5 research outputs found

    Supported Housing and Supported Independent Living in the Netherlands, with a Comparison with England

    Get PDF
    Research into community housing programs for people with severe mental illness is underexposed. The Dutch UTOPIA study describes characteristics of their service users, which may predict their allocation to either supported housing or supported independent living programs. Additionally, a comparison is made with English studies. 119 Care coordinators of Dutch residential care institutes and 534 service users participated in a cross-sectional survey which includes socio-demographic data, clinical data, measures of functioning, needs for care and quality of life. Differences between Dutch residents and independent living service users were small, making predictions of care allocation difficult. This similarity suggests a possible lack of methodical assessment in the allocation procedure of people who are eligible for residential housing or independent living programs. This is largely comparable to the English situation. In comparison with their English counterparts, Dutch service users have more met needs and are more engaged in occupational activities

    Successful community living: a 'UTOPIA'? A survey of people with severe mental illness in Dutch Regional Institutes for Residential Care

    Get PDF
    De UTOPIA studie onderzoekt de Nederlandse deïnstitutionalisatie aan de hand van ontwikkelingen binnen Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBWs). In hoofdstuk twee bespreken we de overeenkomsten tussen Europese residentiële populaties, ondanks verschillende deïnstitutionalisatie processen. In hoofdstuk drie gaan we nader in op de overeenkomsten tussen beschermd wonen (BW)- en begeleid zelfstandig wonen (BZW) cliënten in Nederland en Engeland. Het lijkt erop dat een groot deel van de residentiele cliënten zou kunnen overstappen naar een zelfstandige woonsituatie. Dit is een belangrijke bevinding, omdat RIBW’s vanwege bezuinigingen worden gedwongen hun residentiële populatie te heroverwegen. Hoofdstuk vier behandelt het relatieve succes van RIBW’s bij het vergoten van de maatschappelijke participatie van hun cliënten. RIBW ondersteuning lijkt echter nog wel veel nadruk te leggen op ‘iets te doen hebben’, in plaats van op werk. BZW-cliënten zijn beter maatschappelijk geïntegreerd dan BW-cliënten. In hoofdstuk vijf richten we ons op de integratie van rehabilitatie principes in de begeleidingsplannen van de RIBW. Deze principes zijn behoorlijk goed verweven in de plannen, hoewel dit weinig gevolgen heeft voor de onvervulde zorgbehoeften van cliënten. In hoofdstuk zes onderzoeken we de begeleidingsrelatie, wat een middel lijkt te zijn om onvervulde zorgbehoeften te verminderen. In het BW lijkt een goede begeleidingsrelatie ook bij te dragen aan de consensus tussen cliënten en begeleiders over waar de begeleiding zich op zou moeten richten. Tenslotte worden implicaties voor toekomstig onderzoek besproken. Er is behoefte aan Europees onderzoek dat zich richt op (de effecten van) herstel georiënteerde woonzorg, gebruikmakend van internationale dataverzameling- en monitor methodes
    corecore