Peilingen van Maurice de Hond per eind maart 2009 maakten duidelijk dat de PvdA,
sinds 2006 met 33 zetels vertegenwoordigd in de Tweede Kamer, daarvan niet minder
dan een derde deel zou moeten inleveren bij nieuwe verkiezingen. De grootste stijger zou
Geert Wilders’ PVV worden, met een royale verdrievoudiging van haar huidige negen
zetels tot meer dan dertig.1 Vaststaat dat de electorale verhoudingen in Nederland sinds
de stormachtige opkomst van Pim Fortuyns LPF in 2002 ingrijpend zijn gewijzigd. De
vraag is niet alleen hoe dit valt te verklaren, maar ook voor welke problemen dit een
sociaal-democratische partij als de PvdA precies stelt. In wat volgt, beantwoorden wij
deze twee vragen op basis van door ons in de afgelopen jaren verricht politieksociologisch
onderzoek