11 research outputs found
Kraaiachtigen, een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan op weidevogels.
Het aantal kraaiachtigen is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk toegenomen in Nederland, dit geldt vooral voor de zwarte kraai en de kauw in agrarische gebieden. De eksteraantallen gaan landelijk gezien achteruit, die van de Vlaamse gaai nemen eerder toe dan af. Het aantal roeken laat een groei zien, hoewel een maximum schijnt de zijn bereikt. Kraaiachtigen zijn altijd zwaar bejaagd, niet alleen vanwege de schade die zij toebrengen aan land- en tuinbouwgewassen, maar ook aan bedreigde vogelsoorten. Binnen de familie van de kraaiachtigen is de zwarte kraai de belangrijkste predator van eieren en jongen van weidevogels, de andere kraaiachtigen spelen hierin een ondergeschikte rol. Uit onwetendheid worden alle kraaiachtigen vaak over een kam geschoren als zijnde zwarte kraaien.
De komst van de nieuwe Flora- en faunawet in 2002 vormde aanleiding tot heftige discussies over nut en noodzaak van de jacht op schadeveroorzakende kraaiachtigen. Wildbeheereenheden vreesden bijvoorbeeld dat een totaal jachtverbod een toename van predatoren zou veroorzaken waardoor bedreigde vogelsoorten, met name weidevogels, zouden afnemen. Voor- en tegenstanders konden hun beweringen echter niet staven met concrete cijfers over de werkelijke schade die kraaiachtigen aan weidevogels toebrengen. Het doel van deze literatuurstudie is een overzicht te geven van de huidige kennis over de predatiedruk van kraaiachtigen in het algemeen en op weidevogels in het bijzonder. In deze studie is gekozen voor kraaiachtigen als predatorgroep en niet voor de vos aangezien deze reeds uitvoerig is beschreven.
Als grondbroeders vormen weidevogels een predatiegevoelige groep. Er zijn verschillende factoren die de predatiedruk van kraaiachtigen vergroten. Zo hangt de aanwezigheid van kraaiachtigen, en daarmee de predatiedruk, nauw samen met de mate waarin weidegebieden worden afgewisseld met kleine bossen en groepen bomen. Beheermaatregelen zoals schaalvergroting en het open houden van graslanden zijn daarom gunstig voor weidevogels. De laatste decennia gaat het aantal weidevogels in Nederland in hoog tempo achteruit. De belangrijkste oorzaken zijn biotoopverslechtering door inrichting (infrastructuur, gebouwen) en beheer van het landelijk gebied (areaalvermindering, laag grondwaterpeil); daarnaast spelen intensieve landbouwmethoden (hogere veedichtheid, nieuwe maai- en mesttechnieken) een grote rol. Predatie is de meest voorkomende natuurlijke verliesoorzaak.
Aanpassingen zoals nestverdediging, vervolglegsels en gezamenlijk broeden verminderen de kans op predatie. Op zich is predatie geen ramp. Een gruttopaartje hoeft slechts gemiddeld 0,6 kuiken per jaar groot te brengen om een populatie in stand te houden. Bij de kievit en tureluur ligt het vereiste aantal iets hoger. Tussen soorten, gebieden en jaren is er veel verschil in oorzaken die het reproductiesucces en de overlevingskans van weidevogels bepalen. In het jaar 2000 kwam van de 90.000 onderzochte nesten op percelen waar weidevogels worden beschermd 54% uit, ging 24% verloren door predatie, 9% door agrarische activiteiten (beweiding en maaien), 5% door verlating van het nest en 8% door onbekende oorzaken. Onduidelijk is in welke mate de verschillende predatorsoorten bijdragen aan het verlies van eieren en kuikens. Predatie wordt niet alleen bepaald door aantallen en soorten predatoren in een gebied maar ook door aantallen en dichtheden van (alternatieve) prooien.
Ondanks de inspanningen van veel organisaties, terreinbeheerders, boeren en vrijwilligers neemt het aantal weidevogels af. De belangrijkste oorzaak lijkt de kwaliteit van de agrarische gebieden te zijn. Onderzocht moet worden of de gewensteaantallen wel worden gehaald door verdergaande beheerovereenkomsten, waarbijonder meer het waterpeil wordt betrokken, door kwalitatief beter beheer enuitgebreidere beschermende maatregelen (ook later in het seizoen).De slotconclusie van dit rapport luidt dat een eenduidige uitspraak over de invloedvan predatie door kraaiachtigen op weidevogelpopulaties op dit moment niet te gevenis omdat betrouwbare cijfers ontbreken. De effecten van de predatatiedruk vankraaiachtigen, met name die van de zwarte kraai en kauw, dienen dan ook beter teworden onderzocht. Aanbevolen wordt een vergelijkend onderzoek te doen naar depopulatieontwikkelingen van weidevogels en predatoren in gebieden waar wel enwaar geen afschot plaatsvindt. Om eventuele schadelijke activiteiten van zwartekraaien in bepaalde gebieden te voorkomen of te beperken zou moeten wordenonderzocht of het mogelijk is gebruik te maken van de (slimme) eigenschappen vandeze vogels.