Specification of freeform features

Freeform feature modeling is an extension to feature mod-eling in which, in addition to regular-shaped features, also freeform features are possible. Due to the large variety of freeform features, a generic approach to specify such fea-tures is required. This paper describes such an approach. A freeform feature class is specied by using a prototype and constraints. The latter are used to dene intuitive parame-ters and validity conditions for the class. A new, prototype-driven constraint solving method is used to unambiguously determine a freeform feature during the specication both of a class and of an instance to be added to a model. The speci cation of freeform features and the prototype-driven constraint solving method are discussed. Several examples are given

Duurzaamheid organische stof. Eindrapportage 2010

Analysemethoden om de stabiliteit van de organische stof van verschillende organische meststoffen inclusief digestaat te beoordelen. Organische meststoffen hebben een directe bemestende waarde voor het gewas en ze leveren via de organische stof een bijdrage aan de bodemvruchtbaarheid op langere termijn. Agrariërs kunnen sturen in kwaliteit en kwantiteit van de bodemorganische stof door o.a. hun gewassenkeuze, het achterlaten van stro en de teelt van groenbemesters, door intensiteit van de grondbewerkingen en door aanvoer van organische stof van buiten het bedrijf. In deze tussenrapportage gaat het om de laatst genoemde maatregel: de aanvoer van organische meststoffen van buiten het eigen bedrijf. Bij het beoordelen van de bodemkwaliteit is hierbij vooral gekeken naar de chemische en biologische bodemkwaliteit en niet naar de fysische bodemkwaliteit. Door de opgang van mestvergisting en mestbewerkings- en mestverwerkingsmethoden komen er nieuwe mestproducten in de handel. Dit roept vragen op over de waarde van deze nieuwe producten en hoe deze waarde vooraf vastgesteld kan worden. In dit onderzoek zijn digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat vergeleken met enkele vanouds bekende mestsoorten (vaste mest, drijfmest, compost) die daarbij als referentie dienden. Er is gestart met een literatuuronderzoek naar de meest perspectiefvolle analysemethoden om de kwaliteit van organische meststoffen en van bodemeigenschappen te kunnen meten. Op basis van de literatuurstudie zijn de analysemethoden vastgesteld. Het resultaat van de respiratiemeting is vervolgens op basis van de literatuurstudie als meest betrouwbare parameter beschouwd om de kwaliteit van een organische meststof te beoordelen. Aan de meststoffen zijn behalve de respiratiemeting de volgende analyses aan de meststoffen uitgevoerd: droge stofgehalte, organische stofgehalte, chemisch zuurstofgebruik, N-totaal , N-mineraal, DON (Dissolved Organic Nitrogen), DOC (Dissolved Organic Carbon), C-totaal en HWC (Hot water Carbon). In het onderzoek zijn negen verschillende organische meststoffen beoordeeld: natuurcompost, GFT-compost, potstalmest, rundveedrijfmest, digestaat van rundveedrijfmest, de gescheiden dikke fractie van rundveedrijfmestdigestaat, varkensdrijfmest, digestaat van varkensdrijfmest en de gescheiden dikke fractie van varkensdrijfmestdigestaat. De drijfmest, het digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat waren afkomstig van twee biologische bedrijven die respectievelijk rundermest en varkensmest vergistten. De respiratiemeting aan de meststoffen (CO2- meting) is uitgevoerd in een laboratoriumopstelling aan mestmonsters toegediend aan een serie met grond van het LBI-proefveld MAK (Mest als kans) in Lelystad (een zavelgrond) en aan een serie met grond van het PPO-proefveld NWP (Nutriënten Waterproof) in Vredepeel (een zandgrond). De afbraaksnelheid van meststoffen toegediend aan grond van het proefveld NWP was veel hoger dan die toegediend aan grond van het proefveld MAK. Tussen de mestsoorten kwamen zeer grote verschillen in afbraaksnelheid naar voren. De rangvolgorde van de meetresultaten van beide series grond kwam goed met elkaar overeen, maar het afbraakniveau was laag. Er kan op basis van dit onderzoek nog geen duidelijke conclusie getrokken worden hoe de afbraaksnelheid van digestaat en die van de dikke fractie van gescheiden digestaat verschilt van die van drijfmest. Bij alle analysemethoden komen de beide compostsoorten duidelijk naar voren als zijnde meststoffen met de laagste afbraaksnelheid van de organische stof. In de Oxitop-meting hebben de beide drijfmestsoorten een opvallend hoog zuurstofverbruik, terwijl dat in de respiratiemeting (CO2-productie) niet naar voren komt. Geconcludeerd kan worden dat blijkbaar met elk van de analysemethoden een bepaald kwaliteitsaspect van de organische stof wordt bepaald, dat geen voorspellende waarde heeft voor de uitslagen van de andere meetmethoden. Op basis van één analysemethode kan de waarde van de meststof dus onvoldoende gekarakteriseerd worden. Belangrijke parameters om de bodemkwaliteit te beoordelen zijn: organische-stofgehalte van de bodem, POM-waarde, chemisch zuurstofgebruik (Oxitop-meting), chemische analyses van C-totaal, HWC, DOC, N-totaal, Nmin, Norg en DON, de hoeveelheid en verhouding tussen schimmel- en bacteriemassa, chroma’s. De beide proefvelden verschillen ten aanzien van deze parameters heel duidelijk van elkaar. Op het proefveld van NWP heeft het bedrijfssysteem met een verlaagde aanvoer van organische stof een duidelijk lager organisch stofgehalte van de grond, is de waarde van de Oxitopmeting lager en is ook het koolstof- en stikstofgehalte van de grond lager. Bij het biologisch bedrijfssysteem van NWP daarentegen zijn de waardes juist hoger dan die bij het gangbare bedrijfssysteem. In het biologisch systeem is ook de totale hoeveelheid schimmel en bacterie hoger dan die bij de gangbare bedrijfssystemen. Verschillen in bedrijfsvoering worden zichtbaar in de analyse-uitslagen van de grondmonsters. Bij de beoordeling van de meetresultaten van het proefveld MAK moet nog wel rekening worden gehouden met de hoeveelheid meststof die in de bemestingsstrategieën is toegepast. De dosering is veelal afgestemd op de bemestende waarde en niet op basis van levering van duurzame organische stof. Wel valt op dat het object bemest met natuurcompost het hoogste organisch stofgehalte en het hoogste gehalte aan C-totaal heeft. Dit komt overeen met de resultaten van de meststofanalyses, waarbij in de respiratieproef bij natuurcompost de laagste afbraaksnelheid gevonden werd. Op basis van het onderzoek is het niet mogelijk om een directe relatie te leggen tussen kwaliteitsmeting van meststoffen, meting van de bodemkwaliteit en opbrengstniveau van de gewassen. De beoordeling zal altijd afblijven hangen van de vraag welke bodemeigenschap in het minimum verkeert en wat de meest beperkende groeifactor voor het gewas is. Het is een utopie te denken dat met de meting van één parameter de kwaliteit van een meststof of die van een bodem beoordeeld kan worden. Iedere meting geeft een antwoord op een detailvraag. Daarbij is het nog niet geheel duidelijk welke detailvraag door welke meting wordt beantwoord

Cross-comparison of last glacial radiocarbon and OSL ages using periglacial fan deposits

Two cores from a Weichselian periglacial alluvial fan were dated using 14C and OSL, to verify the reliability of both methods and check the upper dating limit of the 14C method. Both dating methods yielded a similar chronology for core Eerbeek-I, with infinite 14C dates for the lower part where OSL dates indicated ages of over 45 ka. Finite 14C dates were obtained throughout the core for Eerbeek-II, despite stratigraphic and OSL evidence suggesting ages beyond 14C limits. Apparently, additional chemical pre-treatment to remove younger carbon fractions did not work adequately for samples from this core. We hypothesize that this may be related to a larger influence of younger-age humin fractions in the mainly sandy Eerbeek-II deposits compared to those buffered by a thick peat layer of Eerbeek-I. We suggest that (local) stratigraphy, percolation and humification processes may impact 14C ages of organic deposits more than commonly assumed, and should receive more attention. In addition, we introduce a new method to assess robustness and validity of OSL dates and demonstrate the applicability of OSL dating methods in this setting. Our results highlight that the 14C method requires additional verification methods, such as OSL, for deposits older than 30 ka

Usability and usefulness of a mobile health app for pregnancy-related work advice : mixed-methods approach

Acknowledgments The authors would like to thank all the pregnant participants who participated in the TA sessions and the employees of the obstetric care facilities. This pilot study received funding from ZonMw, the Netherlands Organization for Health Research and Development. This project is part of the Pregnancy and Birth Program.Peer reviewedPublisher PD

Improving mobile video quality through predictive channel quality based buffering

Frequent variations in throughput make mobile networks a challenging environment for video streaming. Current video players deal with those variations by matching video quality to network throughput. However, this adaptation strategy results in frequent changes of video resolution and bitrate, which negatively impacts the users' streaming experience. Alternatively, keeping the video quality constant would improve the experience, but puts additional demand on the network. Downloading high quality content when channel quality is low requires additional resources, because data transfer efficiency is linked to channel quality. In this paper, we present a predictive Channel Quality based Buffering Strategy (CQBS) that lets the video buffer grow when channel quality is good, and relies on this buffer when channel quality decreases. Our strategy is the outcome of a Markov Decision Process. The underlying Markov chain is conditioned on 377 real-world LTE channel quality traces that we have collected using an Android mobile application. With our strategy, mobile network providers can deliver constant quality video streams, using less network resources

Time Since Stroke Onset, Quantitative Collateral Score, and Functional Outcome After Endovascular Treatment for Acute Ischemic Stroke

BACKGROUND AND OBJECTIVES: In patients with ischemic stroke undergoing endovascular treatment (EVT), time to treatment and collateral status are important prognostic factors and may be correlated. We aimed to assess the relation between time to CT angiography (CTA) and a quantitatively determined collateral score and to assess whether the collateral score modified the relation between time to recanalization and functional outcome. METHODS: We analyzed data from patients with acute ischemic stroke included in the Multicenter Randomized Controlled Trial of Endovascular Treatment for Acute Ischemic Stroke Registry between 2014 and 2017, who had a carotid terminus or M1 occlusion and were treated with EVT within 6.5 hours of symptom onset. A quantitative collateral score (qCS) was determined from baseline CTA using a validated automated image analysis algorithm. We also determined a 4-point visual collateral score (vCS). Multivariable regression models were used to assess the relations between time to imaging and the qCS and between the time to recanalization and functional outcome (90-day modified Rankin Scale score). An interaction term (time to recanalization × qCS) was entered in the latter model to test whether the qCS modifies this relation. Sensitivity analyses were performed using the vCS. RESULTS: We analyzed 1,813 patients. The median time from symptom onset to CTA was 91 minutes (interquartile range [IQR] 65–150 minutes), and the median qCS was 49% (IQR 25%–78%). Longer time to CTA was not associated with the log-transformed qCS (adjusted β per 30 minutes, 0.002, 95% CI −0.006 to 0.011). Both a higher qCS (adjusted common odds ratio [acOR] per 10% increase: 1.06, 95% CI 1.03–1.09) and shorter time to recanalization (acOR per 30 minutes: 1.17, 95% CI 1.13–1.22) were independently associated with a shift toward better functional outcome. The qCS did not modify the relation between time to recanalization and functional outcome (p for interaction: 0.28). Results from sensitivity analyses using the vCS were similar. DISCUSSION: In the first 6.5 hours of ischemic stroke caused by carotid terminus or M1 occlusion, the collateral status is unaffected by time to imaging, and the benefit of a shorter time to recanalization is independent of baseline collateral status

Design of a randomised controlled trial on immune effects of acidic and neutral oligosaccharides in the nutrition of preterm infants: carrot study

<p>Abstract</p> <p>Background</p> <p>Prevention of serious infections in preterm infants is a challenge, since prematurity and low birth weight often requires many interventions and high utility of devices. Furthermore, the possibility to administer enteral nutrition is limited due to immaturity of the gastrointestinal tract in the presence of a developing immune system. In combination with delayed intestinal bacterial colonisation compared with term infants, this may increase the risk for serious infections. Acidic and neutral oligosaccharides play an important role in the development of the immune system, intestinal bacterial colonisation and functional integrity of the gut. This trial aims to determine the effect of enteral supplementation of acidic and neutral oligosaccharides on infectious morbidity (primary outcome), immune response to immunizations, feeding tolerance and short-term and long-term outcome in preterm infants. In addition, an attempt is made to elucidate the role of acidic and neutral oligosaccharides in postnatal modulation of the immune response and postnatal adaptation of the gut.</p> <p>Methods/Design</p> <p>In a double-blind placebo controlled randomised trial, 120 preterm infants (gestational age <32 weeks and/or birth weight <1500 gram) are randomly allocated to receive enteral acidic and neutral oligosaccharides supplementation (20%/80%) or placebo supplementation (maltodextrin) between day 3 and 30 of life. Primary outcome is infectious morbidity (defined as the incidence of serious infections). The role of acidic and neutral oligosaccharides in modulation of the immune response is investigated by determining the immune response to DTaP-IPV-Hib(-HBV)+PCV7 immunizations, plasma cytokine concentrations, faecal Calprotectin and IL-8. The effect of enteral acidic and neutral oligosaccharides supplementation on postnatal adaptation of the gut is investigated by measuring feeding tolerance, intestinal permeability, intestinal viscosity, and determining intestinal microflora. Furthermore, short-term and long-term outcome are evaluated.</p> <p>Discussion</p> <p>Especially preterm infants, who are at increased risk for serious infections, may benefit from supplementation of prebiotics. Most studies with prebiotics only focus on the colonisation of the intestinal microflora. However, the pathways how prebiotics may influence the immune system are not yet fully understood. Studying the immune modulatory effects is complex because of the multicausal risk of infections in preterm infants. The combination of neutral oligosaccharides with acidic oligosaccharides may have an increased beneficial effect on the immune system. Increased insight in the effects of prebiotics on the developing immune system may help to decrease the (infectious) morbidity and mortality in preterm infants.</p> <p>Trial registration</p> <p>Current Controlled Trials ISRCTN16211826.</p

Long-term glucocorticoid exposure and incident cardiovascular diseases - the Lifelines cohort

CONTEXT: Long-term glucocorticoid levels in scalp hair (HairGCs), including cortisol and the inactive form cortisone, represent the cumulative systemic exposure to glucocorticoids over months. HairGCs have repeatedly shown associations with cardiometabolic and immune parameters, but longitudinal data are lacking.DESIGN: We investigated 6341 hair samples of participants from the Lifelines cohort study for cortisol and cortisone levels, and associated these to incident cardiovascular diseases (CVD) during 5-7 years of follow-up. We computed the odds ratio (OR) of HairGC levels for incident CVD via logistic regression, adjusting for classical cardiovascular risk factors, and performed a sensitivity analysis in subcohorts of participants &lt;60 years and &gt;= 60 years. Also, we associated HairGC levels to immune parameters (total leukocytes and subtypes).RESULTS: Hair cortisone levels (available in n = 4701) were independently associated with incident CVD (p &lt; 0.001), particularly in younger individuals (multivariate-adjusted OR 4.21, 95% confidence interval (CI) 1.91-9.07 per point increase in 10-log cortisone concentration (pg/mg), p &lt; 0.001). All immune parameters except eosinophils were associated with hair cortisone (all multivariate-adjusted p &lt; 0.05).CONCLUSIONS: In this large, prospective cohort study, we found that long-term cortisone levels, measured in scalp hair, represent a relevant and significant predictor for future cardiovascular diseases in younger individuals. These results highlight glucocorticoid action as possible treatment target for CVD prevention, where hair glucocorticoid measurements could help identify individuals that may benefit from such treatments.</p