Looking for factors predicting outcome of breast carcinoma using tissue microarrays

Mammacarcinoom is de meest voorkomende maligniteit onder westerse vrouwen. ‘Klassieke’ prognostische indicatoren zoals tumorgrootte, tumorgraad en de expressie van hormoonreceptoren (ER en PR) en de HER2/neu receptor zijn goede voorspellers van uitkomst in grote groepen patiënten met mammacarcinoom. De uitkomst van een individuele patiënt valt echter slecht te voorspellen met behulp van deze indicatoren. In de afgelopen jaren zijn vele microarray-technieken geïntroduceerd. Deze technieken maken het mogelijk de expressie van vele genen of eiwitten in een patiënt te onderzoeken. Een van deze microarray-technieken is de tissue microarray (TMA)-techniek. Met behulp van deze techniek kan tumormateriaal van maximaal 300 patiënten in een paraffineblokje verzameld worden. Dit maakt het mogelijk om snel en efficiënt de expressie van een eiwit in grote series patiënten te testen. Het doel van dit proefschrift, zoals in hoofdstuk 1 geformuleerd, was om de toepasbaarheid van de tissue microarray-techniek in de evaluatie van nieuwe prognostische en predictieve eiwitmarkers voor het mammacarcinoom te onderzoeken. In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte microarray-technieken (oligo-/cDNA array, CGH arrays, PCR array en tissue microarrays). Deze technieken worden gebruikt om markers te identificeren die geassocieerd zijn met tumorprogressie (ontwikkeling van metastasen, een lokaal recidief of kanker-gerelateerd overlijden). Oligo-/cDNA arrays zijn de meest gebruikte microarrays en maken het mogelijk tot 50000 genen in een experiment te onderzoeken. Elk experiment levert een genprofiel op van een testsample. Deze technieken zijn zeer kostbaar (een Mammaprint experiment kost €2.675,-) en dusdanig complex dat het alleen maar mogelijk is deze technieken te gebruiken in relatief kleine studiegroepen. PCR- en TMAtechnieken zijn daarentegen goed toepasbaar in grote studiegroepen, maar hebben als nadeel dat er slechts één gen of eiwit per experiment onderzocht kan worden. Daarom kunnen de verschillende microarray-technieken heel goed complementair aan elkaar zijn: DNA- microarray-technieken kunnen goed gebruikt worden om hypotheses te genereren. PCR en TMA daarentegen zijn goede methodes om de belangrijkste uitkomsten van deze DNA- microarraystudies te valideren in grotere studiegroepen en deze te vertalen naar klinisch toepasbare testen

p53 overexpression is a predictor of local recurrence after treatment for both in situ and invasive ductal carcinoma of the breast

Background. Several biological markers have been related to prognosis in mammary ductal carcinoma. The aim of the study was to determine biological markers that could predict local recurrence following treatment for all stages of primary operable ductal carcinoma of the breast. Materials and methods. A consecutive series of patients treated for pure ductal carcinoma in situ (DCIS, n = 110) and invasive ductal carcinoma (IDC, n = 243) was studied. Twenty-three patients with DCIS were excluded because of lack of original paraffin embedded tissue. All patients had been treated between July 1996 and December 2001. Median follow-up was 49.8 mo. From the original paraffin embedded tumors, tissue microarrays (TMAs) were constructed. On these TMAs, immunohistochemistry was performed for estrogen-receptor (ER), progesterone-receptor (PR), Her2/neu, p53, and cyclin D1. Main outcome was the event of LR. All analyses were stratified for diagnosis (DCIS or IDC) and pathological grade. Results. In univariate analyses, Her2/neu overexpression (hazard ratio [HR] 3.1, 95% confidence interval [CI] 1.1-8.7, P = 0.032) and p53 overexpression (HR 3.5, 95% Cl 1.3-9.3, P = 0.014) were associated with LR in patients treated for both DCIS and IDC. In multivariate analysis, p53 overexpression (HR 3.0, 95% CI 1.1-8.2, P = 0.036 and HR 4.4,95% Cl 1.5-12.9, P = 0.008) and adjuvant radiotherapy (HR 0.2, 95% Cl 0.1-0.8, P = 0.026) were independent common predictors of LR in patients who had received treatment for both DCIS and IDC. Conclusions. p53 overexpression is a common predictor of LR following treatment for all stages of primary operable ductal carcinoma of the breast. This marker may help in planning optimal treatment and follow-up. (C) 2007 Elsevier Inc. All rights reserved

De dvd-video als educatieve verrassing

Van der Vegt, G. W., Westera, W., Hoogveld, A. H. W., & Puls, J. (2005). De dvd-video als educatieve verrassing; Praktisch artikel. OnderwijsInnovatie, 4, 17-25Dit artikel gaat in op de educatieve mogelijkheden van dvd-video.Na een korte introductie van het medium dvd-video wordt een drietal praktijkvoorbeelden besproken. Het eerste voorbeeld is het programma ‘Sociale psychologie’, dat zich richt op het opzetten en uitvoeren van sociaal-psychologische experimenten. Het tweede voorbeeld is het dvd-videoprogramma ‘Het selectieproces’, een trainingsprogramma over het proces van personeelswerving en -selectie

What is the added value of digital image analysis of HER2 immunohistochemistry in breast cancer in clinical practice? A study with multiple platforms

Aims We aimed to compare digital image analysis (DIA) of human epidermal growth factor receptor 2 (HER2) immunohistochemistry (IHC) in breast cancer by two platforms: (i) to validate DIA against standard diagnostics; and (ii) to evaluate the added value of DIA in clinical practice. Methods and results HER2 IHC and in-situ hybridisation (ISH) were performed on 152 consecutive invasive breast carcinomas. IHC scores were determined with DIA using two independent platforms. Manual scoring was performed by two independent observers. HER2 status was considered positive in 3+ and ISH-positive 2+ cases. HER2 status using DIA was compared to HER2 status with standard diagnostics (manual scoring with ISH in 2+ cases). Interplatform agreement of IHC scores was 'moderate' (linear weighted kappa = 0.58), agreement between manual scoring and platform A was 'moderate' (kappa = 0.60) and between manual scoring and platform B 'almost perfect' (kappa = 0.85). Compared to manual scoring, DIA resulted in a reduction of 2+ cases from 17.1 to 1.3% with platform A and from 17.1 to 15.8% with platform B. However, compared to standard diagnostics, there were three false-negative cases with DIA using platform A [81.3% sensitivity, 100% specificity, 100% positive predictive value (PPV), 97.8% negative predictive value (NPV)]. Sensitivity, specificity, PPV and NPV were 100% with DIA using platform B. Conclusions DIA of HER2 IHC is a valid tool in determining HER2 status in breast carcinoma. Algorithms in different platforms can behave differently, and optimal calibration is essential. In clinical practice, DIA offers an objective alternative to manual scoring, but a reduction in 2+ cases could result in loss of sensitivity

Chronic Stress Related to Cancer Incidence, including the Role of Metabolic Syndrome Components

Epidemiological results on the link between chronic stress and cancer initiation have been inconsistent. This study examined the relation between chronic biological stress, indicated as hair cortisol (HairF) and hair cortisone (HairE), and cancer incidence, adjusting for metabolic syndrome (MetS) components. We analyzed HairF and HairE samples from 6341 participants from the population-based cohort Lifelines in 2014. A linkage with the Dutch Nationwide Pathology Databank (Palga) provided the cancer incidence from 2015 to 2021. The association between dichotomized HairF and log-transformed HairE (LogHairE) and cancer incidence was estimated using Cox regression. MetS components were evaluated as confounders or moderators. Of the 2776 participants with known HairF levels and no cancer history, 238 developed cancer. The HairF level did not predict cancer incidence (HR: 0.993, 95%CI: 0.740–1.333). No confounders or moderators were identified. Among the 4699 participants with known HairE levels and no cancer history, 408 developed cancer. There was no association between LogHairE and cancer incidence (HR: 1.113, 95%CI: 0.738–1.678). When including age as a confounder and gender as a moderator, LogHairE was statistically significantly associated with cancer incidence (HR: 6.403, 95%CI: 1.110–36.92). In a population-based cohort, chronic biological stress, measured by HairE, was associated with cancer incidence, after controlling for age and gender.</p

cGAS-STING pathway expression correlates with genomic instability and immune cell infiltration in breast cancer

Genomic instability, as caused by oncogene-induced replication stress, can lead to the activation of inflammatory signaling, involving the cGAS-STING and JAK-STAT pathways. Inflammatory signaling has been associated with pro-tumorigenic features, but also with favorable response to treatment, including to immune checkpoint inhibition. In this study, we aim to explore relations between inflammatory signaling, markers of replication stress, and immune cell infiltration in breast cancer. Expression levels of cGAS-STING signaling components (STING, phospho-TBK1, and phospho-STAT1), replication stress markers (γH2AX and pRPA), replication stress-related proto-oncogenes (Cyclin E1 and c-Myc) and immune cell markers (CD20, CD4, and CD57) are determined immunohistochemically on primary breast cancer samples (n = 380). RNA-sequencing data from TCGA (n = 1082) and METABRIC (n = 1904) are used to calculate cGAS-STING scores. pTBK1, pSTAT1 expression and cGAS-STING pathway scores are all increased in triple-negative breast cancers compared to other subtypes. Expression of γH2AX, pRPA, Cyclin E1, c-Myc, and immune cell infiltration positively correlate with p-STAT1 expression (P &lt; 0.001). Additionally, we observe significant positive associations between expression of pTBK1 and γH2AX, pRPA, c-Myc, and number of CD4+ cells and CD20+ cells. Also, cGAS-STING scores are correlated with genomic instability metrics, such as homologous recombination deficiency (P &lt; 0.001) and tumor mutational burden (P &lt; 0.01). Moreover, data from the I-SPY2 clinical trial (n = 71) confirms that higher cGAS-STING scores are observed in breast cancer patients who responded to immunotherapy combined with chemotherapy. In conclusion, the cGAS-STING pathway is highly expressed in TNBCs and is correlated with genomic instability and immune cell infiltration.</p

cGAS-STING pathway expression correlates with genomic instability and immune cell infiltration in breast cancer

Genomic instability, as caused by oncogene-induced replication stress, can lead to the activation of inflammatory signaling, involving the cGAS-STING and JAK-STAT pathways. Inflammatory signaling has been associated with pro-tumorigenic features, but also with favorable response to treatment, including to immune checkpoint inhibition. In this study, we aim to explore relations between inflammatory signaling, markers of replication stress, and immune cell infiltration in breast cancer. Expression levels of cGAS-STING signaling components (STING, phospho-TBK1, and phospho-STAT1), replication stress markers (γH2AX and pRPA), replication stress-related proto-oncogenes (Cyclin E1 and c-Myc) and immune cell markers (CD20, CD4, and CD57) are determined immunohistochemically on primary breast cancer samples (n = 380). RNA-sequencing data from TCGA (n = 1082) and METABRIC (n = 1904) are used to calculate cGAS-STING scores. pTBK1, pSTAT1 expression and cGAS-STING pathway scores are all increased in triple-negative breast cancers compared to other subtypes. Expression of γH2AX, pRPA, Cyclin E1, c-Myc, and immune cell infiltration positively correlate with p-STAT1 expression (P &lt; 0.001). Additionally, we observe significant positive associations between expression of pTBK1 and γH2AX, pRPA, c-Myc, and number of CD4+ cells and CD20+ cells. Also, cGAS-STING scores are correlated with genomic instability metrics, such as homologous recombination deficiency (P &lt; 0.001) and tumor mutational burden (P &lt; 0.01). Moreover, data from the I-SPY2 clinical trial (n = 71) confirms that higher cGAS-STING scores are observed in breast cancer patients who responded to immunotherapy combined with chemotherapy. In conclusion, the cGAS-STING pathway is highly expressed in TNBCs and is correlated with genomic instability and immune cell infiltration.</p

cGAS-STING pathway expression correlates with genomic instability and immune cell infiltration in breast cancer

Genomic instability, as caused by oncogene-induced replication stress, can lead to the activation of inflammatory signaling, involving the cGAS-STING and JAK-STAT pathways. Inflammatory signaling has been associated with pro-tumorigenic features, but also with favorable response to treatment, including to immune checkpoint inhibition. In this study, we aim to explore relations between inflammatory signaling, markers of replication stress, and immune cell infiltration in breast cancer. Expression levels of cGAS-STING signaling components (STING, phospho-TBK1, and phospho-STAT1), replication stress markers (γH2AX and pRPA), replication stress-related proto-oncogenes (Cyclin E1 and c-Myc) and immune cell markers (CD20, CD4, and CD57) are determined immunohistochemically on primary breast cancer samples (n = 380). RNA-sequencing data from TCGA (n = 1082) and METABRIC (n = 1904) are used to calculate cGAS-STING scores. pTBK1, pSTAT1 expression and cGAS-STING pathway scores are all increased in triple-negative breast cancers compared to other subtypes. Expression of γH2AX, pRPA, Cyclin E1, c-Myc, and immune cell infiltration positively correlate with p-STAT1 expression (P &lt; 0.001). Additionally, we observe significant positive associations between expression of pTBK1 and γH2AX, pRPA, c-Myc, and number of CD4+ cells and CD20+ cells. Also, cGAS-STING scores are correlated with genomic instability metrics, such as homologous recombination deficiency (P &lt; 0.001) and tumor mutational burden (P &lt; 0.01). Moreover, data from the I-SPY2 clinical trial (n = 71) confirms that higher cGAS-STING scores are observed in breast cancer patients who responded to immunotherapy combined with chemotherapy. In conclusion, the cGAS-STING pathway is highly expressed in TNBCs and is correlated with genomic instability and immune cell infiltration.</p

Breast Cancer Incidence After Risk-Reducing Salpingo-Oophorectomy in BRCA1 and BRCA2 Mutation Carriers

Premenopausal risk-reducing salpingo-oophorectomy (RRSO) in BRCA1/2 mutation carriers effectively reduces ovarian cancer risk, but also reduces breast cancer risk. Breast cancer risk reductions up to 50% have been reported for both BRCA1 and BRCA2 mutation carriers, but recent prospective studies were not able to reproduce this finding for BRCA1 mutation carriers. Breast cancer incidence after RRSO was assessed in a consecutive series of 104 BRCA1 and 58 BRCA2 mutation carriers. On the basis of data from our own centre, and assuming a 50% risk reduction through RRSO at premenopausal age, we expected to find 8 breast cancers (range 6-10) in this population for the reported screening period (532 women-years). In 162 carriers with a median age of 41 years at RRSO, 13 incident breast cancers were diagnosed. In BRCA1 mutation carriers, 12 incident breast cancers were found compared with 5 (range 3-6) expected and in BRCA2 mutation carriers 1 breast cancer was found compared with 3 (range 2-5) expected. Breast cancer incidence after premenopausal RRSO is still high, especially in BRCA1 mutation carriers. Previously reported breast cancer risk reductions up to 50% were not confirmed. As a consequence, continued intensive screening for breast cancer is warranted in BRCA1 and BRCA2 mutation carriers after RRSO