Tarsonemidae (weekhuidmijten) zijn belangrijke plaagorganismen in de teelt van bromelia-achtigen. In Nederland werden ze voor het eerst aangetroffen in 1989 op Neoregelia carolinae en geïdentificeerd door de PD als Steneotarsonemus ananas, de ananasmijt. Weekhuidmijten zijn zeer kleine plantzuigende mijtjes van slechts 0,2 mm groot. Ze kunnen verschillende soorten schade aan de Bromelia’s veroorzaken: necrotische plekken aan de bladeren en jonge plantdelen, bruin-rode bladstrepen en misvorming van de bloeiwijze. De chemische bestrijding is lastig, mede door het verdwijnen van langwerkende acariciden. Het onderzoek waar in dit rapport verslag wordt gemaakt is uitgevoerd tussen 2008 en 2010. Het is opgestart mede naar aanleiding van oriënterende proeven (Messelink en Van Holstein-Saj, 2007) met potentiële biologische bestrijders van deze plaag. Doel van dit vervolg-onderzoek was om basiskennis over de biologie van ananasmijten op Bromelia uit te breiden, wat van belang is voor het ontwikkelen van een goede bestrijdingsstrategie. Gedurende het onderzoek zijn monsters afkomstig van praktijkbedrijven (meestal vermeerderingsbedrijven, maar ook productiebedrijven) onderzocht. Op bromelia’s met “ananasmijtsymptomen” werden verschillende soorten weekhuidmijten (familieTarsonemidae) gevonden. Het betrof zowel planten-eters (Steneotarsonemus-soorten) als onschadelijke schimmel-eters (Tarsonemus-soorten). Binnen het geslacht Steneotarsonemus konden twee soorten worden onderscheiden. Beide zijn waarschijnlijk species novae (niet eerder beschreven soorten). De echte ananasmijt, Steneotarsonemus ananas, werd niet aangetroffen. Weekhuidmijten veroorzaken verkleuringen en misvormingen, die vaak pas geruime tijd na de aantasting zichtbaar worden. De mijten zelf kunnen inmiddels al weer vertrokken zijn naar geschiktere delen van de waardplant (groeipunten). Het onderzoek naar besmettingsbronnen en verspreidingswijze van de weekhuidmijten heeft zich vooral gericht op vermeerderingsbedrijven. Oudere bromelia’s lijken minder gevoelig voor aantasting, maar blijven wel een mogelijke besmettingsbron Steneotarsonemus is in hoge mate gebonden aan levend plantmateriaal. Grond en fust zijn geen waarschijnlijke besmettingsbronnen. De voortplantingssnelheid is in principe zeer hoog (extreem korte generatieduur), maar de actieve verspreiding van plant naar plant is traag. Planten moeten elkaar daartoe raken; verspreiding via grond of tafel is niet waarschijnlijk. Passieve verspreiding is mogelijk via mensen, verplaatsen van planten en volgens de literatuur ook via vliegende insekten. Of dit laatste in de praktijk een rol speelt, is niet bekend. Bodemgebonden roofmijten bleken zeer algemeen op de vermeerderingsbedrijven. Naast de gebruikelijke soorten identificeerden we Lasioseius fimetorum en Armascirus taurus. Volgens onze laboratoriumobservaties zijn weekhuidmijten geen geschikte prooi (want te klein?) voor grotere roofmijten zoals Hypoaspis. Wel geschikt zijn sommige kleinere roofmijtsoorten van de familie Phytoseiidae. Lasioseius fimetorum, qua grootte een “middenklasser”, krijgt het voordeel van de twijfel. Van de momenteel commercieel beschikbare roofmijten geldt Amblyseius barkeri als de meest geschikte predator van weekhuidmijten. Op bedrijven waar roofmijten waren uitgezet, werden de telers geïnterviewd over de toegepaste strategie en werden populatiebemonsteringen van de roofmijten uitgevoerd. Wij slaagden er niet in halfwas bromelia’s langdurig met Phytoseiidae (Amblyseius swirskii en Amblyseius barkeri) te koloniseren