Internationalisering zet de belastingheffing van kapitaalinkomen onder druk. In
Nederland heeft dat al eerder tot hervormingen geleid. In 2001 verving Nederland haar
hoge inkomstenbelastingtarief op rente en dividend door een veel lager tarief van 30
procent op een forfaitair rendement. Tussen 2003 en 2007 verlaagde de regering het
tarief van de vennootschapsbelasting van 35 naar 25½ procent. Andere Europese
landen hebben vergelijkbare hervormingen doorgevoerd. Maar: is het wel verstandig
dat landen haasje‐over spelen met de belasting op kapitaalinkomen? Houden ze elkaar
niet in de greep van een spel waarbij uiteindelijk alleen verliezers zijn?
In een internationale wereld zijn er twee beginselen van belastingheffing op
kapitaalinkomen: het bronbeginsel en het woonlandbeginsel. Onder het bronbeginsel
wordt kapitaalinkomen belast in het land waar dat wordt gegenereerd; onder het
woonlandbeginsel bij de eigenaar in het land waar deze is gevestigd over zijn
wereldwijde inkomen.1 Nederland belast kapitaalinkomen − net als andere landen −
zowel op basis van het bronbeginsel (de vennootschapsbelasting) als het
woonlandbeginsel (de inkomstenbelasting). Beide beginselen staan onder druk van
internationalisering: de bronheffing door belastingconcurrentie tussen overheden; de
woonlandheffing door internationale belastingontduiking. De uitdaging voor
overheden is hierop een antwoord te vinden. Dient het bronbeginsel te worden
bestendigd, bijvoorbeeld door in Europa over te gaan tot harmonisatie van de
vennootschapsbelasting? Of is het beter om te bewegen in de richting van toepassin