Professional development initiatives in higher education : empirical insights into teacher's autonomy support and motivation to transfer

Abstract

Initiatieven voor professionele ontwikkeling (POI) hebben altijd een belangrijke rol gespeeld bij onderwijshervormingen en bij processen van kwaliteitsborging door hun invloed op het verwerven van nieuwe vaardigheden, gedragingen en attitudes door docenten. Hierdoor voorziet men dat de algehele kwaliteit van het onderwijs verbeteren (Avalos, 2011; Desimone, 2009. In de context van onderzoek hierover gaat er veel aandacht naar de transfer van wat geleerd werd, dat wil zeggen de toepassing van wat geleerd werd naar de werkplek (Ford & Kozlowski, 1997). Transfer is namelijk een kritische factor in professionele ontwikkelingsinitiatieven (POI) en effecten (De Rijdt, Stes, van der Vleuten, & Dochy, 2013). Gezaghebbende studies over transfer van POI wijzen op een consistente manier naar motivatie voor transfer als de belangrijkste variabele in het transferproces. Er is echter weinig onderzoek beschikbaar dat richtlijnen aanbiedt voor het ontwerpen van POI dat meteen de motivatie voor transfer in universitaire lesgevers bevordert (Baldwin & Ford, 1988; Bauer, Orvis, Ely, & Surface, 2016; Blume, Ford, Baldwin, & Huang, 2010; Dreer, Dietrich, & Kracke, 2017; Gegenfurtner, Veermans, Festner & Gruber, 2009). Dit brengt ons tot het hoofddoel van dit proefschrift: het ontwikkelen van inzichten om transfer motivatie te bevorderen bij een POI voor universitaire lesgevers (verder docenten genoemd in deze tekst. Dit proefschrift start met een analyse van state-of-the-art van aanpakken voor POI in het hoger onderwijs en in welke mate die aanpakken transfer naar de werkplek bevorderen. Op basis van dit literatuuronderzoek werd gezocht naar transfer-gerelateerde variabelen. Dit leverde drie clusters aan variabelen op die gekoppeld blijken te zijn aan transfer: ontwerpkenmerken van de PO-interventie, kenmerken van de werkomgeving en kenmerken van de docent(Blume et al., 2010; De Rijdt et al., 2013; Ford & Kozlowski, 1997). Op basis van deze clusters aan variabelen kon een eerste onderzoeksvraag worden geformuleerd: In welke mate houden POI-ontwerpers in het hoger onderwijs rekening met de drie clusters aan variabelen in het ontwerpproces? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, werden interviews opgezet POI-ontwerpers van 12 Ecuadoraanse universiteiten. In het interview werd hun ontwerpproces besproken in het licht van die drie clusters aan variabelen. De resultaten suggereren dat de huidige aanpakken voor POI vooral kijken naar de ontwerpkenmerken van POI. Er is weinig aandacht voor kenmerken van de werkomgeving en kenmerken van de docent. Die laatste worden vrijwel verwaarloosd. Een verdere focus op de variabelen die POI-transfer bepalen biedt verder een beloftevol raamwerk aan voor het beoordelen van de geschiktheid van POI-aanpakken. Bovendien kan het raamwerk ook dienen als basis voor het ontwerpen van nieuwe POI, met een nadrukkelijke focus op de kernactor die bij transfer van wat geleerd is een rol speelt: de docent. Dit is meteen ook een antwoord op de dikwijls gestelde vraagt naar de opzet en ontwikkeling van meer docent-gecentreerde POI aanpakken (Cho & Rathbun, 2013; De Rijdt, Dochy, Bamelis, & van der Vleuten, 2016; Paskevicius & Bortolin, 2016). Zoals hierboven al aangegeven is een van de vele invloedrijke variabelen die transfer bij POI bepalen, motivatie voor transfer. Deze variabele sluit aan bij de kenmerken van de docent, en wordt in de literatuur gezien als een sleutelfactor in het transferproces (De Rijdt et al., 2013; Gegenfurtner et al., 2009). Wat vooral onze aandacht trok, was het gebrek aan (onderzoeks)literatuur - in het hoger onderwijs - over POI-richtlijnen die motivatie voor transfer bij docenten helpen bevorderen. Dit was de inspiratie voor een tweede onderzoek naar de manier waarop de huidige POI-leeromgevingen die motivatie voor transfer bij universitaire docenten helpen bevorderen. Op basis van de zelfdeterminatietheorie (ZDT), een goed verspreide motivatietheorie, onderzochten we de manier waarop het huidige POI-ontwerp de psychologische basisbehoeften voor autonomie, competentie en verbondenheid in rekening brengen. Die drie basisbehoeften zijn volgens de ZDT essentieel om motivatie bij actoren te bevorderen (Ryan & Deci, 2000). In dit onderzoek werd bij dezelfde groep universiteiten als hierboven een tweede analyse uitgevoerd maar nu met de focus op de mate waarin een POI-ontwerp de drie psychologische basisbehoeften ondersteunde; dit wil zeggen in welke mate het ontwerpproces aansloot bij de elementaire psychologische behoeften voor autonomie, competentie en verbondenheid bij universitaire docenten. De analyseresultaten suggereren dat POI-ontwerpers zich vooral richten op de behoefte aan competentie, waarbij nauwelijks rekening wordt gehouden met de behoefte aan autonomie en verbondenheid. De resultaten van de analyse verrijken meteen het raamwerk dat we hierboven al aanstipten, om bestaande POI-aanpakken te analyseren voor wat betreft de mate waarin ze de psychologische basisbehoeften van docenten ondersteunen; en dit met et oog op het versterken van hun motivatie voor transfer van wat ze leerden naar de werkplek. In een volgende stap in het proefschrift werd een kwantitatieve studie opgezet om de relatie te onderzoeken tussen behoeftebevrediging – zoals bepaald door de ZDT - en motivatie voor transfer. In de literatuur is weinig empirische evidentie voorhanden over deze relatie. Daarom werd een grootschalig onderzoek opgezet bij 409 universiteitsdocenten die actief deelnamen aan een POI in hun universitaire context. Bij die doelgroep kon de ervaren link tussen de ZDT-bepaalde kenmerken van de POI en de mate waarin de POI hun psychologische basisbehoeften bevredigde, onderzocht worden. Op basis van de toetsing van een Structural Equation Model kon een empirisch verband blootgelegd worden tussen enerzijds behoeftebevrediging (autonomie, belonging en competentie) en anderzijds de mate aan ervaren autonome motivatie voor transfer. Deze resultaten geven dus steun aan onze stelling dat POI-ontwerpkenmerken inderdaad docenten kunnen motiveren tot transfer en dat ze dit hierdoor zelfs doen op ene autonome gemotiveerde manier. Externe druk is dus niet direct nodig (gecontroleerde motivatie). In een derde studie in dit proefschrift werd een ambitieuze poging ondernomen om zelf een behoefte-ondersteunende POI voor universitaire docenten te ontwerpen en te implementeren. Op die manier kon op een gecontroleerde manier de ervaren behoefteondersteuning volgens de ZDT en de motivatie voor transfer in kaart worden gebracht. In deze aangepaste POI werden ontwerpkenmerken meegenomen die de elementaire psychologische basis behoeften van autonomie, competentie en verbondenheid versterken in de universitaire docenten; bv. het geven van keuzemogelijkheden, het samenwerken met andere docenten, het krijgen van feedback, … . De studie helpt hierdoor rechtstreeks de lacune in het empirische onderzoek te beantwoorden wat betreft onderzoek naar ZDT-gebaseerde POI-ontwerpen, ervaren ondersteuning van basisbehoeften en motivatie voor transfer bij universitaire docenten. De resultaten van de studie zijn positief en onderbouwen de ZDT-gebaseerde hypothesen over POI-ontwerp en motivatie voor transfer. Het onderzoek opent hiermee een innovatief onderzoekstraject waarbij motivatietheorieën het ontwerp van POI helpen richten en de transfer van wat geleerd is naar de werkplek helpen stimuleren

    Similar works