13 research outputs found

    ABRvS 16 december 2009, LJN: BK6716, zaaknr. 200809388/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting De onder de Wob verlangde documenten betreffen risicoanalyses van de schadegevolgen (planschade) ex art. 49 WRO bij de realisering van bouwprojecten. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de twee planschaderisicoanalyses dienen te worden aangemerkt als documenten die zijn opgesteld en bestemd voor intern beraad, te weten het beraad met betrekking tot de beleidsmatige beoordeling van de economische uitvoerbaarheid van de projecten. Dat de planschaderisicoanalyses tevens dienen om vast te stellen voor welk bedrag het college van de projectontwikkelaar een zekerheidsstelling zal eisen, betekent niet dat de planschaderisicoanalyses niet meer bedoeld zijn voor intern beraad. Dit betekent echter niet dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld zou hebben dat het college de openbaarmaking van de planschaderisicoanalyses niet heeft mogen weigeren op grond van art. 11, eerste lid, Wob. Ingevolge dit artikel wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De niet openbaargemaakte delen van de planschaderisicoanalyses bevatten in hoofdzaak een inschatting van de te verwachten planschade als gevolg van het gewijzigde planologische regime. Deze inschatting vindt plaats aan de hand van een aantal uit de jurisprudentie over art. 49 WRO afgeleide factoren. Hoewel de concrete risicobeoordeling en de inschatting van de te verwachten planschade het werk is van een deskundige waarbij enige mate van subjectiviteit niet is uitgesloten, betreft het in hoofdzaak toch een beoordeling aan de hand van genoemde objectieve factoren. Om deze reden bevatten beide planschaderisicoanalyses geen persoonlijke beleidsopvattingen als bedoeld in de Wob. ... etc

    ABRvS van 15 december 2010, LJN: BO7333, zaaknr. 200908266/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark (inmiddels opgegaan in stadsdeel West) van de gemeente Amsterdam heeft via een bewonersbrief informatie verstrekt uit het plaatsingsplan voor antenne-installaties. Het dagelijks bestuur heeft een antennebeleid vastgesteld dat er op gericht is om de toename van UMTS- en GSM-masten in het stadsdeel zoveel mogelijk te beperken. Dit gemeentelijke antennebeleid is mede gebaseerd op het nationaal antennebeleid, nader uitgewerkt in een convenant van de Staat, de VNG en een aantal aanbieders van mobiele telefonie. De terbeschikkingstelling van het plaatsingsplan aan het stadsdeel is daarvan een uitvloeisel. De bewonersbrief bevat een kaart met daarop zoekcirkels voor UMTS- en voor GSM-masten. De procedure betreft de actieve openbaarmaking hiervan op grond van art. 8, eerste lid, Wob. KPN e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat deze bepaling geen grondslag biedt voor de openbaarmaking van de aan het plaatsingsplan ontleende kaart van het zoekgebied. Dit zou slechts het geval zijn indien de betreffende gegevens betrekking hebben op een publiekrechtelijke bestuurstaak van het dagelijks bestuur. Nu voor plaatsing van antenne-installaties tot een hoogte van 5 meter geen bouwvergunning is vereist en het dagelijks bestuur dus geen bestuurstaak heeft, is aan dit vereiste niet voldaan. ... etc

    ABRvS van 8 september 2010, LJN: BN6172, zaaknr. 200909350/H3

    Get PDF
    Samenvatting Deze uitspraak betreft de weigering van het CvB van de Rijksuniversiteit Groningen van het verzoek van appellant om zijn persoonsgegevens te verwijderen uit een eerder gepubliceerd artikel in het online-archief van de UK (Universiteitskrant) op de website van de universiteit. De UK wordt uitgegeven door de Stichting Universiteitsblad Groningen. Het CvB heeft gesteld niet bevoegd te zijn omdat de stichting verantwoordelijke is voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard, onder verwijzing naar artikel 3, eerste lid, Wbp (journalistieke exceptie). ...etc

    ABRvS van 21 april 2010, LJN: BM1769, zaaknr. 200907874/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, zijn volgens het register als bedoeld in art. 30 van de Wbp niet meer gegevens aan derden verstrekt dan het college heeft meegedeeld. Dat dit register naar appellante stelt onbetrouwbaar is, omdat hierin niet alle gegevensverstrekkingen vermeld zijn, doet aan deze feitelijke vaststelling niet af. De rechtbank heeft bij haar oordeel terecht in aanmerking genomen dat gebleken is dat binnen de gemeente een onderzoek heeft plaatsgevonden teneinde te bepalen of gegevens aan anderen dan aan appellante meegedeelde ontvangers zijn verstrekt en dat hieruit naar voren is gekomen dat dit niet het geval is. Dat zoals appellante betoogt, het dossier geen verifieerbare gegevens van dit onderzoek bevat, het college dit onderzoek niet eerder dan in het kader van het tweede besluit op bezwaar heeft verricht, en in dat besluit niet nader is gemotiveerd hoe de gegevensverstrekking aan de ziektekostenverzekeraar, die niet in het register is vermeld, alsnog is vastgesteld, kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gegevens aan andere ontvangers zijn verstrekt

    ABRvS van 2 februari 2011, LJN: BP2784, zaaknr. 201005870/1/H3

    Get PDF
    Bij brief van 8 juli 2006 heeft appellant het college op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verzocht om zijn in het kader van het polisproject (WWB) geregistreerde persoonsgegevens niet te verstrekken aan externe partners en netwerkcontacten. Bij uitspraak van 1 oktober 2008, JB 2008/253, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidende beroep ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat nu de door appellant gedane aanvraag van 3 oktober 2009 identiek is aan zijn aanvraag van 8 juli 2006, deze als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. ... etc

    ABRvS van 20 oktober 2010, LJN: BO1165, zaaknr. 200905009/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting De term ā€œbestuurlijkā€ moet bij de toepassing van de Wob ruim worden opgevat. Deze heeft betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. De gevraagde documenten hebben betrekking op de wijze waarop de Staat omgaat met openbare aanbestedingen. Daarmee betreft het verzoek een bestuurlijke aangelegenheid. Zoals de minister ter zitting heeft meegedeeld, worden de modellen alsmede de namen van de inschrijvers voor de aanbesteding desgevraagd aan een ieder die daarom verzoekt toegestuurd. Gelet hierop heeft de minister zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat deze informatie al openbaar is en door de minister derhalve niet meer openbaar kan worden gemaakt. Dat geldt ook voor de informatie bij de KvK, die ingevolge de Handelsregisterwet 2007 al openbaar is en voor een ieder opvraagbaar bij de KvK. De verlangde tabel voor financiĆ«le opgaven bevat slechts informatie over de gemiddelde jaaromzet van de inschrijvers. Deze informatie is ook opgenomen in de jaarrekeningen van de betreffende inschrijvers en derhalve opvraagbaar bij de KvK, zodat deze geacht wordt openbaar te zijn. De minister behoeft deze informatie derhalve niet meer anderszins openbaar te maken. Ook informatie uit het BIG-register is openbaar. De minister kan deze informatie niet meer openbaar maken. De plicht tot openbaarmakingmaking ingevolge de Wob heeft geen betrekking op informatie die reeds openbaar is. Het betoog van Voorzorg over artikel 7, tweede lid, van de Wob behoeft derhalve geen bespreking. ... etc

    ABRvS van 17 februari 2010, LJN: BL4132, zaaknr. 200906298/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting Deze uitspraak betreft een tweetal weigeringen van de minister van Algemene Zaken van het Wob-verzoek van RTL tot openbaarmaking van de notulen en onderliggende vergaderstukken van de ministerraad inzake de aanloop naar de oorlog in Irak. De rechtbank Amsterdam heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep oordeelt de Afdeling als volgt. In de art. 10 en 11 van de Wob is een limitatieve opsomming gegeven van de gronden waarop een verzoek om openbaarmaking van documenten kan worden afgewezen. De wettelijke afwijzingsgronden behelzen geen verwijzing naar de art. 45 van de Grondwet en 26, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad. Het beroep van de minister op deze artikelen vat de Afdeling op als onderdeel van de motivering van het beroep. Ten aanzien van het betoog van RTL dat de documenten betrekking hebben op een zodanig belangrijk onderwerp dat de minister in zijn belangenafweging aan het openbaarheidsbelang een groter gewicht moet toekennen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Wob het belang van openbaarmaking voor een goede en democratische besluitvorming als een op zichzelf staand belang vooronderstelt en dat het gewicht van dit belang niet afhankelijk is van het onderwerp waarop de documenten betrekking hebben. ...etc

    Hof van Justitie (Grote kamer) van 9 november 2010, zaaknrs. C-92/09 en C-93/09

    Get PDF
    Samenvatting: De verwijzende rechter verzoekt het Hof om de geldigheid te onderzoeken van de elektronische bekendmakingsplicht inzake verstrekte landbouwsubsidies in de artikelen 42 en 44 van verordening nr. 1290/2005 en de uitvoeringsverordening nr. 259/2008, alsmede om uitleg inzake een aantal bepalingen van richtlijn 95/46/EG (bescherming persoonsgegevens). In deze prejudiciĆ«le procedure oordeelt het Hof als volgt: Volgens de verwijzende rechter vormt de verplichting tot bekendmaking van gegevens betreffende de begunstigden van steun uit het ELGF en het ELFPO een ongerechtvaardigde aantasting van het fundamentele recht op de bescherming van persoonsgegevens. Hij verwijst in dat verband in wezen naar artikel 8 EVRM. Overeenkomstig artikel 6, lid 1, VEU erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten. De geldigheid van de wettelijke bekendmakingsplicht van de lidstaten moet derhalve worden vastgesteld via toetsing hiervan aan de bepalingen van het Handvest, in het bijzonder aan de artikelen 7 en 8 (grondrechten) alsmede 52 en 53 (beperkingsclausule). In deze omstandigheden dient enerzijds te worden vastgesteld dat de - aan geĆÆdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen toekomende - eerbiediging van het in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende recht op persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens en, anderzijds, de hieraan te stellen beperkingen, overeenkomen met die welke worden toegelaten in het kader van artikel 8 EVRM. ... etc

    ABRvS van 9 maart 2011, LJN: BP7115, zaaknr. 201008270/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting: Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Wob-verzoek ten aanzien van de gevraagde informatie over het (daadwerkelijk) toezicht op de Telecommunicatiewet, te algemeen is geformuleerd. De minister heeft appellant bij brief verzocht zijn verzoek zoveel mogelijk te preciseren qua tijd en onderwerp. Nadien is eenzelfde verzoek nog telefonisch gedaan. Ook tijdens de hoorzitting in bezwaar bleek appellant niet in staat tot de verlangde verbijzondering van zijn Wob-verzoek. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister appellant voldoende behulpzaam is geweest bij het nader concretiseren van zijn verzoek. Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat appellant het Wob-verzoek, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet voldoende heeft gepreciseerd. Voor dat oordeel wordt in aanmerking genomen dat appellant zich schriftelijk en mondeling wisselend en veelal in algemene termen heeft uitgelaten over de bestuurlijke aangelegenheid waarover hij informatie wenst te ontvangen. Gelet op zijn brief en de overige door appelant overlegde stukken, heeft hij vooral vragen over de rol van de overheid bij de problemen die hij heeft ondervonden met KPN. Omdat hij daarop geen afdoende antwoorden zou hebben gekregen, heeft hij het Wob-verzoek ingediend. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat is ingegaan op de kwestie die aan het Wob-verzoek ten grondslag ligt en dat de rol van diverse toezichthoudende overheidsinstanties in dat verband is toegelicht. Ook na dat gesprek heeft appellant de bestuurlijke aangelegenheid waarop zijn Wob-verzoek ziet niet nader kunnen aanduiden

    ABRvS van 23 juni 2010, LJN: BM8796, zaaknr. 200908919/1/H3

    Get PDF
    Samenvatting De stichting betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het Afsprakenkader openbaar gemaakt zou moeten worden omdat uit dat stuk wellicht zou kunnen blijken van illegale staatssteun of omkoping. Zoals de Afdeling reeds meermalen heeft overwogen, dient het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het belang van controle op illegale staatssteun maakt deel uit van het belang van een goede en democratische besluitvorming. Evenzo geldt dit voor het belang van controle op de integriteit van de besluitvorming. Daarom kan aan die door de stichting gestelde belangen geen extra gewicht worden toegekend. De stichting betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de provincie in het Afsprakenkader een participerende rol als privaatrechtelijk persoon had en niet optrad in de rol van bestuursorgaan en dat het college daarom mocht weigeren dat document openbaar te maken. Mede gelet op hetgeen uit openbare bron bekend is over de ontwikkeling van het betrokken bedrijventerrein is de Afdeling van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe openbaarmaking van hier in het geding zijnde stukken, de economische of financiƫle belangen van de provincie zal schaden of zal leiden tot onevenredige benadeling van de overige betrokken partijen. De enkele stelling dat dit zo is, is onvoldoende. Evenmin kan als deugdelijke motivering dienen dat het college wenst dat de provincie toekomstige onderhandelingen met een schone lei kan beginnen en dat het in onderhandelingen over de ontwikkeling van andere bedrijventerreinen niet zal worden geconfronteerd met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit streven is op zichzelf niet dragend voor de conclusie dat openbaarmaking zal leiden tot een aantasting van de economische of financiƫle belangen van de provincie of tot onevenredige benadeling van de provincie. De documenten waarvan de stichting om openbaarmaking heeft gevraagd hebben mede betrekking op de aanwending van de publieke bevoegdheden van de organen van de provincie in het private rechtsverkeer. In dat rechtsverkeer is het de provincie, evenals in het publieke rechtsverkeer, niet toegestaan om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Gelet op het voorgaande heeft het college niet duidelijk gemaakt dat de in art. 10, onder b en g, van de Wob genoemde belangen in het geding zijn en hoe die zijn afgewogen tegen het belang van openbaarmaking
    corecore