5 research outputs found
Towards a Transaction Cost Theory of Management Control
In this paper, I present and discuss a theory of management control based on Transaction
Cost Economics. This theory specifies the composition of various archetypal control structures,
and links these to their respective habitat. These are: (1) arm's length control; (2)
machine control; (3) exploratory control; and (4) boundary control. The gist of the argument
is that activities predictably differ in the control problems to which they give rise, whereas
control archetypes differ in their problem-solving ability, and that alignments between the
two can be explained by delineating the efficiency properties of the match. This approach
has some interesting qualities. Its relatively simple theme seems to speak to a wide empirical
domain, and can be used to make sense of a large set of different control practices.
Furthermore, it offers a practicable way to address control structure effectiveness. Finally,
the approach is empirically testable
Configurations of Control: A Transaction Cost Approach
In this paper, I present a theory of management control based on Transaction Cost Economics.
This theory seeks to integrate into a single framework a set of insights as to the nature
of the organization's activities, the control problems that are inherent in these activities,
and the unique problem solving potential of various archetypal control structures. The gist
of the argument is that activities predictably differ in the control problems to which they
give rise, whereas control archetypes differ in their problem-solving ability, and that
alignments between the two can be explained by delineating the efficiency properties of the
match. This is a contingent configuration approach. It is a configuration theory in that it
offers a set of ideal types, conceived of as internally consistent and discriminating clusters
of attributes from multiple dimensions that have a specific effect on control structure
effectiveness as the variable to be explained. But it is also a contingent approach in that it
specifies the conditions in which each of the archetypes is most effective
Beyond generics: A closer look at hybrid and hierarchical governance
Samenvatting (summary in Dutch)
1. Het thema van dit proefschrift
Een van de invloedrijkste theoretische stromingen binnen de institutionele
economie is de benadering die bekend staat als Transaction Cost Economics
(TCE). TCE is een theorie die een verklaring wil bieden voor de relatie tussen
economische activiteiten enerzijds en de organisatievorm (governancestructuur
of beheersingsstructuur) die wordt gekozen om die activiteiten te
beheersen anderzijds. Deze verklaring verloopt langs de volgende lijnen. TCE
onderscheidt drie verschillende generieke governance-structuren: (1) beheersing
via de markt; (2) hybride beheersing; en (3) hierarchische beheersing.
Deze structuren onderscheiden zich van elkaar door hun eigen, specifieke
verzameling van instrumenten waarop zij een beroep kunnen doen ten behoeve
van de beheersing van economische activiteiten. In de marktgeorienteerde
vorm is de activiteit onderworpen aan de tucht van de markt. Bij de hybride
variant wordt beheersing in hoofdzaak gevonden in contractuele bepalingen.
In de hierarchie tenslotte is beheersing vooral gebaseerd op interne normering
en autorisatie. Die verschillen in het control-instrumentarium leiden ertoe dat
elk van de generieke governance-structuren toegerust is met een uniek, maar
beperkt probleemoplossend vermogen. Dit vermogen stelt hen in staat om aan
bepaalde problemen het hoofd te bieden, maar aan andere niet. Economische
activiteiten (of in het jargon van TCE: transacties) verschillen eveneens van
elkaar. Vanuit de optiek van TCE is het belangrijkste verschil gelegen in de
beheersingsproblemen waartoe zij aanleiding geven. Die problemen zijn te
herleiden tot de kenmerken van de transacties. Deze kenmerken worden
uitgedrukt in een drietal variabelen: (1) de onzekerheid waarmee de activiteit
is omgeven; (2) de mate van specificiteit van de met een activiteit samenhangende
investeringen; en (3) de frequentie waarmee de transactie wordt
herhaald. Op basis van de score van een transactie op dit complex van variabelen
en in combinatie met een tweetal veronderstellingen met betrekking
tot menselijk gedrag (beperkte rationaliteit en opportunisme), is het vanuit
TCE mogelijk om voorspellingen te doen over de met de transactie samenhangende
beheersingsproblemen, zowel qua aard van de problematiek als ten
aanzien van de intensiteit daarvan. De verklaring voor de relatie tussen trans-
acties en governance-structuren wordt gevonden in de efficientie van de
match tussen beide: een bepaalde transactie wordt ondergebracht in een
bepaalde beheersingsstructuur omdat het unieke probleemoplossende vermogen
van die structuur een efficientere oplossing biedt voor de kenmerkende
transactionele problemen die samenhangen met de activiteit dan geboden kan
worden door de andere vormen van governance.
TCE's economische benadering van organisatievraagstukken heeft veel weerklank
gevonden. Zonder overdrijving kan worden gesteld, dat TCE aan de basis
ligt van een uitzonderlijk levendig en succesvol onderzoeksprogramma, zowel
in theoretisch als in empirisch opzicht. Desondanks is TCE nog niet tot volle
wasdom gekomen en bestaat er ruimte voor (en behoefte aan) versterking van
deze benadering. Zo moet worden geconstateerd dat terwijl TCE contractuele
problemen bestudeert op een uitgesproken micro-niveau, de op die analyse
gebaseerde uitspraken met betrekking tot de oplossing van die problemen
zeer globaal zijn en zich bevinden op het niveau van de generieke governance-
structuren. Deze generieke structuren zijn evenwel heterogene categorieen,
die bestaan uit een verzameling van gelijksoortige, maar niet identieke en
niet nader gespecificeerde control-arrangementen. Een verdergaande specificatie
van de subcategorieen is dan zinvol, omdat dat de nauwkeurigheid van
de voorspellingen - en daarmee de toetsbaarheid van de theorie- vergroot en
omdat daarmee nieuwe onderzoeksvragen binnen het bereik van de theorie
worden gebracht.
Met dit proefschrift wil ik een bijdrage leveren aan deze nadere detaillering.
Meer in het bijzonder wordt onderzocht (1) of een uitvoeriger specificatie van
de subcategorieen van hybride governance licht kan werpen op de empirische
constatering dat hybride beheersingsvormen soms worden gekozen voor de
beheersing van transacties in condities van onzekerheid -een constatering die
zich slecht verdraagt met TCE-; en (2) of een gedetailleerdere uitwerking van
(vooral) hierarchische besturing inzichten oplevert die relevant zijn voor een
verklaring van management control structuur varieteit -een vraagstuk dat
binnen de management control theorie nog geen bevredigend antwoord heeft
gevonden.
2. Hybride beheersing in onzekerheid
Binnen TCE bestaat de algemene opvatting dat hybride beheersingsstructuren
slecht bestand zijn tegen onzekerheid. De hybride vorm wordt geassocieerd
met een lange termijn contractuele relatie, waarbij partijen hun autonomie
behouden, maar toegang hebben tot additionele beheersingsinstrumenten (in
vergelijking met de op marktwerking gebaseerde structuur). Hierbij wordt
aangenomen dat die additionele instrumenten vooral bestaan uit mechanismen
die het risico op contractbreuk beperken en die de kans vergroten dat de
feitelijke uitvoering van de transactie binnen vooraf afgesproken grenzen
blijft. De hybride structuur kan dan dus alleen effectief zijn als het mogelijk
is om op voorhand met een redelijke mate van nauwkeurigheid aan te geven
wat men precies van de transactie verwacht. Bij onzekerheid is aan die voorwaarde
niet voldaan. Als men dan toch een contract zou opstellen, dan moet
men er rekening mee houden dat dit contract in de toekomst moet worden
herzien om tegemoet te komen aan sindsdien opgetreden, onvoorziene (onvoorzienbare)
gebeurtenissen. Dat is problematisch omdat de hybride structuur
geacht wordt niet over een instrumentarium te beschikken dat ervoor
kan zorgen dat de wederzijdse bereidheid bestaat om de noodzakelijke aanpassingen
tijdig en in harmonie door te voeren. De hybride structuur biedt
dan te weinig bescherming tegen opportunisme en afhankelijk van de mate
van specificiteit van de met de transactie gemoeide middelen, komen de
alternatieven marktbeheersing en internalisatie in de plaats van de hybride
vorm.
Deze opvatting is echter slecht in overeenstemming te brengen met de groeiende
hoeveelheid empirisch materiaal die aantoont dat hybride structuren
wel degelijk en met kennelijk succes worden aangetroffen in condities van
onzekerheid, ook als het daarbij gaat om transacties die gekenmerkt worden
door aanzienlijke specificiteit. Er is hier dus sprake van een empirische ongerijmdheid,
en die kan verschillende reacties oproepen. In een daarvan wordt
de geconstateerde discrepantie gezien als een aanwijzing dat TCE een te
groot belang toedicht aan de gedragsveronderstelling opportunisme. Deze
insteek accepteert de algemene opvatting dat de hybride vorm weinig bescherming
biedt tegen opportunisme, maar stelt daar tegenover dat aan die
bescherming ook helemaal geen behoefte bestaat als contractpartijen elkaar
Samenvatting (Summary in Dutch) 130
vertrouwen en er vanuit gaan dat de tegenpartij de bestaande ruimte voor
opportunistisch gedrag niet zal benutten. Door nu in TCE een nieuwe variabele
"vertrouwen" op te nemen, wordt hybride governance alsnog een optie in
condities van onzekerheid.
Er is echter ook een andere reactie denkbaar. Deze laat de variabelen van de
theorie ongemoeid, maar richt zich op de nadere bestudering van het beheersingsapparaat
waarvan in de werkelijkheid gebruik wordt gemaakt door in
onzekerheid opererende contractpartijen die hebben gekozen voor een hybride
besturingsalternatief. Het idee hierachter is dat het denkbaar is dat er
varianten van de hybride vorm bestaan die wel degelijk bescherming bieden
tegen opportunisme bij contractaanpassing en die bovendien begrepen kunnen
worden vanuit TCE's ongeamendeerde verklaringspotentieel. Als het lukt om
zo'n subcategorie te identificeren, is de eerder beschreven empirische discrepantie
ook opgelost, maar nu zonder de theorie zelf aan te passen door daarin
nieuwe variabelen op te nemen.
Beide strategieen kunnen er dus (in potentie) voor zorgen dat de empirische
constatering dat hybride besturing zelfs bij aanzienlijke specificiteit bestand
is tegen onzekerheid, alsnog binnen het bereik komt van TCE. Anders dan de
eerste strategie, doet de tweede daarvoor geen beroep op nieuwe variabelen.
Algemeen wordt onderschreven dat als twee theorieen hetzelfde kunnen
verklaren, maar een van beide minder variabelen nodig heeft om dat te doen,
de "kalere" variant de voorkeur geniet. Om deze reden is de tweede strategie
te prefereren voor onderzoek dat zich richt op het dichten van het onderhavige
empirische gat en komt de eerste handelwijze pas in aanmerking als de
tweede geen bevredigende resultaten oplevert.
Dit proefschrift volgt dan ook de tweede weg. Gebaseerd op de empirische
literatuur met betrekking tot uitbesteding in de Japanse automobielindustrie
en venture capital financiering, is onderzocht hoe beide voorbeelden van
hybride contractering bij substantiele transactie-specificiteit het hoofd weten
te bieden aan onzekerheid. Daarbij tekende zich een patroon af in de wijze
waarop in beide gevallen de beheersingsstructuur is ingericht. Dit patroon
bevat de volgende elementen: (1) een redelijke en gedeelde verwachting dat
de relatie een lange termijnkarakter heeft -mits adequate performance wordt
gerealiseerd; (2) het gebruik van weinig specifieke raamcontracten die eerst
gaandeweg concrete invulling verkrijgen; (3) de aanwezigheid van marktmechanismen
die ook onder wijzigende omstandigheden wederzijdse doelovereenstemming
kunnen bewaren; (4) een in de wijze van contractuitvoering
verankerde informatiedeling waaraan geen der partijen zich ongestraft kan
ontrekken en die tussentijdse afstemming bevordert.
Met een uit deze elementen bestaande beheersingsstructuur hebben partijen
in de onderzochte gevallen inderdaad toegang tot een effectief en efficient
opportunisme-resistent instrumentarium dat gecoordineerde aanpassing aan
wijzigende omstandigheden en voortschrijdende inzichten kan bewerkstelligen,
hetgeen hun bestaan verklaart. Bovendien is gebleken dat de werking
van dit instrumentarium kan worden begrepen vanuit (de standaardvariant
van) TCE, zodat (althans voor het hier onderzochte probleem) geen behoefte
bestaat aan de introductie van nieuwe variabelen.
3. Transaction Cost Economics en Management Control
Een van de belangrijkste uitdagingen van het vakgebied Management Control
(MC) is het vinden van een verklaring voor de varieteit die wordt aangetroffen
in de inrichting van controlstructuren. Dit probleem heeft dan ook veel aandacht
getrokken in de literatuur. Toch heeft de bestaande MC-theorie nog
geen bevredigend antwoord voor dit vraagstuk weten te formuleren. Het is
echter goed voorstelbaar dat TCE een bijdrage zou kunnen leveren aan de
verklaring van de empirische diversiteit op het terrein van de inrichting van
controlstructuren, maar daarvoor is het nodig TCE nog eens goed door te
denken om te kunnen komen tot gedetailleerde, nauwkeuriger uitspraken ten
aanzien van de inhoud van de controlconfiguraties. MC is immers vooral geinteresseerd
in verschillen binnen de hierarchische besturingsvariant. Dit proefschrift
onderzoekt hoe binnen TCE het vereiste niveau van detail kan worden
bereikt en formuleert een op TCE gebaseerde theorie van MC.
Evenals dat het geval is in TCE, worden in de door mij voorgestelde benadering
vanuit de kenmerken van de te beheersen activiteiten de te verwachten
controlproblemen in kaart gebracht. Uit het vakgebied MC is veel kennis
beschikbaar omtrent het control-instrumentarium waarover ondernemingen
kunnen beschikken. Voorts is vanuit dat vakgebied veel bekend over de werking
van de individuele instrumenten van control. Door nu een link te leggen
tussen de aard van de activiteiten en de daarmee samenhangende controlproblemen
enerzijds en de kennis omtrent het probleemoplossend vermogen van
het control-instrumentarium anderzijds, is het mogelijk om consistente,
onderscheidende clusters van control-instrumenten te definieren die als
pakket een op de problematiek toegesneden oplossing bieden. Het resultaat is
dan een verzameling van control-archetypen, waarvan elk element in een
gespecificeerde relatie staat tot een bepaalde categorie van activiteiten.
Meer concreet behelst de door mij voorgestelde theorie het volgende. Diversiteit
in controlstructuren hangt samen met diversiteit in controlproblemen
waarmee organisaties worden geconfronteerd. Die controlproblemen op hun
beurt hangen samen met het karakter van de activiteiten waarbij de organisatie
is betrokken. Dat karakter wordt gevormd door de score van de activiteit
op een drietal variabelen: (1) de mate van onzekerheid waarmee een activiteit
is omgeven; (2) de mate van specificiteit van de activiteit; en (3) de ex
post beschikbare informatie en de verdeling daarvan over participanten in de
activiteit. De mate van onzekerheid bepaalt de mogelijkheid om op voorhand
standaarden te definieren die kunnen worden ingezet ter sturing van gedrag.
De mate van specificiteit beinvloedt de toegang tot marktgerelateerde sturingsinstrumenten
en, meer in het algemeen, de beschikbare mechanismen
om opportunisme te bestrijden. De ex post informatieverdeling heeft betrekking
op de al dan niet bestaande mogelijkheid om gedurende de uitvoering
van de activiteit convergentie te bewerkstelligen in de opvattingen van participanten
ten aanzien van de aan de activiteit en de uitvoering daarvan te
stellen eisen en de mate waarin aan die eisen is voldaan.
De benadering onderscheidt een negental verschillende (varianten van) control
archetypen, waarvan er vijf deel uitmaken van de generieke governancecategorie
hierarchische beheersing. De andere worden gerekend tot het
markt- of hybride type. Elk van deze archetypen beschikt over een uniek
probleemoplossend vermogen, dat ze geschikt maakt voor de beheersing van
bepaalde activiteiten, maar niet voor andere. De geidentificeerde archetypen
zijn de volgende:
- Market Control
- Arm's Length Control (hybrid)
- Arm's Length Control (hierarchical)
- Machine Control (action oriented)
- Machine Control (result oriented)
- Exploratory Control (hybrid)
- Exploratory Control (hierarchical)
- Boundary Control (market-based)
- Boundary Control (hierarchical)
Bij het Market Control Archetype is beheersing gestoeld op concurrentie. Dit
archetype veronderstelt de aanwezigheid van alternatieve vragers en aanbieders,
en wordt derhalve aangetroffen in condities van een lage specificiteit.
Arm's Length Control wordt aangetroffen bij activiteiten die gekenmerkt
worden door lage onzekerheid en beperkte specificiteit. In dit archetype is
beheersing in hoofdzaak gebaseerd op expliciete contractuele bepalingen met
betrekking tot de te leveren prestatie (de hybride variant) of op marktgerelateerde
interne performance standaarden (de hierarchische variant). De principaal
blijft op afstand staan zolang de uitkomsten corresponderen met die
standaarden. Karakteristiek voor Machine Control is standaardisatie en monitoring
van handelingen (action oriented machine control) of van uitkomsten
(result oriented machine control). Anders dan bij arm's length control, zijn de
standaarden afkomstig uit de organisatie zelf (het zijn administratieve in
plaats van marktstandaarden). Dit archetype is verbonden met activiteiten die
een lage onzekerheid paren aan een hoge specificiteit. Exploratory Control
werkt met normen en standaarden die niet reeds op voorhand beschikbaar
zijn, maar ontstaan tijdens de uitvoering van de activiteit. Exploratory control
biedt een oplossing voor activiteiten die moeten worden getypeerd als onzeker,
maar waarbij een structuur kan worden ontworpen die ervoor zorgt dat
de inzichten die ontstaan tijdens de uitvoering van de activiteit gedeeld
worden, waardoor convergentie in opvattingen en verwachtingen kan worden
gerealiseerd. Daarnaast is het nodig dat -wil een dergelijke groeiende consen-
sus ten aanzien van de normen een feitelijke invloed hebben op het gedrag
van bij de activiteit betrokken individuen- naleving steeds in het belang is van
alle betrokken partijen. In de hybride variant wordt dat gerealiseerd via
marktwerking (hetgeen beperkte specificiteit vereist); in de hierarchische
verschijningsvorm (die wordt gekozen bij hoge specificiteit) door beloning te
baseren op de achteraf te beoordelen kwaliteit van de individuele bijdrage.
Als in condities van onzekerheid de voor exploratory control vereiste informatiedeling
niet kan worden gewaarborgd, en als de specificiteit te groot is om
te kunnen vertrouwen op market control, dan komt Boundary Control in
aanmerking. Beheersing binnen dit type is gebaseerd op grenzen waarmee
wordt geprobeerd om ongewenste gedragingen te voorkomen. De vraag naar
de bron van de grenzen in afhankelijk van de specificiteit van de activiteiten.
Bij beperkte specificiteit is het soms mogelijk dat de markt de grenzen definieert
en kunnen reputatie-effecten zorgdragen voor inachtneming van die
grenzen. In andere gevallen worden de grenzen gesteld binnen het hierarchisch
verband en is toezicht op naleving een kwestie van monitoring.
De ontwikkelde theorie is niet getoetst -dat zou gegeven de aard van de
theorie het bestek van een proefschrift als individuele prestatie verre te
buiten gaan. Toch is er reden de theorie serieus te nemen. Hoewel niet is
aangetoond dat de beschreven archetypen de empirische varieteit voldoende
afdekken, is wel aandacht besteed aan de herkenbaarheid (het bestaan) van
de beschreven archetypen in de werkelijkheid. Van sommige daarvan stond
het bestaan al bij voorbaat vast, maar ook de minder bekende structuren
bleken geillustreerd te kunnen worden met bestaand empirisch materiaal,
hetgeen hun bestaan bevestigt. Omdat bovendien gesteld kan worden (1) dat
de theorie -hoewel niet getoetst- wel degelijk toetsbaar is; (2) dat mijn
benadering gedetailleerdere uitspraken doet over de vraag wanneer welke
controlstructuur wordt aangetroffen dan concurrerende benaderingen met
een vergelijkbare scope en daarbij tevens niet-hierarchische control omvat;
en (3) dat deze uitspraken tezamen een coherent geheel vormen en hun
oorsprong vinden in een consistent geheel van variabelen en relaties daartussen,
lijkt het verdedigbaar de theorie aan te bevelen in de aandacht van
degenen die zich bezighouden met vraagstukken op het terrein van MC.This study is about disaggregating the generic modes of governance as they
are defined in Transaction Cost Economics (TCE). More specifically, it intends
to increase the level of resolution of TCE in the field of hybrid and hierarchical
governance by specifying (some of) the subcategories of governance within
these two generic modes and relating these subcategories explicitly to the
transactions they control. It is argued that such a disaggregation is useful for
two main reasons: (1) it may increase the accuracy of TCE's predictions and
may improve the expressiveness of its style of explanation, and (2) it may
enlarge the conceptual scope of TCE, opening up problem areas that previously
did not fit neatly into the realm of this approach.
This general idea ties together the two substantive parts of this study. The
first of these starts from the empirical observation that hybrid structures
sometimes survive conditions of substantial uncertainty -an observation that
does not go particularly well with received TCE-, and examines two cases of
hybrid contracting in such conditions. It is argued that both cases are examples
of a hitherto ignored subcategory of governance that, once identified,
restores TCE's ability to explain this observation. The second part brings
TCE's explanatory apparatus to bear on issues of management control. It is
shown that TCE supports a detailed study of control issues, and that it has
much to offer to the explanation of control structure variety within (and
beyond) the hierarchy.
Hybrid contracting and uncertainty
There is a growing body of empirical evidence showing that sometimes, hybrid
structures are chosen for transactions that combine substantial asset specificity
with significant uncertainty. This evidence meets uneasily with TCE.
Extant TCE suggests that for such transactions, hierarchical governance with
its distinctive blend of cooperation-inducing features and sequential adaptation
is uniquely suited. The hybrid form, on the other hand, is considered
viii
infeasible in conditions of uncertainty, because it requires a fairly complete
ex ante explication of the particulars of the transaction.
In this study, I argue that TCE's somewhat overstated position on the infeasibility
of hybrid contracting in conditions of uncertainty is best be rectified by
taking a closer look at the mechanisms of governance on which apparently
uncertainty-resistant hybrids rely. It may very well be that extant TCE puts
too much emphasis on compliance arrangements, and that there are in fact
different (configurations of) control mechanisms available to the hybrid form
to mitigate opportunism.
An analysis of two generalized cases of hybrid contracting in conditions of
asset specificity and uncertainty (outsourcing in the Japanese automobile
industry and venture capital financing) revealed the contours of a subcategory
of the hybrid mode that, unlike its more familiar compliance-focused counterpart,
allows substantial contractual incompleteness. This subcategory
invokes both market-based incentives and intensive exchange of information.
The market-based incentives foster behaviour congruence without requiring
performance goals or standards to be specified in advance, whereas information
exchange and the resulting transparency allow significant direct control
over the actions of the
Reinventing The Hierarchy, The Case Of The Shell Chemicals Carve-Out
This paper reports on a major portfolio restructuring at Shell. The restructuring involved the divestment of a significant part of Shell?s highly integrated chemical business. We study this event and -particularly- the related control issues, using Transaction Cost Economics (TCE) as our basic frame of reference. Our analysis shows that many of the problems encountered by Shell in this process are strongly related to asset specificity and the need for adaptive mutual coordination and integration. In a situation in which asset specificity is high and where adaptive responses are important, TCE reasoning suggests internal (hierarchical) governance to prevail because of its superior ability to foster coordinated adaptation. Shell, however, opted for hybrid control. But our analysis demonstrates that the new, intendedly hybrid structure mimics the hierarchy in almost all fundamental respects, and that it functions in an intrinsically hierarchical way. These findings are in line with TCE, and our study provides an illustration of the relevance of TCE in making sense of control
Sourcing of Internal Auditing: An Empirical Study
In recent years, the scope of internal auditing has broadened considerably, increasing the importance of internal auditing as part of the organization’s management control structure. This expanding role has changed the demands being put on internal auditors. Their new role requires different skills and competencies, and many organizations now need to face the choice whether to develop these broader competencies internally or to outsource internalauditing to outside service providers.
This paper studies the factors associated with organizations’ internal audit sourcing decisions, building from a previous study by Widener & Selto (1999; henceforth W&S). In their study, W&S used Transaction Cost Economics (TCE) to explain the organization of internal auditing. Our study seeks to replicate their results, using newly collected data from 66 companies headquartered in the Netherlands. Our findings are supportive of W&S. Like W&S, we find asset specificity and frequency (both individually and in interaction) to be significantly associated with sourcing decisions in a regression model that explains 65% (adjusted R2 = 0.63) of the variance in outsourced internal auditing. Additional analyses reinforce the importance of these TCE variables in explaining organizations’ internal auditing sourcing behaviour