37 research outputs found
The burden of varicella from a parent's perspective and its societal impact in The Netherlands: an Internet survey
<p>Abstract</p> <p>Background</p> <p>Varicella is a common childhood disease. Only 5% of first varicella-zoster-virus infections occur asymptomatically. Most data on the burden of varicella stem from health service databases. This study aims to provide insight in the burden of varicella from a parent's perspective including cases outside the healthcare system.</p> <p>Methods</p> <p>An internet questionnaire was developed for parents in the Netherlands to report health care resource use and productivity losses during the varicella episode in their child younger than 6 years. 11,367 invitations were sent out to members with children of an internet panel of a market research agency. 4,168 (37%) parents started the questionnaire (response rate), of which 360 (9%) stopped before completion and 1,838 (44%) were out of the target group. In total 1,970 parents completed the questionnaire. The questionnaire provided a symptom list ranging from common symptoms, such as skin vesicles, itching to fits or convulsions. A posteriori, in the analyses, the symptoms 'skin infections', 'fits/convulsions', 'unconsciousness', and 'balance and movement disorders' were labelled as complications. There was no restriction to time since the varicella episode for inclusion in the analyses.</p> <p>Results</p> <p>The 1,970 respondents had in total 2,899 children aged younger than six years, of which 2,564 (88%) children had had varicella. In 62% of the episodes the parent did not seek medical help. In 18% of all episodes symptoms labelled as complications were reported; in 11% of all episodes parents visited a medical doctor (MD) for a complication. Reporting of complications did not differ (X<sup>2 </sup>; p = 0.964) between children with a recent (≤ 12 months ago) or a more distant (> 12 months) history of varicella. Prescription drugs were used in 12% of the children with varicella; OTC drugs in 72%. Parents reported work loss in 17% of the varicella-episodes (23% when MD visit; 14% when no MD-visit) for on average 14 hours, which equals to 2.5 hours of work loss for any given varicella-episode.</p> <p>Conclusions</p> <p>This study shows the full spectrum of varicella-episodes and associated healthcare use, including the large proportion of cases not seeking medical care and the societal impact associated with those cases.</p
Health and social participation : Thematic report of the Public Health Status and Forecasts Report 2014
Het aantal chronisch zieken in Nederland neemt al jaren toe. Het RIVM heeft onderzocht wat de impact hiervan is op maatschappelijke participatie. Het gaat hierbij om de vraag in welke mate chronisch zieken aan het werk zijn, een opleiding volgen, vrijwilligers werk doen of mantelzorg verlenen. Uit het onderzoek blijkt dat de mate waarin mensen maatschappelijk kunnen (blijven) participeren niet zozeer door hun ziekte wordt bepaald, maar vooral door de manier waarop zij hun gezondheid ervaren, de mate waarin ze beperkingen hebben en hun psychische welbevinden. Maatschappelijke participatie bevordert de gezondheid, tenzij de belasting te groot wordt, zoals bij ongunstige arbeidsomstandigheden en het verlenen van mantelzorg. Dan heeft participatie juist een negatieve invloed. Voor kinderen en jongeren belemmert een minder goede gezondheid hun onderwijsparticipatie, al is het verschil met gezonde kinderen klein. Belangrijker is dat jongeren met gezondheidsproblemen minder vaak werken. Voor ouderen is een goede gezondheid van belang om aan het werk te blijven. Gezondheid heeft echter minder invloed op de mate waarin zij aan het werk komen na ontslag of na uitval door hun gezondheid. Slechts weinig ouderen komen dan weer aan het werk, ook al zijn ze gezond. Het RIVM heeft ook onderzocht hoe de participatie van chronisch zieken verbeterd kan worden. Voorbeelden zijn aanpassingen om de werkbelasting te verlagen en therapieën om te leren omgaan met de gevolgen van chronische ziekten. Er is echter weinig bekend over de effectiviteit van de meeste maatregelen. De informatie over gezondheid en maatschappelijke participatie die in dit themarapport verzameld is, is input voor de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 (VTV-2014). Sinds 1993 brengt het RIVM elke vier jaar een VTV uit waarin de volksgezondheid in Nederland staat beschreven. Het ministerie gebruikt deze informatie om de landelijke nota Volksgezondheidsbeleid op te stellen.The number of chronically ill people in the Netherlands has been increasing. The RIVM has investigated the impact of this increase on social participation in terms of work, education, voluntary work and informal care. The study shows that the extent to which people can (or continue) to participate depends on their subjective health, perceived limitations and psychological well-being, rather than their chronic condition. Social participation tends to improve health. However, when the burden becomes too high, for example because of poor working conditions or demanding informal care, social participation has an adverse effect on health. For children and adolescents, health problems impede on participation in education, although only slightly. More importantly, young people with health problems less often have a job than their healthy peers. For older people, good health is important to continue labour participation. Yet, health has very little impact on their return to work after dismissal or prolonged absence due to health problems. Few elderly return to work, even if they are healthy. RIVM also examined how social participation of the chronically ill can be improved and what interventions have been implemented.. Examples include adjustments to reduce the workload and therapies to cope with the effects of chronic diseases. However, little is known about the effectiveness of most measures. The information about health and social participation presented in this report, serves as input for the Public Health Status and Forecast Report (PHSF: in Dutch VTV). Since 1993, every four years RIVM has published the Dutch PHSF Report, which gives an overview of population health in the Netherlands. The Ministry of Health, Welfare and Sports uses this information to draw up the National Health Policy note
Advice implementation monitoring function for the first 1,000 days
Een goede start in het leven begint al voor de geboorte, zelfs nog voor de bevruchting en de zwangerschap. Kinderen die in de eerste 1000 dagen van hun leven blootstaan aan bijvoorbeeld stress, slechte voeding, rook of mishandeling, beginnen met een achterstand. Hierdoor kunnen zij zich op fysiek, mentaal en sociaal gebied minder goed ontwikkelen. Het ministerie van VWS wil daarom meer inzicht krijgen hoe de zorg voor en gezondheid van (aanstaande) zwangeren en kinderen zich ontwikkelen in de eerste 1000 dagen. Het heeft het RIVM gevraagd een werkwijze voor te stellen om informatie hierover uit bestaande databronnen te halen. Denk aan gegevens over zwangerschappen van Perined en gegevens over sociale omstandigheden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De bedoeling is om deze gegevens via een monitor met elkaar in verband te brengen en in samenhang te duiden. Voor dit advies heeft het RVIM het veld rond de eerste 1000 dagen betrokken, van vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiënten, tot beleidsmakers en onderzoekers. Het RIVM adviseert om de monitor stapsgewijs te ontwikkelen in een learning community. Daarin werken vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiënten, beleidsmakers en onderzoekers samen en leren ze van elkaar. Door stapsgewijs te werken, transparant te zijn en open te staan voor reflectie, kan de monitor tussentijds worden aangepast en steeds beter vormkrijgen. Ook kan de monitor zo meebewegen met de ontwikkelingen in het veld, bijvoorbeeld wat de beschikbaarheid van data betreft. Verder kan hij hierdoor goed aansluiten bij de behoeften van het veld en bij andere monitors van het RIVM over de geboortezorg. Het advies is om in 2024 eerst met alle betrokken partijen te bepalen welke onderwerpen of onderzoeksvragen met voorrang een antwoord moeten krijgen (werkagenda). Daarna werkt een kerngroep het eerste onderwerp stapsgewijs en ‘lerend’ uit. De kerngroep bepaalt ook welke data en analysemethoden worden gebruikt en hoe de data samen met het veld worden geduid. Daarna komen andere onderwerpen aan bod.A good start in life starts before birth, even before insemination and pregnancy. Children who are exposed to such factors as stress, poor nutrition, smoke or abuse in the first 1,000 days of their lives start at a disadvantage. As a result, they are less able to develop physically, mentally and socially. The Ministry of Health, Welfare and Sport therefore wants to gain more insight into how care and health of women during (pre-)pregnancy and of children develop during the first 1000 days. It has asked RIVM to create a method to extract information about this from existing data sources, such as data on pregnancies from Perined and data on social circumstances from Statistics Netherlands (CBS). The intention is to relate these data to each other via a monitor and to interpret them coherently. To prepare the advice, RIVM has consulted the maternity care field, from representatives of healthcare professionals and patients to policymakers and researchers. RIVM recommends developing the monitor step by step in a learning community. In this learning community, representatives of healthcare professionals and patients, policymakers and researchers work together and learn from each other. By working step by step and being transparent and open to reflection, the monitor can be adjusted along the way and take increasingly better shape. This way, the monitor can also follow developments in the field, for example with regard to the availability of data. Furthermore, this will allow the monitor to meet the needs of the field and ensure connection with other RIVM monitors on maternity care. The advice is to first determine in 2024, with all parties involved, which topics or research questions should be answered as a priority (work agenda). A core group then elaborates the first topic. The core group decides which data and analysis methods will be used and, together with the field, determines how the data will be interpreted. Then other topics are discussed
Beter Weten: Een Beter Begin : Samen sneller naar een betere zorg rond de zwangerschap
In vergelijking met andere landen stierven er tien tot vijftien jaar geleden in Nederland veel meer baby's rond de geboorte. Na veel media-aandacht en nieuw beleid is de geboortezorg (verloskundigen, gynaecologen, en kraamzorg) meer gaan samenwerken. De babysterfte daalde daarna sterk. Maar die daling is gestopt en de babysterfte neemt weer toe. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft het RIVM gevraagd te onderzoeken hoe dat komt en betrokkenen uit de geboortezorg bij dit onderzoek te betrekken. Ook is gevraagd om de Nederlandse cijfers te vergelijken met die van Finland, waar de babysterfte al lange tijd laag is. De recente stijging van de Nederlandse babysterfte betreft vooral baby's die te vroeg geboren worden. Wel is het grote verschil in babysterfte met Finland veel kleiner geworden, omdat de babysterfte in Nederland tot 2015 sterk daalde. Het verschil dat er nog is met Finland, komt vooral omdat er in Nederland vaker kinderen te vroeg worden geboren. Verschillende factoren vergroten de kans dat een baby rond de geboorte overlijdt. Voorbeelden zijn een vroeggeboorte en een ongezonde leefstijl van de aanstaande moeder. Enkele van deze factoren komen de laatste jaren vaker voor. Zo hebben Nederlandse vrouwen steeds vaker obesitas of overgewicht. Maar ook sociale factoren hebben invloed, zoals laaggeletterdheid, taalachterstand, en armoede. In achterstandswijken komen vroeggeboorte en babysterfte vaker voor, net als bij de toenemende groep moeders met een migratieachtergrond. De zorg moet zich aanpassen aan die risico's om babysterfte te vermijden. Volgens de geïnterviewde betrokkenen kan de geboortezorg verder verbeteren als de onderdelen meer samenwerken. Samenwerken met gemeenten, sociale zorg en de jeugdgezondheidszorg hoort daarbij. De lokale organisatie van de geboortezorg moet daarin worden ondersteund. Ook moeten patiëntengegevens sneller kunnen worden uitgewisseld. Verder zijn een goede ICT-voorziening en betere gegevens over zwangerschap en bevalling belangrijk om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Een op te richten perinataal monitoring centrum moet inzicht gaan geven in de landelijke ontwikkelingen in de geboortezorg en de gezondheid van moeder en kind. Tot slot geven de geïnterviewde betrokkenen aan dat de eigen bijdragen in de geboortezorg zou moeten worden afgeschaft
Knowing More: A Better Start : Better and faster collaboration to improve maternity care
Dit rapport bevat een erratum d.d. 15-11-2021 op pagina 89. In vergelijking met andere landen stierven er tien tot vijftien jaar geleden in Nederland veel meer baby's rond de geboorte. Na veel media-aandacht en nieuw beleid is de geboortezorg (verloskundigen, gynaecologen, en kraamzorg) meer gaan samenwerken. De babysterfte daalde daarna sterk. Maar die daling is gestopt en de babysterfte neemt weer toe. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft het RIVM gevraagd te onderzoeken hoe dat komt en betrokkenen uit de geboortezorg bij dit onderzoek te betrekken. Ook is gevraagd om de Nederlandse cijfers te vergelijken met die van Finland, waar de babysterfte al lange tijd laag is. De recente stijging van de Nederlandse babysterfte betreft vooral baby's die te vroeg geboren worden. Wel is het grote verschil in babysterfte met Finland veel kleiner geworden, omdat de babysterfte in Nederland tot 2015 sterk daalde. Het verschil dat er nog is met Finland, komt vooral omdat er in Nederland vaker kinderen te vroeg worden geboren. Verschillende factoren vergroten de kans dat een baby rond de geboorte overlijdt. Voorbeelden zijn een vroeggeboorte en een ongezonde leefstijl van de aanstaande moeder. Enkele van deze factoren komen de laatste jaren vaker voor. Zo hebben Nederlandse vrouwen steeds vaker obesitas of overgewicht. Maar ook sociale factoren hebben invloed, zoals laaggeletterdheid, taalachterstand, en armoede. In achterstandswijken komen vroeggeboorte en babysterfte vaker voor, net als bij de toenemende groep moeders met een migratieachtergrond. De zorg moet zich aanpassen aan die risico's om babysterfte te vermijden. Volgens de geïnterviewde betrokkenen kan de geboortezorg verder verbeteren als de onderdelen meer samenwerken. Samenwerken met gemeenten, sociale zorg en de jeugdgezondheidszorg hoort daarbij. De lokale organisatie van de geboortezorg moet daarin worden ondersteund. Ook moeten patiëntengegevens sneller kunnen worden uitgewisseld. Verder zijn een goede ICT-voorziening en betere gegevens over zwangerschap en bevalling belangrijk om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Een op te richten perinataal monitoring centrum moet inzicht gaan geven in de landelijke ontwikkelingen in de geboortezorg en de gezondheid van moeder en kind. Tot slot geven de geïnterviewde betrokkenen aan dat de eigen bijdragen in de geboortezorg zou moeten worden afgeschaft.This report contains an erratum d.d. 15-11-2021 on page 89. Ten to fifteen years ago, mortality under Dutch babies during and soon after birth was much higher than in other countries. After much media attention and new policies the maternity care professionals (midwives, gynecologists and postnatal care givers) improved their collaboration. A fast decline in perinatal mortality followed. That decline has ended, however, and perinatal mortality is on the rise again. The Ministry of Health, Welfare and Sport has asked RIVM to identify the cause of this rise and thereby consult relevant maternity care organizations and experts. In addition, RIVM was requested to compare Dutch data with those from Finland, where perinatal mortality has historically been low. Dutch perinatal mortality has recently been rising among preterm babies. The large mortality difference with Finland, however, has been greatly reduced, as Dutch mortality declined rapidly up to 2015. The current difference with Finland is mainly attributable to the fact that Dutch babies are more often born prematurely. Various factors increase the chances of a baby dying around birth. Examples are premature births and an unhealthy lifestyle of the future mother. For a number of years, several of these factors have been on the rise. Dutch women suffer increasingly often from obesity and overweight. But social factors are also important, including illiteracy, language deficiency and poverty. In deprived suburban areas in the Netherlands, preterm births and perinatal mortality are more common. The same applies to the increasing number of mothers with a migration background. Maternity care needs to respond to these risks to avoid perinatal deaths. According to the experts that were interviewed, Dutch maternity care can improve further if the various parts intensify their collaboration. Municipalities as well as social welfare and youth care organizations must also participate in that collaboration. Local maternity care organizations need support in this regard. Patient data must be exchanged more quickly as well. An adequate ICT infrastructure and better data on pregnancies and childbirth are needed to improve the quality of maternity care. A national perinatal monitoring unit must be installed to analyze and interpret changes and developments in perinatal care and the health of mothers and their babies. Finally, experts recommend abolishing personal contributions for certain interventions in maternity care.Ministerie van VW
Dreigingen uit het buitenland voor de volksgezondheid in Nederland. Een quickscan
Mondiale ontwikkelingen, zoals klimaatverandering, toenemende mobiliteit en technologische ontwikkelingen, veroorzaken steeds vaker dreigingen voor de volksgezondheid in Nederland. Om meer inzicht te krijgen in dit type dreigingen heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het RIVM de opdracht gegeven hier een quickscan naar te doen. Belangrijke dreigingen van buitenaf zijn onder andere extreem weer door klimaatverandering en de aantasting van de leefomgeving, zoals lucht-, bodem- en waterverontreiniging. Ook wordt het steeds lastiger om bijvoorbeeld de kwaliteit te controleren van producten die buiten Nederland zijn geproduceerd, zoals medicijnen of nieuwe tabaksproducten. Door de toenemende mobiliteit (immigratie en wegtrekkende hoogopgeleide jongeren) is in Caribisch Nederland de vraag naar zorg groter dan het aanbod. De resultaten geven geen volledig beeld van alle mogelijke dreigingen en oplossingsrichtingen. Het is een eerste stap om meer zicht te krijgen op de effecten van globalisering op onze volksgezondheid. Het ministerie van VWS wil deze quickscan gebruiken als startpunt voor verdere discussie over prioriteiten en om (interdepartementaal) beleid te ontwikkelen. Deze achtergrondrapportage beschrijft de resultaten in detail en de manier waarop het RIVM hiertoe is gekomen. Daarnaast zijn de resultaten van de quickscan weergegeven in een serie infographicsGlobal developments such as climate change, intensified mobility, and technological developments are increasingly posing threats to public health in the Netherlands. The Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS) requested RIVM to carry out a quick scan in order to obtain more insight into such threats. Major external threats include extreme weather due to climate change and the degradation of the living environment due to air, soil, and water pollution. It is also becoming increasingly difficult to, for example, monitor the quality of products produced outside the Netherlands such as medicines or new tobacco products. As a result of increasing mobility (immigration and the departure of highly educated young people), the demand for care in the Caribbean Netherlands is greater than the supply. The results of the quick scan do not provide a complete picture of all potential threats and possible solutions. The scan is a first step towards acquiring more insight into the effects of globalisation on our public health. The Ministry of Health, Welfare and Sport intends to use this quick scan as a starting point for the further discussion of priorities and the development of (interdepartmental) policy. This background report describes the results in detail as well as how RIVM obtained them. The results of the quick scan are also presented in a series of infographics.Ministerie van VW
The Dutch healthcare system in an international perspective
De gezondheid en de gezondheidszorg in Nederland zijn vergeleken met die van elf nabijgelegen Europese landen met een vergelijkbare economie en cultuur. De gezondheid van de Nederlanders komt op hoofdlijnen overeen met die van onze buren. Wel zijn er accentverschillen. De levensverwachting bij mannen is hoger dan in de meeste andere landen, terwijl vrouwen relatief minder oud worden. Verder sterven in Nederland relatief meer mensen aan kanker en relatief minder aan bepaalde hart- en vaatziekten. Daarnaast zijn de zorguitgaven van Nederland net als in de meeste andere landen hoog, maar is het aandeel van de langdurige zorg (waaronder een groot deel van de ouderenzorg) groter dan in andere landen. Dat valt op, aangezien Nederland in verhouding tot de andere landen minder is vergrijsd. Voor de gezondheidszorg is onder andere gekeken naar de kwaliteit en toegankelijkheid van medische zorg, langdurige zorg en preventie (maatregelen om gezondheid te bevorderen en ziekte te voorkomen). In Nederland is de kwaliteit en toegankelijkheid van de medische zorg over het algemeen beter of van een vergelijkbaar niveau ten opzichte van de andere landen. Over de kwaliteit en toegankelijkheid van de langdurige zorg is niet veel bekend. Omdat de vergrijzing in Nederland de komende jaren een inhaalslag zal maken ten opzichte van de andere landen, wordt het een uitdaging om iedereen in de toekomst goede, toegankelijke en betaalbare zorg te bieden. Wat preventie betreft ligt er een taak voor Nederland om het relatief hoge percentage rokers te verminderen en de dalende vaccinatiegraad tegen te gaan. Dit onderzoek is een samenwerkingsverband tussen het RIVM en het ministerie van VWS. De cijfers zijn ontleend aan enkele internationale organisaties en de Staat van Volksgezondheid en Zorg (StaatVenZ). De StaatVenZ presenteert betrouwbare, eenduidige en actuele cijfers over de volksgezondheid en zorg in Nederland. Goede informatie is belangrijk voor de overheid om een overzicht te hebben van de situatie en ontwikkelingen in volksgezondheid, zorg en kosten en zo prioriteiten te kunnen stellen voor beleid en onderzoek.Health and healthcare in the Netherlands have been compared with those in eleven neighbouring European countries with similar economies and cultures. The health of the Dutch is broadly in line with that of our neighbours, although there are differences in emphasis. The life expectancy of Dutch men is higher, while the life expectancy of Dutch women is lower than in most other countries. Furthermore, In the Netherlands, relatively more people die from cancer and relatively less from certain circulatory diseases. In addition, the healthcare costs of the Netherlands are high, as in most other countries, but the share of long-term care (including a large proportion of elderly care) is greater than in other countries. However, the share of the elderly in the general population is still relatively small as compared to the other countries. The study also looked at the quality and accessibility of medical care, long-term care and prevention (measures to promote health and prevent disease). In the Netherlands, the quality and accessibility of medical care is generally better or at a similar level as compared to the other countries. Little is known about the quality and accessibility of long-term care. Because the ageing of the population in the Netherlands will catch up with that of other countries in the coming years, it will be a challenge to provide good, accessible and affordable care for everyone in the future. As far as prevention is concerned, the Netherlands has a responsibility to reduce the relatively high number of smokers and to counteract the decline in immunisation coverage. This study is a collaboration between RIVM and the Ministry of Health, Welfare and Sport. The data have been taken from a number of international organisations and the State of Public Health and Health Services (StaatVenZ). The StaatVenZ presents reliable, unambiguous and up-to-date data on public health and healthcare in the Netherlands. Good information is important for the government to have an overview of the current situation and developments in public health, healthcare and costs and set priorities for policy and research.Ministerie van VW
Kijk en Vergelijk! : Een benchmark van de Nederlandse gezondheid op basis van de European Community Health Indicators (ECHI)
Verkrijgbaar bij: Bohn Stafleu Van Loghum, Houten (tel: 030-6383838).Available from: Bohn Stafleu Van Loghum, Houten (tel: +31-30-6383838).Na een periode van stagnatie in de jaren negentig stijgt sinds 2000 de levensverwachting van Nederlandse vrouwen weer. De gemiddelde leeftijd van 82 jaar gaat nu gelijk op met het gemiddelde van de 27 lidstaten van de Europese Unie (EU). Net als in andere EU-landen leven Nederlandse vrouwen langer dan mannen. Maar in vergelijking met andere landen zijn ;ederlandse vrouwen wat minder gezond dan de Nederlandse mannen. Zo behoort Nederland tot de landen waar verhoudingsgewijs veel vrouwen sterven aan kanker of aan ziekten van de ademhalingswegen, zoals COPD. Steeds meer Nederlandse vrouwen sterven aan longkanker, onder andere door het hoge percentage rokende vrouwen in Nederland. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM, dat de gezondheid in Nederland met die van de andere EU-landen vergelijkt. Het onderzoek is mede ingegeven door de ambitie van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2006 om de Nederlandse volksgezondheid terug te brengen in de top vijf van Europa. De vergelijking laat verder zien dat Nederland tot de beste Europese landen behoort voor sterfte door hart- en vaatziekten en ongevallen. De levensverwachting van Nederlandse mannen is vergelijkbaar met de levensverwachting van de 15 meer welvarende 'oude' EU-landen. Die is hoger dan de gemiddelde levensverwachting van de nieuwe lidstaten van de huidige 27 EU-leden. Nederlandse mannen worden gemiddeld 78 jaar. Het is de eerste keer dat de Nederlandse volksgezondheid internationaal is vergeleken op basis van de ECHI-shortlist. Dat is een set van meer dan tachtig Europese gezondheidsindicatoren over onder andere ziekte, leefstijl en preventie. Het rapport geeft ook specifiek aandacht aan de gezondheid van jongeren en ouderen. Daarnaast bevat het een analyse van de beschikbaarheid, vergelijkbaarheid en kwaliteit van gegevens die nodig zijn voor internationale vergelijkingen.Following a period of stagnation in the 1990s, the life expectancy of Dutch women has been increasing since 2000. The average age of 82 years is now following the trend for the average age of women in the 27 European Union (EU) Member States. As in other EU countries, women in the Netherlands live longer than men but they are slightly less healthy when compared to other countries. In the Netherlands, a relatively high number of women die from cancer and diseases of the respiratory system, such as COPD. More and more women are dying from lung cancer in the Netherlands - partly because of the high percentage of women who smoke in this country. The above are some of the conclusions drawn from an RIVM study, which compares the health of people in the Netherlands with that of other EU countries. One reason for conducting this study was prompted by the 2006 Minister of Health, Welfare and Sport who wanted to return the Netherlands back to the top five European countries regarding public health. The comparisons also show that the Netherlands is one of the best countries regarding mortality from cardiovascular disease and accidents. The life expectancy of Dutch men is in line with life expectancy in the 15 more affluent 'old' EU countries. This life expectancy is higher than the average of the new Member States in the current 27 EU countries. Dutch men reach an average age of 78 years. This is the first time that Dutch public health has been internationally compared based on the ECHI shortlist. The shortlist is a set of more than eighty European health indicators on, e.g., disease, lifestyle and prevention. The report also focuses on the health of young and old people and includes an analysis of the availability, comparability and quality of the data necessary for international comparisons.VW
Lifestyle monitoring in the Netherlands : A trajectory for improvement
In Nederland worden gegevens over de leefstijl van de bevolking verzameld door meerdere thema-instituten die elk op hun eigen terrein werken, zoals roken, drugsgebruik, bewegen en voeding. Het ministerie van VWS heeft behoefte aan meer efficiëntie en afstemming bij deze gegevensverzameling, en heeft het RIVM gevraagd hiervoor voorstellen te doen. Daartoe is een inventarisatie gemaakt van de huidige gegevensverzamelingen op leefstijlgebied, en van de behoefte aan gegevens bij de verschillende organisaties (overheid en andere) die op dit terrein beleid ontwikkelen en uitvoeren. Op basis van deze inventarisaties is een blauwdruk opgesteld voor een vernieuwd en samenhangend monitoringsysteem voor leefstijlfactoren, de zogenoemde 'Leefstijl-meter' (LSM). De basis hiervan is dat er expliciet onderscheid wordt gemaakt tussen een beperkte set van 'kerngegevens' die jaarlijks wordt verzameld, en 'verdiepende enquêtes' die minder frequent kunnen worden uitgevoerd. De verdiepende informatie is bedoeld om achterliggende verbanden en verklarende elementen te verhelderen. De jaarlijkse kerngegevens kunnen waarschijnlijk worden opgenomen in de bestaande CBS-gezondheidsenquête. Voor de praktische uitwerking van de andere onderdelen van de Leefstijl-meter worden diverse varianten gepresenteerd. De deels afzonderlijke benadering die al bestaat voor de jeugdmonitors blijft hierbij gehandhaafd. In alle gevallen gaat het om een samenhangend systeem, dat ontworpen en vervolgens ook beheerd wordt door een consortium van de betrokken instituten. De beoogde efficiencywinst wordt vooral bereikt door de gegevensverzamelingen meer te bundelen, dubbelingen te verwijderen, en de frequentie van sommige onderzoeken te verlagen. De kwaliteitwinst zit in de betere afstemming van de gegevensverzameling en de samenwerking tussen de betrokken organisaties. Dit gaat gepaard met inhoudelijke vernieuwingen.The Dutch Ministry of Public Health, Welfare and Sports has requested the RIVM to prepare a plan for a new approach on monitoring the lifestyle of the Dutch population. Cooperation was to be sought with 'LOT-i', the National Platform of Thematic Institutes in the lifestyle area and a few related institutions. The main objectives were: improving efficiency, quality and coordination. Firstly, an inventory was made of the current data collection efforts in the area of health-related lifestyle, as well as of the data needs of various stakeholders. This applies to the national level as well as to the level of local communities and of international institutions collecting health-related data. Intensive discussions were organized with and between all the involved institutions, in bilateral as well as plenary meetings. These have resulted in a scheme for the subsequent stepwise development towards a new and coherent system for monitoring the components of lifestyle relevant to health. The basis of this scheme is the distinction between a limited set of core data that we want to collect annually, on the one hand, and modules for more detailed investigation, which are to be carried out less frequently, on the other. For the annual core set the main issue is that these variables need accurate and timely trends. The detailed modules should enable the explanation and analysis of observed trends and relationships with underlying variables. Currently, it seems a likely option that the annual core set can be included in the Health Interview Survey that is currently carried out continuously by Statistics Netherlands and overlapping with international requirements as for the European Health Interview Survey (EHIS). For the practical implementation of the other components of this integrated 'Lifestyle monitor' (LSM) several alternatives are presented. The current partly separate approach to monitoring lifestyle in children, especially in teenagers, will be maintained. In all options the perspective is that this coherent monitoring system is to be developed further and to be implemented and sustainably maintained by a consortium of the institutions involved. The intended efficiency gain is to be provided by combining monitoring instruments, reducing redundancies, and lowering the frequency of some of the detailed investigations. The gain in quality rests in the improved coordination, in combination with innovations. The plan includes a detailed perspective on desirable follow-up activities. These include the formal establishment of a Consortium, the detailed definition of questionnaires and investigations within the agreed general scheme, and the preparations for the actual implementation of the new Lifestyle Monitoring System for the Netherlands.VW