50 research outputs found
Onderzoeksresultaten gestrande gewone dolfijnen en potvis (2020-2021): Pathologie, biologische gegevens & dieet onderzoek
In november 2020 strandde twee jonge gewone dolfijnen in Zeeland, in de Oosterschelde, en in januari 2021 een potvis op het Waddeneiland Vlieland. De Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is er door het Ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitbesteed naar de strandingsoorzaken en herkomst van deze dieren. Strandingsonderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij de afdeling Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht met als hoofddoel het vaststellen van doodsoorzaken en hierbinnen het onderscheidt tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet, dat uitgevoerd wordt door Wageningen Marine Research (WMR). De eerst gewone dolfijn had ontstekingen in de hersenen en het hersenvlies, wat hoogstwaarschijnlijk de strandingsoorzaak is geweest. Daarnaast had deze dolfijn een chronische, milde darmontsteking en een parasitaire longontsteking. Het dier was vermagerd en had recent niet genoeg gegeten, wat impliceert dat het hier om een ziek en verzwakt dier ging. De tweede gewone dolfijn werd levend gestrand aangetroffen. Dit dier had een ernstige parasitaire longontsteking en een ontsteking aan de huid van onduidelijke oorzaak. Ook deze dolfijn had afwijkingen in het brein: er waren enkele bloedingen en ontstekingscellen. Daarnaast was dit dier ook enigszins vermagerd, maar in tegenstelling tot de andere gewone dolfijn, had dit dier wel goed gegeten vlak voor zijn dood. Er werd geen plastic in de maag aangetroffen. Het ging om twee juveniele gewone dolfijnen van 5 en 3 jaar oud, die beide nog niet geslachtsrijp waren. Het is aannemelijk dat door de ziekte van voornamelijk het eerste dier, beide dieren de zuidelijk Noordzee en Oosterschelde zijn ingedwaald. De levend gestrande potvis was een volwassen mannelijk dier van 28 jaar oud. Er werden tijdens het postmortaal en aanvullend microbiologisch onderzoek geen indicaties gevonden dat het dier potentieel zoönotische (overdraagbaar van dier op mens) noch epizoötische (epidemie onder dieren) ziekteverwekkers met zich mee droeg. Ook waren er geen tekenen van eerdere trauma’s. Middels dieetonderzoek werd duidelijk dat de resten van een grote hoeveelheid inktvis in de maag aanwezig waren. Het ging om een inktvissoort die niet in de Noordzee voorkomt. Deze prooi was dan ook niet recent genuttigd. Wel had de potvis vlak voor de stranding nog een zeeduivel gegeten; voor een potvis van ca 30 ton lang niet voldoende. Er werd geen plastic in de maag aangetroffen. De potvis is waarschijnlijk gestrand door verzwakking en overleden aan de gevolgen van het levend stranden
Onderzoeksresultaten gestrande dwergvinvis, Texel 2019
Op 8 juli 2019 werd op het Noordzeestrand van Texel, bij de Koog, een dode dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aangetroffen. De minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is er door het Ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitbesteed naar de doodsoorzaak van deze walvis. Dergelijk onderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij de divisie Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht met als hoofddoel het vaststellen van doodsoorzaken en hierbinnen het onderscheid tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet, wat wordt uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR). De dwergvinvis was een juveniel vrouwelijk dier in slechte voedingstoestand, welke wel recent gegeten had. Het dier had een groot onderhuids hematoom en bloedingen tot diep in de rugspier, wat past bij ernstig stomp trauma. Daarnaast werd een zeer afwijkende wervelkolom aangetroffen, met een kenmerkende S-vorm, ook wel scoliose genoemd. De meest waarschijnlijke doodsoorzaak van de dwergvinvis was ernstig trauma, bijvoorbeeld door een aanvaring. Echter, het trauma waaraan het dier uiteindelijk is overleden was niet gerelateerd aan het trauma wat de afwijkingen aan de rug veroorzaakte. Het is wel aannemelijk dat de afwijkingen in de wervels tot moeilijkheden met zwemmen hadden geleid, wat wellicht de kans om boten of andere objecten niet te kunnen vermijden vergrootte. De mogelijkheid van het uitvoeren van autopsies en aanvullende onderzoeken op dode walvisachtigen in de toekomst zal ons meer inzicht geven in de doodsoorzaken van deze dieren en tegelijkertijd waardevolle informatie over de populatie, hun gezondheidsstatus en hun leefgebied opleveren. In dit geval zal deze dwergvinvis zelfs bijdragen aan de kennis in de humane medische wetenschap ten behoeve van het ontstaan van scoliose. Daarnaast biedt het onderzoek aan aangevaren (of gestrande, vermoedelijk aangevaren) walvissen inzicht in deze door menselijk geïnduceerde sterfte
Onderzoeksresultaten gestrande witflankdolfijn in de Westerschelde, 2021: Pathologie en dieet
Op 20 augustus 2021 werd in het slik in de Westerschelde een dode witflankdolfijn (Lagenorhynchus acutus) gevonden. Later bleek dat het kadaver vermoedelijk al op 18 augustus in de Westerschelde dreef. De Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is er door het Ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitbesteed naar de strandingsoorzaak en herkomst van deze dolfijn. Strandingsonderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij de afdeling Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht met als hoofddoel het vaststellen van doodsoorzaken en hierbinnen het onderscheidt tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet, dat uitgevoerd wordt door Wageningen Marine Research (WMR). De gestrande witflankdolfijn was een volwassen mannelijk dier van 12 jaar oud. Het dier was in een redelijke voedingstoestand toen het overleed. Op basis van het postmortaal onderzoek kon worden vastgesteld dat deze witflankdolfijn vermoedelijk levend was gestrand op de modderbank in de Westerschelde. Duidelijke tekenen van infecties of andere ontstekingen werden niet gevonden, maar de staat van ontbinding waarin deze dolfijn verkeerde ten tijde van de sectie bemoeilijkte de beoordeling. Er werden geen aanwijzingen voor antropogeen trauma gevonden, bijvoorbeeld als gevolg van een verstrikking of aanvaring. Ook werden geen recent gegeten prooiresten in de maag aangetroffen, alleen een grote hoeveelheid slik. Middels PCR werd de aanwezigheid van influenza virus, morbillivirus, SARS-CoV-2 en herpesvirus niet aangetoond. De doodsoorzaak van dit dier was vermoedelijk het levend stranden. Er werd geen oorzaak voor het levend stranden gevonden, maar onderliggende ziekten aan bijvoorbeeld het centraal zenuwstelsel konden niet worden uitgesloten
Onderzoeksresultaten aangevaren gewone vinvis, Terneuzen 2021: Pathologie & dieet onderzoek
Op 27 juli 2021 voer het cargoschip Muharrem D de buitenhaven van Terneuzen binnen met op de bulb een dode, gewone vinvis (Balaenoptera physalus). De minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is er door het Ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitbesteed naar de doodsoorzaak en herkomst van deze vinvis. Dergelijk onderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij de afdeling Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht met als hoofddoel het vaststellen van doodsoorzaken en hierbinnen het onderscheid tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet, wat wordt uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR). De vinvis was een juveniel mannelijk dier in een gering tot matig verminderde voedingstoestand, welke wel zeer recent voor het overlijden nog gegeten had. Het dier had bloedingen in de rugspier op de locatie waar de walvis zat vastgepind op de bulb van het cargoschip. Dit duidt op stomp trauma toegebracht bij leven. Daarnaast was er veel oedeem in de longen aanwezig, wat wijst op ademhalingsproblemen voortijdig aan de dood. Deze gewone vinvis is vermoedelijk door het schip geraakt, met de rugzijde naar onder vastgepind voorop en daardoor gestikt. Onderliggend werden parasitaire infestaties in de nieren en darmen geconstateerd. De wormen in de nieren veroorzaakte wel een reactie van het omringende nierweefsel, maar van nierfalen leek geen sprake. Dieet onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research, toonde aan dat de gewone vinvis kort voor de dood verschillende maaltijden krill gegeten had. Het gegeten voedsel was Meganyctiphanes norvegica, normaal stapelvoedsel van gewone vinvissen in de zomer. Aangezien dit krill een oceanische soort is en geen Noordzeesoort, moet de walvis buiten de Noordzee door het schip zijn aangevaren. Op basis van de versheid van het dier ten tijden van de vondst, gepaard met de scheepsroute en verspreiding van gewone vinvissen in de zomer is het het meest aannemelijk dat de gewone vinvis aangevaren is in de Golf van Biskaje en twee à drie dagen meevoer voordat het ontdekt werd in de buitenhaven van Terneuzen. Het uitvoeren van autopsies en aanvullende onderzoeken op dode walvisachtigen zal ons meer inzicht geven in de doodsoorzaken van deze dieren en tegelijkertijd waardevolle informatie over de populatie, hun gezondheidsstatus en hun leefgebied opleveren. Onderzoek aan aangevaren (of gestrande, vermoedelijk aangevaren) vinvissen is cruciaal om aan te tonen of aanvaringen inderdaad de doodsoorzaak waren, in hoeverre onderliggende ziekten hier mogelijk aan hebben bijgedragen en biedt inzicht in deze door mensen geïnduceerde sterfte
Postmortaal onderzoek van bruinvissen (Phocoena phocoena) uit Nederlandse wateren, 2020 : Biologische gegevens, bgezondheidsstatus en doodsoorzaken: Biologische gegevens, gezondheidsstatus en doodsoorzaken
Postmortaal onderzoek van bruinvissen en andere gestrande zeezoogdieren, vindt sinds december 2008 plaats bij de Afdeling Pathologie van het departement Biomolecular Health Sciences van de Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Dit is tot stand gekomen als gevolg van het ‘Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas (ASCOBANS)’, dat sinds 1991 van kracht is. Nederland heeft de verplichting zich in te zetten voor de instandhouding van de bruinvispopulatie in zijn wateren. Hierbij hoort de opzet van een efficiënt systeem voor het verzamelen van gestrande dieren en het uitvoeren van volledig postmortaal onderzoek om (indien mogelijk) een doodsoorzaak vast te stellen, weefselmonsters te verzamelen voor verder onderzoek en de voedselsamenstelling te documenteren. Sinds 2016 is het postmortaal onderzoek geborgd in de Wettelijke Onderzoekstaak (WOt) ‘Monitor bruinvis’. Een van de hoofddoelen van het onderzoek is het achterhalen van het aantal door menselijk toedoen gestorven bruinvissen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld bijvangst. Daarnaast worden de biologische gegevens van de onderzochte bruinvissen gedocumenteerd en weefsels veiliggesteld voor aanvullende onderzoeken. In 2020 zijn in totaal 49 bruinvissen onderzocht: 28 volwassen, 9 juveniele dieren en 12 neonaten. De verdeling naar geslacht was 27 man en 22 vrouw. Daarnaast werden drie foetussen gevonden en bemonsterd: twee vrouwtjes en één mannetje. Postmortaal onderzoek van negenenveertig casussen in 2020 heeft uitgewezen dat de meeste van de onderzochte dieren gestorven waren door een infectieziekte (18,4%). Grijze zeehond-aanvallen waren doodsoorzaak van tien van de onderzochte bruinvissen (20,4%), peri- en neonatale problemen waren de oorzaak van stranding en/of sterfte bij negen pasgeborenen (18,4%) en trauma bij zes dieren (12,2%). Daarnaast stierven twee volwassen bruinvissen door voedseltekort (verhongering en vermagering, 4%), maar er konden geen redenen voor het voedseltekort worden vastgesteld. Bijvangst was de vermoedelijke doodsoorzaak van één bruinvis (2%). Eén dier strandde vermoedelijk ten gevolge van een eerdere grijze zeehond-aanval, maar overleed door steektrauma, een ander dier stierf tijdens de bevalling (beide beschreven in de categorie ‘overig’, 4%). De doodsoorzaak van één bruinvis bleef onduidelijk
Bartonella alsatica in wild and domestic rabbits (Oryctolagus cuniculus) in the Netherlands
Members of the genus Bartonella are Gram-negative facultative intracellular bacteria that are transmitted by arthropod vectors. Bartonella alsatica was detected in the spleens and livers of 7 out of 56 wild rabbits (Oryctolagus cuniculus) and in the liver of 1 out of 87 domestic rabbits in the Netherlands. The molecular evidence of B. alsatica infection in wild as well as domestic rabbits indicates the possibility of exposure to humans when these come in close contact with rabbits and possibly their fleas with subsequent risk of Bartonella infection and disease
Pathological findings in stranded harbor porpoises (Phocoena phocoena) with special focus on anthropogenic causes
Humans impact natural systems at an unprecedented rate. The North Sea is one of the regions in the world with the highest levels of anthropogenic activity. Here, the harbor porpoise (Phocoena phocoena) is an abundant species and is often regarded as an ecosystem sentinel. A post-mortem surveillance program was established in the Netherlands aimed at increasing knowledge of the effects of human activities on harbor porpoises. In this study, we describe the pathological findings related to anthropogenic and natural causes of death categories in 612 harbor porpoises that stranded between 2008 and 2019, and assess their relations to age, sex, season, and location. The largest anthropogenic category was bycatch (17%), with mainly juveniles affected and peak periods in March and September–October. Other, infrequently diagnosed anthropogenic causes of death were trauma (4%), largely most likely due to ship collisions, and marine debris ingestion and entanglement (0.3%). The risk of dying from anthropogenic causes was highest for juveniles. Lesions compatible with noise-induced hearing loss were investigated in carcasses which were fresh enough to do so (n = 50), with lesions apparent in two porpoises. Non-direct human-induced threats included infectious diseases, which were by far the largest cause of death category (32%), and affected mainly adults. Also, gray seal (Halichoerus grypus) attacks were a frequently assigned cause of death category (24%). There were more acute predation cases in the earlier study years, while porpoises with lesions that suggested escape from gray seal attacks were diagnosed more recently, which could suggest that porpoises adapted to this threat. Our study contributes to understanding porpoise health in response to persisting, new, emerging, and cumulative threats. Building up such knowledge is crucial for conservation management of this protected species
Fatal Chlamydia avium Infection in Captive Picazuro Pigeons, the Netherlands
In 2016, an outbreak of Chlamydia avium infection occurred among Picazuro pigeons (Patagioenas picazuro) living in an aviary in the Netherlands. Molecular typing revealed a unique strain of C. avium. Our findings show that C. avium infection, which usually causes subclinical infection, can cause fatal disease in pigeons