4 research outputs found

    De slibbalans van het Schelde-estuarium

    No full text
    Deze SAWES nota behandelt de slibbalans van het Schelde-estuarium voor het gebied tussen Rupelmonde en Vlissingen voor de situatie medio 1980. Het Schelde-estuarium wordt gekenmerkt door een stelsel meanderende geulen met daartussen en daarlangs gelegen platen, slikken en schorren. Langs het estuarium bevinden zich getijdehavens en scheepvaartsluizen en havengebieden. Onder invloed van de afvoer van de Schelde en de getijbeweging wordt jaarlijks bijna 500.103 ton fluviatiel slib vanuit België ruim 300.103 ton marien slib vanuit het mondingsgebied van de Westerschelde aangevoerd en samen met zanddeeltjes afgezet op de waterbodem van het estuarium. Bijna 2/3 deel van het aangevoerde slib wordt afgezet op de slik- en schorgebieden in het oostelijk deel van de Westerschelde. Naar verwachting bereikt jaarlijks ruim 200.103 ton fluviatiel slib de monding van de Westerschelde. De gemiddelde verblijf tijd van het fluviatiele slib in het estuarium bedraagt enkele maanden voor het spoeltransport tot decennia voor het overige deel. In de bovenste meter van de waterbodem bevindt zich ruim 50.106 ton slib. Hiervan is meer dan 10.106 ton slib definitief afgezet op de schorren. Ongeveer 1/3 deel van de totale hoeveelheid slib is van fluviatiele oorsprong. Het slib in de Beneden Zeeschelde is overwegend fluviatiel, het westelijk deel van de Westerschelde is overwegend marien en daartussen ligt als overgangsgebied het oostelijk deel van de Westerschelde. Om de ruimtelijke variatie en de morfologische veranderingen van het gebied in de slibbalans te kunnen meenemen is het estuarium geschematiseerd in 14 duidelijk herkenbare hoofdvakken. Hydrodynamische processen en baggeren zorgen voor een uitwisseling van het slib in de bodem met de waterfase. In de waterfase wordt het slib horizontaal getransporteerd tussen de vakken. De netto horizontale uitwisseling tussen de vakken is berekend met behulp van een slibbalans, wat een boekhoudsysteem van alle bron- en puttermen inhoudt. De bruto slibtransporten zijn berekend met behulp van de gemeten getijdebieten en slibconcentraties . De belangrijkste en gevoeligste invoertermen van de balans zijn de slibaanvoer uit België, de accumulatie op Belgisch gebied en de afzetting in de schorren. De verdeling naar fluviatiel en marien slib is heel erg gevoelig voor de definitie van welk slib 100% fluviatiel en 100% marien slib is. Door al deze gevoeligheden ligt er een brede band van onzekerheid over de verwachtingswaarde van de netto transporten tussen de vakken. De verwachting voor het fluviatiele transport op de Belgisch Nederlandse grens bedraagt 300 ± 120.103 t/jr. Vroegere berekeningen kwamen tot wat hogere schattingen. Kontroleberekeningen voor het transport op de grens geven echter vergelijkbare waarden (ook orde 300 t/jaar). De bruto transporten zijn enkele orden groter. Door de onnauwkeurigheden in de bruto transporten is het verschil tussen het vloed- en ebtransport geen goede schatter voor het netto transport. De verticale uitwisseling van de waterbodem met de waterfase gebeurt volgens de gedane aannamen 2 keer per getij met een zeer actief laagje van ca. 1 mm. dikte en 2 keer per jaar voor een laag van 0.5 m. dikte door de verplaatsing van de zandribbels. De hieronderliggende laag van 9.5 m. dikte wisselt met een veel lagere frekwentie slib uit door de verlegging van de geulen op een grotere tijdsschaal. De verticale uitwisseling is voor de genoemde lagen berekend op orde 260.10^3, 50.10^3 en 2.10^3 t/tij voor het hele estuarium. Resumerend kan worden gesteld dat onder invloed van de uitwisselingen in de breedte-richting, verticale-richting en lengte-richting van het estuarium slib wordt verspreid waarbij er een netto transport van fluviatiel slib is in de richting van de zee en van marien slib in de richting van de rivier. Om meer inzicht te krijgen in slibtransporten zijn er ook ervaringen opgedaan met fysische slibtransport modellen. Het resultaat hiervan is dat het ééndimensionaal model SLITRA niet geschikt blijkt te zijn voor een estuarien systeem als de Westerschelde en dat het tweedimensionaal model 2DH-DELWAQ nog onvoldoende is ontwikkeld. Door ingrepen in het estuarium is het mogelijk dat wijzigingen in het estuarium gaan optreden, die gevolgen hebben voor de slibbalans. Hierbij moet steeds rekening worden gehouden met een langdurige nalevering van oud verontreinigd slib uit de waterbodem

    Evaluatie van de effecten van het verspreiden van Boomse Klei in de Westerschelde: Eindrapportage monitoring boorspecie

    No full text
    In 1995 is besloten tot de aanleg van een geboorde tunnel onder de Westerschelde tussen Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland. Eind juli 1999 is het boren gestart en in februari 2002 is het boren beëindigd. Hierbij is ongeveer 1,3 miljoen m3 materiaal vrijgekomen, dat uit zand en fijner sediment (Boomse Klei, slib) bestond. Materiaal dat niet hergebruikt werd, is in de Westerschelde verspreid. Hiervoor zijn door het bevoegd gezag de benodigde vergunningen verleend met als voorwaarde dat er een monitoringsprogramma werd uitgevoerd om de verspreiding van het fijnere sediment te volgen. Dit omdat op basis van het MER niet uitgesloten kon worden dat er enig effect op de morfologie, slibhuishouding en ecologie zou zijn. De bouwer van de tunnel heeft het Rijksinstituut voor Kust en Zee opdracht gegeven dit programma op te zetten, uit te voeren en de resultaten hiervan te rapporteren. Het fijnere sediment kwam tijdens het boren in twee vormen vrij: in vaste vorm als stevige kleibrokken en in vloeibare vorm als slurry, waarin het klei en slib met water is vermengd. De kleibrokken zijn met schepen op de daarvoor aangewezen locaties gestort. De slurry werd via een pijpleiding in de Westerschelde gepompt. Met het monitoren is in beeld gebracht in welke mate de troebelheid zou toenemen en waar het fijnere sediment uiteindelijk terecht kwam in de Westerschelde. Ten behoeve van de monitoring zijn verschillende veldmetingen en onderzoeken verricht. Dit waren o.a. troebelheidsmetingen, sedimentatie- en erosiemetingen op slikken, radiometrische analyses van sediment en berekeningen met modellen. Door integratie van deze individuele waarnemingen was het mogelijk het totaalbeeld van de verspreiding van de klei en slib te krijgen. Dit beeld vormt de basis voor de evaluatie van de effecten op de morfologie, slibhuishouding en ecologie. De troebelheid (zwevend-stofconcentratie) neemt door slurrylozingen toe. Deze verhoging is beperkt in tijd, ruimte en grootte. Alleen bij langdurige, grotere slurrylozingen trad een verhoging van de troebelheid op met 10 tot 20 mg/l. Deze toename strekte zich uit tot een gebied van ongeveer 10 km ten westen en 10 km ten oosten van het lozingspunt. Binnen 10 dagen na het stoppen van dergelijke lozingen is de verhoging teruggelopen tot minder dan 5 mg/l. De kleibrokken bleken zeer erosiebestendig te zijn. Het zal nog zeker tientallen jaren duren voordat de brokken volledig geërodeerd zijn. Over de effecten van het verspreiden van het slib zijn de volgende conclusies getrokken. Het verspreiden heeft geen negatief effect gehad op de morfologie en de slibhuishouding van de Westerschelde. De geconstateerde effecten zoals een toename van de troebelheid en een verhoogde sedimentatie zijn heel locaal, tijdelijk en/of klein. De morfologie en de slibhuishouding van de Westerschelde kennen van nature een vergelijkbare en grotere dynamiek dan de geconstateerde effecten. Het verspreiden heeft nauwelijks of geen negatief effect gehad op de ecologie van de Westerschelde. De op het zicht jagende dwergstern is niet of nauwelijks belemmerd in zijn foerageren, de rust en foerageergebieden van larvale en juveniele vissen zijn niet verstoord, de voedselopname van zogenaamde voedselfiltreerders is niet belemmerd en de primaire productie is niet of nauwelijks verminderd

    Literatuurbestand morfologie en fysica Schelde-estuarium (periode 1930-1968)

    No full text
    In deze notitie wordt een literatuurbestand gepresenteerd, dat is samengesteld in het kader van het deelproject SAWES-transport. Laatst genoemde houdt zich bezig met de morfologie en fysica van de Westerschelde. Zoveel mogelijk referenties, die in dit kader van belang worden geacht, zijn in het gepresenteerde bestand opgenomen. Van alle vermelde nummers, is een exemplaar aanwezig bij DGW-Middelburg. Het bestand is samengesteld met behulp van het zgn. REFED-literatuurpakket op de PC (Tulip). Dit pakket biedt de mogelijkheid om te zoeken op: * auteur * jaar * onderwerp (volgens trefwoord) Een volledige uitdraai van het bestand op auteurs is in deze notitie opgenomen (auteurs bestand); tevens een volledige uitdraai volgens jaren (chronologisch bestand). Een lijst van trefwoorden, welke nodig zijn voor het zoeken op onderwerp, is eveneens opgenomen. Het bestand is niet volledig; gestreefd is echter zoveel mogelijk relevante studies op te nemen. Het ligt in de bedoeling het literatuurbestand periodiek bij te werken.Sawe

    Drempelverwijdering vaarweg Harlingen-Noordzee: Baggerwerk en morfologische en ecologische gevolgen

    No full text
    Dit rapport gaat in op de vraag wat de gevolgen zijn van de verwijdering van een drietal drempels in de vaargeul tussen de Noordzee en Harlingen. Volgens de afwegingskaders van de PKB en de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) moet getoetst worden of er significante gevolgen mogelijk zijn voor de beschermde natuurwaarden in de Waddenzee en Noordzeekustzone. Onderzocht zijn de morfologische gevolgen, de ecologische gevolgen en (de kosten van) het baggerwerk. De economische rendabiliteit en de verkeersveiligheid worden via een quickscan door RWS-AVV onderzocht. Het baggerwerk, in de pratijk een aftopping van gemiddeld enkele dm's, betreft initieel 43.000 m3 (tot max. 69.000 m3). Het jaarlijks onderhoud is 35.000 m3 (tot max. 60.000 m3). Ongeveer 75% lijkt geschikt voor zandwinning. Zandwinning leidt overigens tot compenserende kustsuppleties. De ingreep is klein in verhouding tot het reguliere baggerwerk en tot de natuurlijke morfologische variaties. De effecten op de waterbeweging en de geomorfologie zijn bijzonder klein en hebben geen significante gevolgen voor de natuur. Ook de directe effecten van de uitvoering van het baggerwerk, zoals schade aan bodemfauna, zijn zeer klein en als niet significant beoordeeld. Omdat de ingreep geen significante gevolgen heeft voor de beschermde natuurwaarden wordt een passende beoordeling volgens de VHR niet nodig geacht. De kosten van het baggerwerk worden geschat op initieel 62 duizend euro en jaarlijks 50 duizend euro. Hierin is de zandwinning en comepensatie middels kustsuppleties verwerkt. Domeinen ontvangt respectievelijk 20 duizend euro en 17 duizend euro per jaar. Bij tegenvallende prijzen en baggervolumes en geen zandwinning zijn de kosten respectievelijk 104 duizend euro en 90 duizend euro per jaar.Water & Bode
    corecore