproblemen op woordniveau t.o.v. een relatieve normgroep (Van den Broeck, 2002). Het doel van de IDAA is drieledig: 1. Informatie geven over de ernst van lees- en spelproblemen met het oog op het onderkennen van dyslexie; 2. Informatie geven die bijdraagt tot de verklaring van dyslexie; 3. Inzicht geven in relatief sterke en zwakke punten in het beheersingsprofiel en een bijdrage leveren tot de indicerende diagnose van dyslexie. De verschillende subtests meten zowel de geautomatiseerde woordherkenning, het fonologisch decoderen, de orthografische en de fonologische competentie. Dit gebeurt aan de hand van flitstaken waarin woorden (zowel Nederlandse als Engelse) en pseudowoorden voor korte tijd worden aangeboden en zo beroep doen op geautomatiseerde processen. Deze methode vormt een meerwaarde ten aanzien van de klassieke testen omdat in talen met een transparant schrift zoals het Nederlands, dyslexie bij 16+ veeleer wordt gekenmerkt door een gebrek aan snelheid bij het maken van klanktekenkoppelingen (De Jong & van der Leij, 2003; Geudens, 2006). Onderzoek toont aan dat het probleem van dyslectici met de verwerkingssnelheid (‘speed-of-processing’) door flitsaanbieding prominent op de voorgrond komt en dat het probleem zicht het sterkst manifesteert wanneer het geflitste woord onbekend is (Yap & van der Leij, 1993). Reactietijd en accuratesse worden bovendien ook op itemniveau gemeten. Het normeringsonderzoek, uitgevoerd bij 1307 jongeren uit de onderwijstypes ASO, TSO en BSO, toont het belang aan van de vergelijking van de testresultaten met een relatieve normgroep. Eerste analyses tonen aan dat de scores voor leerlingen van het ASO hoger liggen dan deze voor het TSO en BSO. Ook de resultaten van het TSO en BSO verschillen van elkaar, in het voordeel van het TSO. Het instrument toont een goede test-hertestbetrouwbaarheid. De criteriumvaliditeit werd onderzocht bij 81 jongvolwassenen met en 52 jongvolwassenen zonder dyslexie. Binaire logistische regressies tonen aan dat de IDAA-subtests de aanwezigheid van problemen in geautomatiseerde woordherkenning, fonologische decoderen, orthografische competentie en fonologische competentie adequaat voorspellen. Klassieke tests (zoals EMT en Klepel) en IDAA-subtests correleren significant op de vier componenten van het lees- en schrijfproces. De resultaten zullen in de poster verder worden uitgediept. Aan de hand van de IDAA kan een sterkte-zwakte profiel opgesteld worden. Er wordt een analyse gemaakt van de scores op elk van de vier componenten van het lees- en schrijfproces. Binnen de subtests wordt bekeken of er significante verschillen zijn tussen woorden met verschillende woordlengte, tussen bestaande woorden en pseudowoorden en tussen leenwoorden en Nederlandse woorden. Bijkomende factoren zoals cognitieve vaardigheden, compensatiemogelijkheden, het sociaal-emotioneel functioneren en metacognitieve vaardigheden hebben eveneens een invloed op de ervaren problematiek. Deze factoren kunnen aan de hand van observatie, intakegegevens en verder onderzoek in kaart gebracht worden en dienen mee geïntegreerd te worden in de sterkte-zwakte analyse. Zodoende vormt deze analyse een uitgangspunt voor adviezen die betrekking hebben op onderwijs- en examenfaciliteiten, remediëring, compensatiehulpmiddelen en eventueel studiemethode. We kunnen besluiten dat de IDAA een geschikt diagnostisch instrument is dat binnen de handelingsgerichte diagnostiek kan worden aangewend, teneinde vanuit een totaalbeeld handvatten aan te reiken voor begeleiding en ondersteuning van jongvolwassenen met dyslexie.status: publishe

    Similar works

    Full text

    thumbnail-image

    Available Versions