research
CARA bij kinderen : in verband met luchtverontreiniging en andere faktoren
- Publication date
- 16 May 1979
- Publisher
- Op 2 maart 1971 en 25 april 1971 werd in de gemeenteraad van Amsterdam
een aantal vragen gesteld over schadelijke gevolgen van de in Amsterdam Noord
heersende luchtverontreiniging voor de gezondheid van de bewoners (cf. appendix
I). Ter beantwoording van de vragen stelden de afdeling Volksgezondheid
van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Amsterdam (hoofd
destijds dr. A.L. Noordam) en de afdeling wetenschappelijk onderzoek van
de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Rotterdam (hoofd destijds
dr. K. Biersteker) samen een onderzoek in, waarbij 1446 10- en 11-jarige
kinderen uit negen Amsterdamse wijken en daarnaast 318 kinderen uit Den
Helder, werden onderzocht. Projektleider bij dit onderzoek was P.J. van der
Maas (Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit
Rotterdam). De resultaten van dit onderzoek werden in 1973 gepubliceerd (van
der Maas e.a. 1973). Konklusie van dat onderzoek was dat er in Amsterdam
Noord over het geheel meer aandoeningen van longen en luchtwegen bij 10- en
11 jarigen werden gerapporteerd dan in de overige onderzochte wijken en dat
deze aandoeningen een kleine maar signifikante nadelige invloed hadden op
de longfunktie van deze kinderen. Voor verdere gegevens over dit onderzoek
wordt verwezen naar appendix XIII, waar ook een nieuwe analyse van de destijds
gevonden resultaten wordt gegeven.
Dit onderzoek was zodanig opgezet dat het herhaalbaar zou zijn. Daarvoor
waren twee redenen: ten eerste was de opzet zeer beperkt gehouden om het
onderzoek zo snel mogelijk te kunnen voltooien in verband met de beantwoording
van de gestelde vragen, ten tweede was het duidelijk dat de niveaus
van verontreiniging, althans voorzover het 802 betreft, in Amsterdam Noord
dalende waren. Wanneer er in 1971 nog mogelijke nadelige gevolgen zouden worden
aangetroffen, was het wenselijk om na verdere daling van de 802-niveaus
te zien of deze nadelige gevolgen dan ook inderdaad zouden verdwijnen.
In 1975 werd besloten de vraagstelling uit 1971 opnieuw te onderzoeken.
Aanleiding vormde het feit dat de 802-niveaus in Amsterdam, en vooral in
Noord, inmiddels sterk gedaald waren (figuur I,2 en I,3; zie verder Heida
1975), terwijl de indruk bestond dat er onder de bevolking nog steeds veel
klachten over luchtverontreinigingshinder bestonden. Daarnaast had het vorige
onderzoek door zijn beperkte opzet een groot aantal vragen open moeten laten,
waarover uitsluitsel bij nader inzien wel wenselijk was.
Dankzij een ruim krediet van de gemeente Amsterdam en voor dit onderzoek
gekreëerde ruimte in het budget van het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg
was het mogelijk om het onderzoek van 1971 in aanzienlijk uitgebreide
en verbeterde vorm te herhalen. Daarnaast en onafhankelijk daarvan
werd nog een tweede, geheel anderssoortig onderzoek opgezet om dit probleem
te benaderen.
Alvorens daarop in te gaan, zullen we eerst de vraagstelling, zoals die
door ons werd opgevat, formuleren:
1. Zijn er binnen de bevolking van Amsterdam en met name die van Amsterdam
Noord in vergelijking met die van overige delen in Amsterdam, verschillen
in gezondheidstoestand aan te wijzen, welke het gevolg kunnen zijn van
verschillen in blootstelling aan luchtverontreiniging?
2. Zo ja, zijn die verschillen vrijwel zeker een gevolg van verschillen in
(bekende of onbekende) kortdurende of langdurige luchtverontreiniging,
of zijn er andere redelijke verklaringen voor de verschillen aan te voeren?