Stroombestendigheid Sluitgatdrempel II: Brede kruin

Uit de proeven blijkt, binnen de grenzen van de onderzochte toestanden, dat de kritieke gemiddelde snelheid (vkr) kan worden voorgesteld door als een functic van de logarithme van de waterdiepte boven de dam (h dam). De grootste aantasting vindt plaats ter plaatse van de benedenkruinlijn.Deltawerke

Constructies havendammen Europoort: Vergelijking op basis van minimum kosten

Onderzoek naar de vanuit waterloopkundig oogpunt aanvaardbare constructies voor de nieuwe havendammen bij Hoek van Holland. Twaalf alternatieve constructies zijn globaal uitgewerkt en met elkaar vergeleken (breuksteenopties, caissons en perronwanden)

RESIDENCE TIMES OF WATERS BEHIND BARRIER ISLANDS

This study pertains to lagoons connected to the ocean by narrow, constricted inlets. The purpose of the study is to evaluate the convective or non-dispersive transport in these lagoon systems. Equations describing the flow in the lagoon and in the inlets are derived. Because the convective transport results from the higher order (non-linear) terms in the equations, only third order terrms and higher are neglected. A numerical model is developed especially to compute the flow in water bodies connected to the ocean by inlets. The results of the study presented here are mainly based on theoretical considerations.KWP-collectio

KUST2005 Stand en vorderingen in morfologische praktijkkennis: Rapportage Generiek 2002

Deze rapportage beschrijft de operationele stand van morfologische praktijkkennis, dat wil zeggen de morfologische kennis die kennelijk haar weg gevonden heeft in de dagelijkse praktijk van beleid en beheer van de Nederlandse kust. Die kennis betreft de onderbouwing van bestaande voorschriften, regels, wetten, richtlijnen en beleidsnota\u92s, zoals de beleidsnota \u93Naar Integraal kustzonebeleid \u96 beleidsagenda voor de kust, 2002\u94 en het \u93Regionaal Ontgrondingenplan Noordzee, RON/MER\u94. Nieuwe vragen over de kust van Rijkswaterstaat en DG Water, leiden tot een kennisbehoefte die wat betreft de morfologische component is uitgewerkt in het programma KUST2005. Deze rapportage rapporteert over de gemaakte vorderingen die in KUST2005 kader zijn gemaakt. Ook hier ligt het accent op de vorderingen die daadwerkelijk hun weg vinden in de kustpraktijk. Behaalde wetenschappelijke resultaten worden alleen genoemd als die geïmplementeerd zijn in onze praktijk. Zolang dat nog niet is gebeurd, blijft op dat punt een \u91kennis\u92-behoefte bestaan. Deze rapportage generiek bouwt voort op drie eerder verschenen conceptversies, te weten op 5 juli 2001 en op 16 oktober 2002 en de laatste conceptversie op 30 januari 2003 welke is gepresenteerd aan de Stuurgroep KUST2005. De ontwikkeling in deze versies weerspiegelt zowel de voortgang in het onderzoek als de ontwikkelingen in de visie op de rol en inhoud van een Generieke Rapportage. Die dynamiek blijft bestaan. Ook deze definitieve versie van de Rapportage Generiek-2002 beoogt slechts een vastlegging van de stand en visie in begin 2003.KUST200

Empirical relationship between inlet cross-sectional area and tidal prism: A re-evaluation

The well-known empirical relationship between the equilibrium cross-sectional area of tidal inlet entrances (A) and the tidal prism (P), first developed by O’Brien (1931), has been extensively reviewed. Our theoretical investigations indicate that a unique A-P relationship should only be expected for clusters of inlets that are phenomenological similar (i.e. fairly similar hydrodynamic and morphological conditions), and that the exponent q in the A-P relation should be larger than 1. However, relevant published data available to date do not clearly support this theoretical finding. A re analysis of the available data sets by Stive et al. (2009) indicated that they may not be sufficiently reliable to verify our theoretical finding with regard to q>1 due to the violation of the condition of phenomenological similarity, and possibly also due to violating the initial definitions given by O’Brien (1931) in estimating the tidal prism. The resolution of this issue is important because slightly different values of q result in significantly variable values for the equilibrium cross-sectional area of the tidal entrance. This may have significant implications in determining the true stable equilibrium entrance cross-sectional area. Here we present a re-analysis of the available data with a focus on determining the phenomenological dependencies of the A-P relationship. The available A-P data from the US Pacific, Atlantic and Gulf coasts (Jarrett, 1976 and Powell, 2003) have been re-scrutinized and categorized following the above mentioned phenomenological similarity criteria, viz. similar tidal range, similar sediment size, similar littoral transport and similar hydraulic radius. All together, some 20 different categories were considered and A-P relationships were obtained for each category. Generally, high correlations were found between the stable inlet predicted by each A-P relationship and the corresponding data. However, only in a limited number of categories were they significantly better than the correlations for the complete datasets. Finally, we point out that only in a number of categories the q value associated with the A-P relationship exceeded unity as suggested by the theoretical derivations. In the majority of categories the q value associated with the A-P relationship does not exceed unity. This is truly disappointing, and we have no physical explanation for this and consider this issue unresolved.Hydraulic EngineeringCivil Engineering and Geoscience