In de jaren zeventig is het aandeel van de overheidsinvesteringen in net nationaal produkt voortdurend
gedaald. Met een zekere regelmaat en van verschillende kanten is hiertegen gewaarschuwd, niet
alleen omdat het verminderen van de investeringen van de overheid moeilijk te rijmen valt met een
anticyclisch conjunctuurbeleid, maar ook omdat er aan het verwaarlozen van de infrastructuur
gevaren voor de structurele economische ontwikkeling kleven. Als een van de mogelijke zinvolle
investeringsprojecten die de overheid ter hand zou kunnen nemen, wordt het plan voor de
kustuitbreiding tussen Hoek van Holland en Scheveningen, het z.g. plan-Waterman, beschouwd. In
dit artikel worden de belangrijkste kosten en baten van dit plan besproken. De auteurs concluderen
dat realisatie van het plan aanzienlijke positieve werkgelegenheids- en inkomenseffecten oplevert en
dat het niet nadelig op de rijksfinancien uitwerkt. Vanuit macro-economisch gezichtspunt hoeven er
volgens hen dan ook geen beletselen te zijn om tot uitvoering van het plan over te gaan