In dit rapport worden de resultaten weergegeven van het onderzoek naar bosontwikkelingsprocessen in door grote herbivoren begraasde gebieden met een hoofdfunctie natuur. Het vormt een tweeluik met het rapport van Van Uytvanck & Decleer (2006).
De nadruk ligt op de processen van bosontwikkeling op voormalige landbouwgronden. Deze kunnen echter niet los gezien worden van de processen in het omgevende landschap dat in vele van de extensief begraasde natuurgebieden bestaat uit een mozaïek van bos en halfnatuurlijke graslanden. Vandaar dat enkele onderzoeksitems ook handelen over wisselwerking tussen de habitats in begraasde mozaïeken en over de effecten van begrazing in het bos.
Voor het onderzoek werd, in samenspraak met de opdrachtgevers, gekozen om vooral de ontwikkelingen op zwaardere, voedselrijke bodems te onderzoeken. Enerzijds lag daar het grootste kennishiaat, anderzijds is het ook daar dat zich recent de meeste mogelijkheden voordoen om bosuitbreiding te realiseren, nl. in de alluvia van de zandleem- en leemstreek en de aangrenzende helling- en plateaugronden.
Het onderzoek behelsde zowel zeer praktijkgerichte onderwerpen, zoals de inschatting van de graasdruk in functie van het al of niet op gang komen van bosontwikkeling, als meer fundamentele onderwerpen zoals het mechanisme van vestiging van houtige soorten in microsites ontstaan door begrazing