4 research outputs found

    MOVE microfytobenthos, Effecten van de verruiming van de Westerschelde op de biomassa en primaire productie van het microfytobenthos 1989-2001

    No full text
    Het microfytobenthos bestaat uit de microscopisch kleine plantjes (algen) die op en in de bovenste centimeters van de bodem leven. In de Westerschelde vormen deze organismen een belangrijk onderdeel van het ecosysteem en komen vooral op de bij laagwater droogvallende platen en slikken voor. Door De Jong et al. (1997) wordt verwacht dat de totale jaarproductie van het microfytobenthos van 5 tot 20% zal toenemen in de Westerschelde als gevolg van de verruiming in 1996. Deze hypothese is gebaseerd op de aanname dat er een relatie bestaat tussen het type ecotoop en de primaire productie door het microfytobenthos op een bepaalde locatie. De primaire productie is vooral afhankelijk van de biomassa microfytobenthos die per oppervlakte eenheid in de bodem zit en de lichtcondities. In de troebele Westerschelde zijn de lichtcondities sterk gerelateerd aan de droogvalduur en dus hoogteligging. Volgens de trendanalyse zijn de gemiddelde productie-gegevens voor de verruiming: oost, midden, west respectievelijk: 1878, 1905 en 4791 kg C/jaar. Na de verruiming is er een significante toename waarneembaar in oost en midden. In west is er geen significante toename waarneembaar. Er is geen reden om aan te nemen dat de geprognosticeerde waarden voor 2021 niet worden gehaald. De hypothese van De Jong et al. zal dan ook niet verworpen worden.Zeemov

    MOVE de Westerschelde als Kraam- en kinderkamer voor vis en garnaal in relatie tot de verruiming

    No full text
    De Westerschelde is een zeer geschikt gebied voor jonge vis en garnalen. Vooral in het Mesohaliene gebied, het deel tussen Hansweert en de Nederlandse grens, komen hoge dichtheden aan bodemvissen en garnalen voor. Door de Jong et al. (1997) is verondersteld dat de beschikbare opgroeigebieden voor jonge vis en garnaal (ondiepwatergebieden en laaggelegen intergetijdengebieden) door de verruiming van de Westerschelde zullen afnemen tussen 1996 en 2021. De hypothese is dat de potentieel beschikbare opgroeigebieden (=kinderkamers) voor larven, jonge vis en jonge garnaal in de Westerschelde met ca. 10-15% zullen afnemen. De hypothese is gebaseerd op de verwachte veranderingen in stroomsnelheden en ecotooparealen. De hypothese zegt alleen iets over het areaal dat is afgenomen en niets over de aantallen of biomassa aan vis en garnaal. CONCLUSIE Uit de verandering in ecotooparealen lijkt dat het areaal kraam- en kinderkamer is toegenomen in de periode 1996-2001, met name in het middendeel van de Westerschelde. Dit is in tegenstelling met de verwachting zoals geformuleerd in de hypothese. Echter de onzekerheden bij zowel de ecotooppreferenties als de verandering in ecotooparealen zijn groot. Gevoegd bij het feit dat we nu slechts gegevens hebben tot en met 2001 en de hypothese uitspraak doet over de situatie is er vooralsnog geen reden om de hypothese te verwerpen. Er zijn op dit ogenblik geen bruikbare gegevens voorhanden om de ontwikkeling van jonge vis en garnaal in de Westerschelde te onderzoeken en de effecten van de verruiming te toetsen. Gezien de grote relatie met voedsel verdient het de aanbeveling een koppeling tussen de diverse vissoorten en hun specifieke voedsel te maken en deze bezien in verband met de verdieping van de Westerschelde. Indien het voedsel aanbod is veranderd dan kan dit grote gevolgen hebben voor het voorkomen van diverse vissoorten. Nader onderzoek naar de overbevissing in de Voordelta en de koppeling hiervan op de import van (juveniele) vissen in het Westerschelde estuarium is noodzakelijk om uitsluiting de gevolgen van de verdieping in kaart te brengen.Zeemov

    Datarapportage ecologie monitoring verruiming Westerschelde T3 (t/m 2001)

    No full text
    Het project Zeemove volgt de effecten van de verruiming van de vaarweg in de Westerschelde die in de periode juli 1997 tot juli 1998 is gerealiseerd werd. Daartoe is een monitoringprogramma ingericht dat chemische, fysische en biologische parameters volgt (Move-rapport 2; De Jong et al.). Het programma is opgesteld om de zogenaamde hypothesen (verwachte concrete ontwikkelingen op lange termijn) te kunnen toetsen. De uitgangssituatie van de Westerschelde is in eerste instantie beschreven door Mol et al. (1997;Move-rapport 1). In 1999 is een eerste voortgangsrapportage (T1) opgesteld door Krijger (1999;Move-rapport 3). In een 'onderliggend' werkdocument (Van Berchum & Stikvoort, 1999) worden de chemische en biologische onderdelen van Move-rapport 3 uitvoerig bellicht. In deze laatste is de T0-beschrijving aangescherpt waar dat nodig was en zijn de beschikbare gegevens zoveel mogelijk 'in de geest van de hypothesen' verzameld, geanalyseerd en gepresenteerd. Ook zijn er aanbevelingen voor verbeteringen gedaan. Het werkdocument voortgangsrapportage T2 (Stikvoort en Vink, 2001) borduurt voort op de weg die met de T1 is ingezet. Aansluitend aan deze rapportage is de T3 situatie op identieke wijze uitgewerkt en in dit document beschreven. Voor zover mogelijk worden de ecologische gegevensreeksen aangevuld en gepresenteerd t/m 2001. RESUME AANBEVELINGEN - Optimaliseer het bemonsteringsprogamma voor de primaire produktie door fytoplankton. - Onderzoek voor het volgende evaluatierapport de relatie tussen instraling en primaire produktie. - Valideer de bemonsteringswijze van het microbenthos. - Onderzoek de relatie tussen droogvalduur en primaire productie van het microfytobenthos. - Actief deelnemen aan het vervolg van de studie naar de kinderkamerfunctie van de Westerschelde voor vissen en garnalen; zodanig dat Zeemove daar mee voort kan. - Overweeg gedetaillerder inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de droogvalduur, plaatinhoud en de hoogteontwikkeling van de Hooge Platen. - Houd de vingen aan de pols bij de areaal-ontwikkeling van de arealen integetijdegebied en supralitoraal van de Hooge Platen. Mogelijk treedt er versteiling van de plaat op. - Ste de gegevensverzameling van ruilende bergeend en broedende sterns veilig. Deze is momenteel niet in het Move-monitoringsprogramma opgenomen. - Valideer de veronderstelde relatie tussen areaal hooggelegen, laagdynamische intergetijdegebied en de foerageermogelijkheden voor benthivore steltlopers. - Een specifiek metingenprogramma om het effect op de foerageermogelijkheden van zichtjagende visteters te monitoren ontbreekt. Discussieer of de door Van Berchum & Stikvoort gekozen (nood)richting voldoende recht doet aan de hypothesen en neem er een besluit over. - Initieerd een discussie over een eventueel metingenprogramma om de kwaliteit van de foerageergebieden van de grote stern in het westelijk deel van de Westerschelde te volgen. - Stel de sedimentatiemetingen op kaolienveldjes veilig voor het project Zeemove. - Faciliteer de verwerking en interpretatie van de gegevens sinds 1997.Zeemov

    Monitoring van de effecten van de verruiming 48'-43': Rapport 7

    No full text
    Het voor u liggende MOVE Hypothesendocument 2003 is door RIKZ in opdracht van directie Zeeland van Rijkswaterstaat opgesteld. Aan de basis van dit rapport staan zeer vele gegevens die in de loop van soms al tientallen jaren in de Westerschelde verzameld zijn en nog verzameld worden. Het betreft fysische, biologische en chemische informatie, met vele tientallen parameters. De kern van het rapport vormen de hoofdstukken 2, 3 en 4 waarin getoond wordt welke resultaten en conclusies de meetgegevens uit de Westerschelde opleveren. Dat is gedaan aan de hand van de lijst MOVE-hypothesen. Hierbij komen velerlei disciplines aan bod. De MOVE evaluatie 2003 heeft de volgende doelstellingen: 1) Het signaleren van ontwikkelingen in de Westerschelde en daarmee de effecten van de tweede verruiming in kaart te brengen. 2) Het evalueren van het bagger-, stort- en zandwinstrategie.Zeemov
    corecore