thesis

Seroprevalence of Toxoplasma gondii and immune responses in Belgian sheep

Abstract

In het eerste deel van de thesis worden de parasiet, zijn levenscyclus en infecties bij schapen uitvoerig belicht. Volgens de Scientific Opinion of the Panel on Biological Hazards heeft toxoplasmosis de hoogste humane incidentie van de parasitaire zoönosen. Risicoanalyses, uitgevoerd door hetzelfde panel, beklemtonen daarenboven het gebrek aan kwantitatieve data op Belgisch niveau. Bovendien is er, tot op heden, zeer weinig gekend over de immuniteit in het schaap tijdens een T. gondii infectie. De belangrijkste doelstellingen, geformuleerd in het tweede deel van de thesis, zijn dan ook het nagaan van de prevalentie bij schapen en het verwerven van inzicht in de acute fase van de infectie bij schapen. Deel 3 bestaat uit 3 experimentele studies. In de eerste studie werd een zeer hoge T. gondii-seroprevalentie bij Belgische schapen waargenomen, gemiddeld 87,4% is seropositief. Dit is te wijten aan hoge prevalenties in Oost-Vlaanderen (96,6 %), West-Vlaanderen (96,8 %), Limburg (97,3%) en Vlaams Brabant (97,8%). De seroprevalenties in Antwerpen (65,2 %) en de Waalse regio liggen significant lager (68,6%). Deze waarden tonen aan dat het eten van onvoldoende doorbakken Belgisch schapenvlees een hoog potentieel risico vormt op infectie met T. gondii. Om meer inzicht te krijgen in de parasiet - gastheer interactie, werd in een volgende studie de acute fase van de infectie bestudeerd. Hierbij werden - de eerste 3 weken na infectie - de serum antistoffenrespons, alsook de hoeveelheid parasitair DNA en de parasiet-geïnduceerde interferon-γ en interleukine-12 responsen in het intestinaal weefsel en de drainerende lymfeknopen onderzocht. Reeds de eerste dagen na infectie dringen tachyzoïeten, vooral craniaal, de dunne darmmucosa binnen. Dit gaat gepaard met een interferon-γ en IL-12 respons die het meest uitgesproken is in de mesenteriale lymfeknopen. Veertien dagen na infectie is er een sterke afname tot zelfs afwezigheid van IFN-γ en IL-12 in de Peyerse Platen, de perifere bloed mononucleaire cellen en de popliteus lymfeknoop. Deze daling gaat gepaard met de opkomst van parasiet-specifiek IgG. Gelijktijdig wordt T. gondii DNA uit de meeste mucosale en systemische weefsels geïsoleerd. Echter, één week later is er geen parasitair DNA meer detecteerbaar in de onderzochte weefsels. Dit zou erop kunnen wijzen dat de parasiet deze weefsels reeds verlaten had of eruit verwijderd werd, onder invloed van de opgebouwde immuunrespons. De derde experimentele studie onderzocht de cytokine mRNA expressie door bloed mononucleaire cellen, de antistoffenrespons en de parasitaire load, tijdens een subacute T. gondii infectie van schapen en varkens. Beide species werden met verschillende stammen geïnfecteerd. Hoewel de parasitaire load in weefsels voor beide species vergelijkbaar was, zagen we bij schapen een antistoffenrespons tegen alle 5 geteste T. gondii antigenen, terwijl bij de varkens enkel rGRA7-specifieke antilichamen konden worden aangetoond. Ook de cytokine respons leek meer uitgesproken bij schapen dan bij varkens. De resultaten suggeren dat rGRA7-specifieke serumantilichamen bij levende schapen en varkens en bio-assay en qPCR op hartspierweefsel van geslachte dieren de beste testen zijn om besmetting met T. gondii te detecteren

    Similar works