Rede, In verkorte vorm uitgesproken
ter aanvaarding van de bijzondere
leerstoel Neurorevalidatie aan
het Erasmus MC, faculteit der Geneeskunde
van de Erasmus Universiteit Rotterdam
op 11 oktober 2013
Bewijs van effectiviteit en bewijs van efficiëntie. Dat wordt meer en meer het
motto in de gezondheidszorg. Wat werkt voor wie, voor wie niet en hoe kan het
sneller en vooral goedkoper? En, zoals Robert Dijkgraaf dat ironisch formuleert:
“Wie kan die bewijzen beter leveren dan de wetenschap, de hofleverancier van
zekerheden in onzekere tijden?” Dit geldt ook voor de neurorevalidatie, dat deel van
de revalidatiegeneeskunde dat zich richt op het behandelen en voorkomen van de
gevolgen van niet-aangeboren hersenaandoeningen (NAH). Een NAH legt grote druk
op het individu, op zijn mantelzorgers
en op de maatschappij. Het verbeteren van de
effectiviteit en efficiëntie van de neurorevalidatie is een continue noodzaak en vormt
het centrale thema van mijn leerstoel. De gevolgen van NAH worden echter bepaald
door een kluwen van mechanismen die op elkaar ingrijpen en specifiek zijn voor het
letsel, die de patiënt typeren of zijn fysieke en sociale leefomgeving. Wetenschap
en maatschappij treffen elkaar in de neurorevalidatie. Interventies worden, soms
serieel in de tijd soms parallel, gericht op medische, sensomotorische, psychische,
linguïstische en sociale problematiek. De omgeving van de patiënt zoals mantelzorgers
en werkgevers, wordt betrokken in de behandeling en schotten in het Nederlandse
zorgstelsel moeten worden geslecht om tot een optimaal resultaat te komen. De vragen
die ontstaan wanneer gezondheidszorg en maatschappij elkaar treffen kunnen niet
altijd opgelost worden door wetenschappelijk onderzoek