Eindelijk ben ik aan het andere eind van de rijstebrijberg uitgekomen. Het schrijven van een Oecologische Flora vormt natuurlijk een geweldige uitdaging, maar het draineert wel je energie volledig. Het is een enorme opluchting dat nu een punt kan worden gezet achter een twaalfjarige noodtoestand met soms barre arbeidsomstandigheden. En goddank zijn er nu meer schouders om FLORON te dragen dan een paar jaar geleden. Ik verheug me op de samenwerking met Leni en Wout.
Over deel vijf van de OecoFlora nog het volgende. De omvang zal ditmaal 400 bladzijden bedragen. Dat is ook wel hard nodig, want veel van de oecologisch boeiendste gewassen komen in dit deel aan bod. Vooral Russen en Cypergrassen vergden een fikse duik in de nieuwste hydrologische inzichten. Uitweidingen bij een aantal grassen en Cypergrassen betreffen duinlandschappen, zandverstuivingen, riet- en biezencultuur, riet- en blauwgraslanden, duinvalleien en trilvenen. Buitensporig lang is de inleiding op de Grassenfamilie (27 blz.) geworden, vooral door het grote aantal vegetatietypen, schimmels (ruim 70) en insekten (meer dan 250) dat hier om aandacht vroeg. Voor deze laatste alleen al werden tegen de twintig specialisten geraadpleegd. Onder de individuele soorten is Riet met 15 blz. aan tekst en illustraties verre de kampioen. Behalve alle inheemse grassen, schijngrassen en Orchideeën (plus nog een paar bol- en knolgewassen, water- en oeverplanten) worden zo’n 30 insekten, 25 zwammen, 2 lichenen en 4 mossen afgebeeld. Voor één ding moet nog een oplossing worden gezocht: de referenties — ladenkasten vol — die toegankelijk gemaakt moeten worden en waarvoor in het boek door de gekozen opzet geen plaats is