59 research outputs found
De eigen(aardig)heid van de kantonrechter: Over de verschillen tussen het proces(verloop) bij de kantonrechter en de civiele rechter en de betekenis daarvan
The research aims to reveal the similarities and differences between subdistrict-court judges (kantonrechters) and civil-court judges (civiele rechters) based on empirical research, in order to examine any consequences for quality and to present recommendations for improvement. The research is based on case files of cases regarding amounts of between € 5,000 and € 25,000, and on interviews with judges. Although through the years the subdistrict-court judges and the civil-court judges have moved closer together, it is believed that differences still exist between subdistrict-court judges and civil-court judges. These presumed differences largely tie in with the historical differences. The research of the files revealed many more similarities than differences between subdistrict-court judges and civil-court judges when it comes to the manner in which they apply procedural law and how proceedings are conducted. The research did not show or hardly showed any differences in judges’ interpretation of their duties. It seems that a distinction between the two types of judges has lost its meaning. It is therefore recommended to remove this distinction altogether and to create one single type of civil-court judge. The study shows that in general, both for subdistrict-court judges and for civil-court judges, practice differs from theory – at least, the legislator’s theory – on various points. This is because the parties’ manner of conducting proceedings (procesvoering) is different from how it was intended, because the judge does not always use his or her degree of discretion as envisaged by the legislator and at times acts beyond it, and because the procedural provisions relevant to this PhD thesis are not sufficiently effective to achieve their intended objectives. The performance of the subdistrict-court judge seems slightly better than that of the civil-court judge when it comes to some quality criteria. The research revealed two significant elements. Firstly, it shows that the element of organisation strongly influences quality. Secondly, it shows that merging the subdistrict court and the civil-law court does not automatically result in a win-win situation, or ‘the best of both worlds’. Based on the foregoing and on earlier proposals to amend procedural law, suggestions are presented for improvement for the legislator and for courts and judges, and recommendations for further research
Financiering van de Rechtspraak in rechtsstatelijk kader: Generieke kortingen op het rechtspreken zijn in strijd met de wet
De Wet op de Rechterlijke Organisatie en het daarop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak1 normeren de financiering van de Rechtspraak. Daarin is om rechtsstatelijke redenen gekozen voor afstand van de uitvoerende macht tot de rechterlijke macht. Dit uit zich onder meer in de regel dat de kosten verbonden aan het eigenlijke rechtspreken (het primaire proces) vastgesteld moeten worden op grond van een objectieve meting van de werklast van de gerechten. De rechter bepaalt in beginsel de tijd die nodig is voor een goede en zorgvuldige behandeling van een zaak, met een prikkel tot doelmatig werken. De uitvoerende macht redeneert echter niet meer vanuit deze wettelijk verankerde norm. Steeds meer zijn generieke kortingen en begrotingsproblemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie leidend bij de financiering van de Rechtspraak. Deze praktijk is in strijd met de wet en tast de rechterlijke en institutionele onafhankelijkheid aan
Vergoeding voor (im)materiële schade na de dood: over perte d’une chance de survie en lost years
In het Nederlandse schadevergoedingsrecht fungeert de dood als keerpunt: de direct gekwetste lijdt voor zijn overlijden de schade en na zijn overlijden zijn het diens nabestaanden. De kernvraag van deze bijdrage is of een verschuiving van de focus op schade van nabestaanden naar die op de schade van de gekwetste na de dood, een oplossing zou kunnen bieden voor de kritiek dat de huidige civielrechtelijke sanctie op het veroorzaken van iemands overlijden (te) beperkt is. Deze analyse is gemaakt aan de hand van het Franse concept perte d’une chance de survie, dat in Frankrijk is gepresenteerd als een aparte immateriële schadepost, en de vererving van een Engelse lost years-vordering ten aanzien van het netto-inkomensverlies in de jaren waarin niet gewerkt kan worden. Uit de analyse bleek dat deze veranderingen niet de oplossing bieden voor het bezwaar dat het huidige schadevergoedingsrecht in overlijdensschadezaken beperkt is. Een fundamentele herziening van het systeem door een verschuiving van de focus op de schade van nabestaanden naar die op de vordering van erfgenamen, ligt alleen al daarom niet voor de hand
Bescherming van goodwill op grond van het EVRM: In het spanningsveld van rechterlijke terughoudendheid en effectieve rechtsbescherming
Op 16 december 2016 deed de Hoge Raad uitspraak in de zaak Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders c.s. (hierna NFE c.s.) tegen de Staat. Deze uitspraak is aanleiding voor deze bijdrage over de bescherming van goodwill op grond van het EVRM, de betekenis van de erkenning van goodwill in het Nederlandse burgerlijk recht daarbij en de rol van de Nederlandse rechter bij de uitleg van het EVRM. In de eerste plaats wordt daartoe stilgestaan bij de erkenning van goodwill als ‘vermogensrechtelijk relevant’ in het Nederlandse burgerlijk recht, de bescherming van goodwill op grond van het EVRM en de relevantie van de erkenning op grond van het Nederlandse privaatrecht voor een Verdragsrechtelijke bescherming van goodwill. Het feit dat goodwill in het Nederlandse burgerlijk recht als ‘vermogensrechtelijk relevant’ wordt erkend, kan ertoe leiden dat die goodwill ook wordt beschermd op grond van het EVRM
Greenworld en QNOW: staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak
Sinds het Greenworld-arrest uit 2009 is er een discussie gaande over de vraag of de Hoge Raad in dat arrest afstand heeft genomen van zijn eerdere standaardrechtspraak uit 1971 als het om staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak gaat. In deze bijdrage wordt betoogd dat dit inderdaad het geval is. Omdat de Greenworld-zaak uiteindelijk een zaak van arbitrale aansprakelijkheid betrof, wordt vervolgens ook besproken wat de mogelijke invloed op die nieuwe regels inzake staatsaansprakelijkheid is van het QNOW-arrest inzake de aansprakelijkheid van een arbiter. Betoogd wordt dat de Hoge Raad de toepassingsvoorwaarden voor de Greenworld-aansprakelijkheid in dat arrest licht versoepeld heeft, zodat aansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak eenvoudiger bereikbaar is geworden. Doordat de criteria voor onrechtmatigheid in gevallen van onrechtmatige rechtspraak na dit arrest nauw aansluiten bij reeds bekende maatstaven uit andere delen van het aansprakelijkheidsrecht, is aldaar verdere inspiratie te halen als het gaat om de toekomstige toepassing van de regels van onrechtmatige rechtspraak
Rechtsvergelijkend perspectief: staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak in de lidstaten
Voor het Nederlandse staatsaansprakelijkheidsrecht voor onrechtmatige rechtspraak wordt in dit O&A-themanummer een versoepeling bepleit. Meer concreet wordt de lans gebroken voor een betere aansluiting op dit terrein op de rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie op dit terrein. In dit licht is het interessant om het leerstuk van staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak rechtsvergelijkend te bezien en de vraag te stellen hoe beperkt of ruim staatsaansprakelijkheid voor rechterlijk optreden in andere landen is. De lessen die door de rechtsvergelijking te leren zijn voor de verdere ontwikkeling van het staatsaansprakelijkheid voor rechterlijk optreden staan in deze bijdrage centraal. Daarbij wordt bezien of kan worden gesproken van een geharmoniseerd criterium voor staatsaansprakelijkheid voor rechterlijk optreden dat binnen de Europese Unie min of meer een algemene gelding heeft. In het verlengde daarvan ligt de vraag voor of het Nederlandse recht in dat opzicht een inhaalslag heeft te maken
Aansprakelijkstellingen in de semipublieke sector en de afstemming met het regime voor overheidsaansprakelijkheid
In deze bijdrage staat centraal de vraag welke mogelijkheden het aansprakelijkheidsrecht, naar huidig recht alsmede ingevolge de (ontwerp) Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen, biedt voor de aansprakelijkstelling van semipublieke organisaties en/of hun bestuurders en/of toezichthouders als het gaat om verwijten die zien. Hoe is de rechtspositie van gedupeerden die de organisatie zelf, respectievelijk van bestuurders en/of commissarissen, aansprakelijk stellen? Betoogd wordt dat bij de beoordeling van de vraag naar buitencontractuele aansprakelijkheid van semipublieke organisaties parallellen kunnen worden getrokken met de beoordeling van de vraag naar overheidsaansprakelijkheid
Alternatieve vergoedingssystemen in personenschadezaken en slachtofferbehoeften
In de literatuur over het aansprakelijkheidsrecht wordt al lang niet meer alleen stilgestaan bij juridisch-technische vragen. De vraag welke doelen het aansprakelijkheidsrecht dient, en of dit rechtsgebied daadwerkelijk aan die doelen voldoet of kan voldoen, met name in personenschadezaken, is een belangrijk onderwerp van discussie geworden. Parallel aan deze discussie gaan de laatste jaren weer stemmen op over mogelijke alternatieve vergoedingssystemen. Als inderdaad serieus wordt overwogen slachtoffers (van bijv. Q-koorts of de bodembeweging in Groningen) anders tegemoet te komen dan via het aansprakelijkheidsrecht, moet daaraan voorafgaand worden nagegaan of een alternatief vergoedingssysteem eigenlijk wel (beter) tegemoet zal komen aan slachtofferbehoeften. De eerste stap die moet worden gezet om deze discussie vooruit te brengen, is het inzichtelijk maken van wat al bekend is over de werking van alternatieve vergoedingssystemen. De centrale vraag die deze bijdrage poogt te beantwoorden, luidt: wat kunnen wij leren van het reeds verrichte onderzoek naar de werking van alternatieve vergoedingssystemen, vertrekkend vanuit de behoeften van slachtoffers en hun ervaringen
Opzettelijk tekortschieten en risico’s van contractuele remedies: een balans van belangen voor schuldeiser en schuldenaar
In deze bijdrage wordt sinds het verschijnen van het proefschrift Motive Matters! (2012) over opzettelijk tekortschieten na een korte terugblik een drietal ontwikkelingen besproken waarbij de schuldenaar op een of andere wijze opzettelijk de contractuele vertrouwensband doorbreekt of lijkt te doorbreken
- …